Stb. 2010, 122, datum inwerkingtreding 24-03-2010, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.
2 In afwijking van het eerste lid behoort niet tot de berekeningsgrondslag de verhoging
van de schadeloosstelling per 1 januari 2001 ingevolge dan wel op de voet van artikel
3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993.
3 Indien het gewezen kamerlid tevens is opgetreden als voorzitter, ondervoorzitter dan
wel als fractievoorzitter wordt het pensioen voor ieder jaar dat het kamerlid als
zodanig is opgetreden, verhoogd met 1,75 percent van de laatstelijk uit dien hoofde
genoten toelage of verhoging van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 11, eerste
en tweede lid, en artikel 12, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede
Kamer, inbegrepen de daarover geldende aanspraak op eindejaarsuitkering, bedoeld in
artikel 2b van die wet en aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde
lid.
4 Als kamerlidtijd telt mee de tijd met recht op uitkering. Het pensioen over die tijd
wordt berekend naar 2 percent per jaar over de eerste vier jaren van het recht op
uitkering dan wel over de volledige tijd met recht op uitkering indien die tijd minder
is dan vier jaren en vervolgens naar 1 percent per jaar. In het geval van een uitkering
als bedoeld in artikel 53a, wordt het pensioen over de tijd met recht op uitkering
berekend naar 2 percent per jaar voor zover en voor zolang het percentage van de algemene
invaliditeit 55 percent of meer bedraagt. Voor de toepassing van de vorige volzin
wordt een uitkering als bedoeld in artikel 51 aangemerkt als een uitkering als bedoeld
in artikel 53a, indien en zolang de belanghebbende tijdens de duur van de eerstbedoelde
uitkering voor 55 percent of meer algemeen invalide is.
5 In afwijking van het vierde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd
berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het
gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten
als bedoeld in artikel 54. Geen meetelling van kamerlidtijd als bedoeld in het vierde
lid vindt plaats:
-
a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten
van inkomsten als bedoeld in artikel 54 tot nihil is verminderd;
-
b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering
geniet dan de krachtens artikel 106 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en
overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag
in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van
de 65-jarige leeftijd is voldaan;
-
c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.
6 Een kamerlid en een gewezen kamerlid hebben bij ingang van het pensioen eenmalig de
keuzemogelijkheid het pensioen met 12 percent te verhogen, voorzover het is berekend
over kamerlidtijd die is gelegen na 30 juni 1999 en die overeenkomt met de tijd die
krachtens artikel 67 voor de berekening van het nabestandenpensioen in aanmerking
wordt genomen.
7 Met de verhoging van het pensioen, bedoeld in het zesde lid, vervalt de aanspraak
op nabestaandenpensioen, voorzover opgebouwd na 30 juni 1999.
8 De keuze, bedoeld in het zesde lid, kan slechts worden gedaan met toestemming van
de echtgenoot of de aangemelde partner. Onze Minister kan nadere regels stellen met
betrekking tot het doen van de keuze.
9 De verhoging van het pensioen gaat in met ingang van de dag waarop het recht op pensioen
ontstaat en is onherroepelijk.