Hoofdstuk I. Belastingplicht
Onder de naam 'vennootschapsbelasting' wordt een directe belasting geheven van de
lichamen vermeld in de artikelen 2 en 3.
-
2 Als binnenlandse belastingplichtigen zijn mede aan de belasting onderworpen de ondernemingen
gedreven door de Staat. Voor de toepassing van deze wet worden alle ondernemingen
gedreven door de Staat die behoren tot eenzelfde bij koninklijk besluit ingesteld
ministerie als bedoeld in artikel 44 van de Grondwet, geacht tezamen één onderneming gedreven door de Staat te vormen.
-
3 Onder een fonds voor gemene rekening wordt verstaan een fonds ter verkrijging van
voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins
aanwenden van gelden, mits van de deelgerechtigdheid in het fonds blijkt uit verhandelbare
bewijzen van deelgerechtigdheid. Een fonds voor gemene rekening wordt als onderneming
aangemerkt. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden als verhandelbaar aangemerkt
indien voor vervreemding niet de toestemming van alle deelgerechtigden is vereist,
met dien verstande dat ingeval vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds
voor gemene rekening of aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie de bewijzen
niet als verhandelbaar worden aangemerkt.
-
4 Heeft de oprichting van een lichaam plaatsgevonden naar Nederlands recht, dan wordt
voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van de artikelen 13 tot en met 13d, 13i tot en met 13k, 14a, 14b, 15 en 15a, het lichaam steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd. Bij een lichaam dat zonder
toepassing van de eerste volzin niet een binnenlandse belastingplichtige zou zijn,
wordt, in afwijking van hoofdstuk II, het voordeel uit hoofde van een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, bepaald op de voet van hoofdstuk III. Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands
recht, wordt voor de toepassing van de eerste volzin geacht te zijn opgericht naar
Nederlands recht.
-
5 De lichamen, vermeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, worden geacht hun
onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen.
-
6 Voor de toepassing van deze wet wordt het bestaan van een naamloze vennootschap of
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid steeds aangenomen, zodra en zolang
een onderneming als behorende aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid in het handelsregister staat ingeschreven.
-
9 Op schriftelijk verzoek en onder door Onze Minister te stellen voorwaarden staat de
inspecteur toe dat een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, geacht
wordt zijn onderneming te drijven met behulp van zijn gehele vermogen, indien het
lichaam als culturele instelling is aangemerkt. Het verzoek moet uiterlijk binnen
zes maanden na afloop van het jaar waarop het verzoek voor het eerst betrekking heeft,
worden ingediend bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor
bezwaar vatbare beschikking waarin de door Onze Minister te stellen voorwaarden zijn
opgenomen. Bij inwilliging van het verzoek geldt dit tot wederopzegging door het lichaam,
waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het tiende jaar of een veelvoud
daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is ingewilligd.
-
2 In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn lichamen die vergelijkbaar zijn met
een naar Nederlands recht opgerichte vereniging of stichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, of die een kerkgenootschap zijn, slechts aan de belasting onderworpen voor zover
zij een onderneming drijven. Artikel 2, negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
5 In afwijking in zoverre van het vierde lid, onderdeel b, wordt niet als een vaste
inrichting beschouwd:
-
a. het gebruikmaken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering
van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar;
-
b. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen
of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
-
c. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen
of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een ander;
-
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming
goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
-
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming
enige andere werkzaamheid uit te oefenen;
-
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van
de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden;
mits de werkzaamheid, of, voor de toepassing van onderdeel f, het totaal van de werkzaamheden
van de vaste bedrijfsinrichting, van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid
heeft.
-
6 Het vijfde lid is niet van toepassing indien een belastingplichtige een vaste bedrijfsinrichting
in een andere staat gebruikt of aanhoudt en die belastingplichtige of een gelieerd
lichaam of gelieerde natuurlijk persoon op die of een andere plaats in die staat werkzaamheden
uitoefent, en:
-
a. die plaats een vaste inrichting vormt voor die belastingplichtige of dat gelieerde
lichaam of die gelieerde natuurlijk persoon; of
-
b. het totaal van de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet van voorbereidende aard
is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
mits de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, aanvullende taken zijn die deel uitmaken
van een samenhangende bedrijfsvoering.
-
7 Indien:
-
a. een belastingplichtige in een andere staat werkzaamheden uitoefent op een plaats van
uitvoering van een bouwwerk of op een plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden
en die werkzaamheden worden uitgeoefend gedurende een of meer tijdvakken die in totaal
langer duren dan 30 dagen, maar twaalf maanden niet overschrijden; en
-
b. op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op die plaats van constructie- of
installatiewerkzaamheden gedurende meerdere tijdvakken, waarvan ieder tijdvak langer
duurt dan 30 dagen, met dat bouwwerk of die constructie- of installatiewerkzaamheden
verband houdende werkzaamheden worden uitgeoefend door een of meer gelieerde lichamen
of natuurlijk personen;
worden bij de vaststelling van de periode van twaalf maanden, bedoeld in het vierde
lid, onderdeel b, die tijdvakken gevoegd bij de totale periode waarin die belastingplichtige
werkzaamheden heeft uitgeoefend op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op
die plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden.
-
8 Indien een lichaam of een natuurlijk persoon, niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger
als bedoeld in het negende lid, voor een belastingplichtige optreedt in een andere
staat en daarbij gewoonlijk overeenkomsten afsluit of gewoonlijk de voornaamste rol
speelt bij het afsluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder materiële wijziging
door die belastingplichtige worden afgesloten:
-
a. en die overeenkomsten worden afgesloten:
-
1°. in naam van die belastingplichtige;
-
2°. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het gebruiksrecht van goederen
die aan die belastingplichtige toebehoren of ter zake waarvan die belastingplichtige
het gebruiksrecht heeft; of
-
3°. voor het verstrekken van diensten door die belastingplichtige; en
-
b. de werkzaamheden van het lichaam of de natuurlijk persoon niet beperkt blijven tot
werkzaamheden als bedoeld in het vijfde en zesde lid die, indien zij zouden worden
uitgeoefend met behulp van een vaste bedrijfsinrichting, die vaste bedrijfsinrichting
op grond van de bepalingen van die leden niet tot een vaste inrichting zouden maken;
heeft die belastingplichtige voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, in
die staat een vaste inrichting ter zake van alle werkzaamheden die dat lichaam, onderscheidenlijk
die natuurlijk persoon, voor die belastingplichtige verricht.
-
9 Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, heeft een belastingplichtige geen
vaste inrichting indien voor hem een lichaam of een natuurlijk persoon in een andere
staat optreedt en dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, in die staat
een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor die belastingplichtige
handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf. Indien dat lichaam, onderscheidenlijk
die natuurlijk persoon, evenwel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend optreedt voor
de belastingplichtige of een of meer gelieerde lichamen of natuurlijk personen, wordt
dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, niet aangemerkt als een onafhankelijke
vertegenwoordiger.
Onder het drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen e en g, en tweede lid, en in artikel 3, tweede en derde lid, wordt mede verstaan:
-
a. een uiterlijk daarmee overeenkomende werkzaamheid waardoor in concurrentie wordt getreden
met ondernemingen, gedreven door natuurlijke personen, dan wel door lichamen, vermeld
in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c en d;
-
b. een werkzaamheid die bestaat uit de verzorging van werknemers of gewezen werknemers,
van hun echtgenoten of gewezen echtgenoten, dan wel hun partners of gewezen partners
en van hun kinderen of pleegkinderen door middel van uitkeringen op grond van een
regeling voor vervroegde uittreding (VUT-uitkeringen) of pensioen, uit het verzekeren
van dergelijke uitkeringen, dan wel uit het verzekeren van lijfrenten of kapitaalsuitkeringen
uit levensverzekering;
-
c. het zijn van medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming, voor zover dit
niet opkomt uit effectenbezit, waarbij de medegerechtigdheid zich niet behoeft uit
te strekken tot een eventueel liquidatiesaldo.
-
1 Lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 3, tweede lid, zijn met betrekking tot een jaar van de belasting vrijgesteld, indien de winst van
het jaar – opgevat overeenkomstig hoofdstuk II van deze wet met uitzondering van artikel 9a en artikel 12 – niet meer bedraagt dan € 15 000, dan wel van het jaar en de daaraan voorafgaande
vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 75 000. Indien in een jaar verlies geleden
wordt, wordt de winst voor dat jaar gesteld op nihil.
-
3 Op een uiterlijk gelijktijdig met de aangifte gedaan verzoek van een lichaam bepaalt
de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking dat dit lichaam, in afwijking van
het eerste lid, niet van de belasting is vrijgesteld.
-
4 Bij inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, geldt dit tot wederopzegging
door het lichaam, waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het vijfde
jaar of een veelvoud daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het
eerst is ingewilligd.
-
1 Van de belasting wordt op verzoek vrijgesteld een beleggingsinstelling, welker doel
en feitelijke werkzaamheid bestaat uit de belegging van gelden of andere goederen
en die uitsluitend belegt in financiële instrumenten, met toepassing van het beginsel
van risicospreiding, waarbij de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid (rechten
van deelneming) op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa van de instelling
direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald (vrijgestelde beleggingsinstelling).
-
2 Het eerste lid vindt slechts toepassing indien de beleggingsinstelling een naamloze
vennootschap of een fonds voor gemene rekening is, of een lichaam dat is opgericht
of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel het recht van Aruba,
Curaçao, Sint Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie
waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van
toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit
verbiedt voor lichamen die overigens in dezelfde situatie verkeren als naar Nederlands
recht opgerichte of aangegane lichamen, die naar aard en inrichting vergelijkbaar
is met het hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichaam.
-
6 Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk ingediend in het jaar met
ingang waarvan het lichaam als vrijgestelde beleggingsinstelling wil worden aangemerkt.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
-
8 Op verzoek van de vrijgestelde beleggingsinstelling wordt zij niet meer als zodanig
aangemerkt. Het verzoek, bedoeld in de eerste volzin, moet zijn ingediend voorafgaande
aan het jaar met ingang waarvan het lichaam niet meer als vrijgestelde beleggingsinstelling
wil worden aangemerkt. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Artikel 6c
[Vervallen per 01-01-2017]
Hoofdstuk VIIa. Aanvullende documentatieverplichtingen verrekenprijzen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
-
a.
groep: een eenheid waarin lichamen door bezit, eigendom of zeggenschap zodanig zijn verbonden
dat ze ofwel op grond van de van toepassing zijnde regels een geconsolideerde jaarrekening
moeten opmaken voor de financiële verslaggeving, ofwel dit zouden moeten doen indien
aandelenbelangen in een van de lichamen worden verhandeld op een openbare effectenbeurs;
-
b.
multinationale groep: een groep die:
-
1°. twee of meer lichamen omvat die hun fiscale vestigingsplaats in een verschillende
staat hebben; of
-
2°. een lichaam omvat dat fiscaal inwoner is van de ene staat en in een andere staat aan
belasting onderworpen is met betrekking tot voordelen verkregen uit een onderneming
die of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een vaste
inrichting in die staat;
-
c.
groepsentiteit:
-
1°. een lichaam van een multinationale groep dat is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening
van de multinationale groep voor de financiële verslaggeving, of dat daarin zou worden
opgenomen indien aandelenbelangen in een lichaam van de multinationale groep op een
openbare effectenbeurs worden verhandeld;
-
2°. een lichaam van een multinationale groep dat enkel op grond van omvang of materieel
belang niet is opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de multinationale
groep; of
-
3°. een vaste inrichting van een lichaam van een multinationale groep als bedoeld onder
1° of 2°, indien het lichaam voor de vaste inrichting een afzonderlijke jaarrekening
opmaakt met het oog op de financiële verslaggeving, het naleven van regelgeving, het
voldoen aan fiscale verplichtingen of de interne beheerscontrole;
-
d.
rapporterende entiteit: de groepsentiteit die, in de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, gehouden is namens
de multinationale groep een landenrapport in te dienen dat voldoet aan de voorwaarden
van artikel 29e, zijnde:
-
e.
uiteindelijkemoederentiteit: een groepsentiteit van een multinationale groep:
-
1°. die middellijk of onmiddellijk een belang bezit in een of meer andere groepsentiteiten
van die multinationale groep dat voldoende is om verplicht te zijn een geconsolideerde
jaarrekening op te maken op grond van de verslagleggingsregels die algemeen van toepassing
zijn in de staat waar de entiteit haar fiscale vestigingsplaats heeft, of om dit verplicht
te zijn indien haar aandelenbelangen in de staat waar ze haar fiscale vestigingsplaats
heeft, worden verhandeld op een openbare effectenbeurs; en
-
2°. waarin geen andere groepsentiteit van die multinationale groep middellijk of onmiddellijk
een belang bezit dat aan de voorwaarde, bedoeld onder 1°, voldoet;
-
f.
surrogaatmoederentiteit: een groepsentiteit van een multinationale groep die door die multinationale groep
wordt aangewezen als enige plaatsvervanger voor de uiteindelijkemoederentiteit om
namens die multinationale groep het landenrapport, bedoeld in artikel 29e, in te dienen in de staat waarvan die groepsentiteit fiscaal inwoner is, indien aan
een of meer van de voorwaarden, bedoeld in artikel 29c, tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt voldaan;
-
g.
verslagjaar: een jaarlijkse verslagleggingsperiode waarover de uiteindelijkemoederentiteit van
de multinationale groep haar jaarrekening opmaakt;
-
h.
geconsolideerde jaarrekening: de jaarrekening van een multinationale groep waarin de activa, de passiva, de inkomsten,
de uitgaven en de kasstromen van de uiteindelijkemoederentiteit en van de groepsentiteiten
zijn weergegeven als die van een enkele economische entiteit;
-
i.
systematische nalatigheid in relatie tot een staat: het door een staat die een in werking zijnde overeenkomst met Nederland heeft die
voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten, om andere redenen dan
die welke in overeenstemming zijn met de bepalingen van die overeenkomst, opschorten
van die automatische uitwisseling, dan wel het anderszins stelselmatig nalaten door
die staat om aan Nederland automatisch de landenrapporten te verstrekken die die staat
in zijn bezit heeft en die multinationale groepen betreffen met groepsentiteiten in
Nederland.
-
2 Een fiscaal in Nederland gevestigde groepsentiteit die niet de uiteindelijkemoederentiteit
van een multinationale groep is, verstrekt de inspecteur binnen twaalf maanden na
de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale groep waarvan ze een groepsentiteit
is, een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar, indien:
-
a. de uiteindelijkemoederentiteit van de multinationale groep niet verplicht is een landenrapport
in te dienen in de staat waarvan zij fiscaal inwoner is;
-
b. uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van het verslagjaar met de staat waarvan
de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is wel een overeenkomst van kracht
is die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, waaronder de automatische uitwisseling
van inlichtingen, maar er geen in werking zijnde overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten
van die staat en Nederland is die voorziet in de automatische uitwisseling van landenrapporten;
of
-
c. de inspecteur de groepsentiteit heeft bericht dat er sprake is van een systematische
nalatigheid van de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is.
-
3 Indien meerdere groepsentiteiten van dezelfde multinationale groep fiscaal inwoner
zijn van een lidstaat van de Europese Unie en aan een of meer van de voorwaarden,
bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt voldaan, mag de multinationale
groep een van die groepsentiteiten aanwijzen om uiterlijk binnen twaalf maanden na
de laatste dag van het verslagjaar van de multinationale groep te voldoen aan de verplichting
tot het verstrekken van een landenrapport als bedoeld in artikel 29e dat betrekking heeft op dat verslagjaar. Een groepsentiteit kan niet worden aangewezen
als groepsentiteit als bedoeld in de eerste volzin indien deze niet alle nodige informatie
heeft ontvangen of verkregen om aan de verplichting, bedoeld in artikel 29d, derde lid, eerste volzin, te kunnen voldoen. De aangewezen groepsentiteit die fiscaal inwoner is van Nederland
bericht de inspecteur dat de verstrekking van het landenrapport geschiedt om te voldoen
aan de verplichtingen die gelden voor alle groepsentiteiten van die multinationale
groep die fiscaal inwoner van een lidstaat van de Europese Unie zijn.
-
4 Een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid is niet verplicht de inspecteur
binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar van de multinationale
groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport
beschikbaar stelt via een surrogaatmoederentiteit die dit rapport verstrekt aan de
belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is. Indien de surrogaatmoederentiteit
haar fiscale vestigingsplaats buiten de Europese Unie heeft, vindt de eerste volzin
slechts toepassing indien:
-
a. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, het verstrekken van
zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;
-
b. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf maanden
na het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking heeft, een in werking zijnde
overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische uitwisseling van
landenrapporten;
-
c. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse autoriteiten
niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;
-
d. de staat waarvan de surrogaatmoederentiteit fiscaal inwoner is, op basis van een regeling
vergelijkbaar met artikel 29d, eerste lid, door die groepsentiteit in kennis is gesteld van het feit dat die groepsentiteit
surrogaatmoederentiteit is; en
-
e. de inspecteur hierover is bericht op basis van artikel 29d, tweede lid.
-
1 Een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal inwoner is van Nederland,
bericht de inspecteur uiterlijk op de laatste dag van het verslagjaar van die multinationale
groep of zij de uiteindelijkemoederentiteit, de surrogaatmoederentiteit of de aangewezen
groepsentiteit, bedoeld in artikel 29c, derde lid, is.
-
2 Indien een groepsentiteit van een multinationale groep die fiscaal inwoner is van
Nederland noch de uiteindelijkemoederentiteit, noch de surrogaatmoederentiteit, noch
de aangewezen groepsentiteit, bedoeld in artikel 29c, derde lid, is, bericht deze de inspecteur uiterlijk op de laatste dag van het verslagjaar van
die multinationale groep over de identiteit en de fiscale vestigingsplaats van de
rapporterende entiteit.
-
3 Een groepsentiteit die fiscaal inwoner is van Nederland en op basis van artikel 29c, tweede lid, verplicht is de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar
van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als
bedoeld in artikel 29e te verstrekken dat betrekking heeft op dat verslagjaar, verzoekt haar uiteindelijkemoederentiteit
om haar alle nodige informatie te verstrekken om te kunnen voldoen aan deze verplichting.
Indien die groepsentiteit niet alle nodige informatie heeft ontvangen of verkregen
om aan de in de vorige volzin bedoelde verplichting te kunnen voldoen, bericht die
groepsentiteit de inspecteur hierover en verstrekt deze de inspecteur een landenrapport
met alle informatie in haar bezit uiterlijk twaalf maanden na de laatste dag van een
verslagjaar ten aanzien waarvan de uiteindelijkemoederentiteit niet alle nodige informatie
ter beschikking heeft gesteld.
De inspecteur gebruikt het landenrapport voor het beoordelen van substantiële verrekenprijsrisico’s
en van andere risico’s voor Nederland die verband houden met uitholling van de belastinggrondslag
en winstverschuivingen, daaronder begrepen het risico van het niet naleven van de
van toepassing zijnde verrekenprijsregels door leden van de multinationale groep,
en, waar nodig, voor het maken van economische en statistische analyses. Een aanpassing
van verrekenprijzen door de inspecteur wordt niet gebaseerd op het landenrapport.
-
1 Een groepsentiteit die belastingplichtig is in Nederland neemt, binnen de termijn
gesteld voor het indienen van haar aangifte voor de heffing van vennootschapsbelasting,
een groepsdossier en een lokaal dossier inzake het jaar waarop de aangifte betrekking
heeft in haar administratie op. Het groepsdossier en het lokale dossier worden in
de Nederlandse of in de Engelse taal opgesteld.
-
2 In het groepsdossier wordt een overzicht gegeven van de onderneming van de multinationale
groep, inclusief de aard van haar bedrijfsactiviteiten, haar algehele verrekenprijsgedragslijn
en haar wereldwijde allocatie van inkomen en economische activiteiten om belastingadministraties
te ondersteunen bij de beoordeling van de aanwezigheid van een substantieel verrekenprijsrisico.
-
3 In het lokale dossier wordt informatie opgenomen die relevant is voor de verrekenprijsanalyse
met betrekking tot transacties tussen een belastingplichtige en een gelieerde groepsentiteit
in een andere staat en die helpt te onderbouwen dat aan artikel 8b wordt voldaan,
alsmede informatie die een zakelijke winstallocatie aan vaste inrichtingen onderbouwt.
-
4 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt voor groepsentiteiten van een multinationale
groep die, in het verslagjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het jaar waarop de aangifte
betrekking heeft, ten minste € 50.000.000 aan geconsolideerde groepsopbrengsten heeft
behaald.
-
1 Indien het aan opzet of grove schuld is te wijten dat niet, niet tijdig, niet volledig
of niet juist is of wordt nagekomen:
vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur de rapporterende entiteit, onderscheidenlijk
de groepsentiteit, bedoeld in artikel 29d, tweede lid, een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld
in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.
-
2 In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het
eerste lid, vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is
ontstaan.
Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen
Voor de berekening van het in artikel 13d bedoelde liquidatieverlies wordt bij het begin van het eerste jaar waarover de winst
volgens deze wet wordt bepaald het bedrag dat voor de verkrijging van een deelneming
is opgeofferd niet hoger gesteld dan de boekwaarde aan het einde van het laatste jaar
waarover de winst volgens het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 is bepaald.
Indien de belasting wordt geheven over een jaar dat aanvangt voor de datum van inwerkingtreding
van een wijziging van artikel 22 en op of na die datum eindigt, wordt deze in afwijking in zoverre van dat artikel
berekend volgens de formule:
belasting = (X/B x To) + (Y/B x Tn), waarin:
X voorstelt: het aantal voor de datum van inwerkingtreding van de wijziging vallende
dagen van dat jaar;
Y voorstelt: het aantal na de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding
van de wijziging vallende dagen van dat jaar;
B voorstelt: het totale aantal dagen van dat jaar;
To voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals dat luidt op de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding
van de wijziging;
Tn voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals dat luidt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wijziging.
Artikel I, onderdeel E, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 vindt overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdelen H en G, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel I, onderdeel J, vierde lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 31d
[Vervallen per 01-04-2017]
Indien in het kader van een bedrijfsfusie artikel VII van de Wet van 28 december 1989,
Stb. 601, tot invoering in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting van een
investeringsaftrek voor investeringen van een beperkte omvang en intrekking van de
Wet investeringsrekening toepassing vindt, vindt artikel 14, vierde lid, overeenkomstige toepassing.
-
1 Indien immateriële activa die bij een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijk
overheidslichaam deel uitmaken van vermogen waarmee geen belastbare winst wordt behaald,
op enig tijdstip bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam of bij een verbonden
lichaam deel gaan uitmaken van vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, worden
zij op dat tijdstip te boek gesteld voor de in het derde tot en met vijfde lid bedoelde
waarde.
-
2 Indien immateriële activa die bij een vereniging of stichting die op de voet van de
Woningwet bij koninklijk besluit is toegelaten als instelling die in het belang van de volkshuisvesting
werkzaam is, deel uitmaken van vermogen waarmee geen belastbare winst wordt behaald,
op enig tijdstip bij hetzelfde lichaam of bij een verbonden lichaam deel gaan uitmaken
van vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, worden zij op dat tijdstip te
boek gesteld voor de in het derde tot en met vijfde lid bedoelde waarde.
-
3 Ingeval de activa bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam gaan behoren tot
vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, vindt de teboekstelling plaats voor
de waarde die zou gelden als de activa bij de rechtspersoon of het lichaam altijd
hadden behoord tot vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald en op die activa
was afgeschreven volgens artikel 3.30 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
-
1 Voor een recht dat periodieke uitkeringen of verstrekkingen oplevert (stamrecht) waarop
het met ingang van 1 januari 1992 vervallen artikel 19 van de Wet op de inkomstenbelasting
1964, dan wel het met ingang van die datum vervallen artikel 44j, derde lid, van die
wet is toegepast, blijft het met ingang van die datum vervallen artikel 23a van kracht.
-
1 Bij de aanwezigheid van een op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting
naar een jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve
buitenlandse winst uit een staat, vindt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten,
bedoeld in artikel 15e, met betrekking tot de positieve buitenlandse winst uit die staat van dat jaar en
van de daaropvolgende jaren, geen toepassing tot in totaal een bedrag gelijk aan dat
van het over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst.
-
3 Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige is opgehouden winst
uit de in dat lid bedoelde andere staat te genieten, de belastingplichtige niet binnen
drie jaren na het tijdstip waarop hij is opgehouden winst uit die andere staat te
genieten weer winst uit die andere staat is gaan genieten en voldaan is aan de voorwaarden
van artikel 15i, tweede, derde en vierde lid, voor het in aftrek kunnen brengen van een stakingsverlies.
-
4 Op verzoek van de belastingplichtige wordt, bij toepassing van het eerste lid in enig
jaar, het daarna nog resterende bedrag aan negatieve buitenlandse winst uit een staat
door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Rechtsmiddelen
tegen een dergelijke beschikking kunnen alleen betrekking hebben op de mutaties in
het nog resterende bedrag ten opzichte van de daaraan voorafgaande vaststelling van
het bedrag. Een bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld resterend bedrag
aan negatieve buitenlandse winst kan worden herzien indien dit wijziging ondergaat
als gevolg van de verrekening van verliezen of het opleggen van een navorderingsaanslag
over enig jaar, dan wel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het
bedrag te laag is vastgesteld.
-
5
Artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, blijft van toepassing:
-
a. met betrekking tot een deelneming in een lichaam dat een onderneming drijft die voordien
als een buitenlandse onderneming werd gedreven door de belastingplichtige of een met
hem verbonden lichaam, indien verliezen uit die buitenlandse onderneming voorafgaand
aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 in mindering zijn gekomen
op de in Nederland belastbare winst;
-
b. met betrekking tot een deelneming, indien de belastingplichtige via deze deelneming
een belang heeft van ten minste vijf percent in een lichaam als bedoeld in onderdeel
a.
In afwijking van de eerste volzin vindt artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, geen toepassing voor zover met de verliezen
uit de buitenlandse onderneming op basis van het eerste lid al rekening is gehouden
bij de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten.
-
6 Bij de toepassing van het vijfde lid blijven de artikelen 2, vierde lid, 10a, vierde lid, 13ba, zevende lid, 13d, tweede lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, zoals deze luidden op 31 december 2011, van toepassing.
-
1 Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming
als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan te verrekenen belasting,
wordt voor de toepassing van artikel 23d aangemerkt als een naar dat jaar over te brengen bedrag als bedoeld in het vijfde
lid van dat artikel.
-
2 Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming
als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse
winst, wordt voor de toepassing van artikel 23d, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, in dat jaar en de daaropvolgende jaren, in mindering gebracht op het gezamenlijke
bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming van die jaren, doch niet verder dan
tot nihil, tot in totaal het over te brengen bedrag.
-
1 Voor de bepaling van het stakingsverlies uit een staat, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, worden mede als op de voet van artikel 15e in aanmerking genomen bedragen aan winst uit die staat beschouwd de positieve bedragen
aan buitenlandse winst uit die staat die de belastingplichtige in de vijf jaren voorgaande
aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 heeft genoten. De eerste
volzin vindt geen toepassing voor zover een positief bedrag aan buitenlandse winst
uit een staat is verrekend met een negatief bedrag aan winst uit die staat van een
ander jaar.
-
2 Voor zover als gevolg van artikel 33b, eerste lid, de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, niet van toepassing is op positieve buitenlandse winst uit een staat, wordt deze
winst niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het stakingsverlies uit die staat,
bedoeld in artikel 15i, tweede lid.
Artikel 34
[Vervallen per 01-01-2018]
De dividendbelasting die op grond van artikel 10bis.5, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt mede als voorheffing als
bedoeld in artikel 25 aangewezen:
-
a. van de bank, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die bank een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar
de spaarrekening eigen woning van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing
in aanmerking wordt genomen;
-
b. van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die beheerder een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter
verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling
ten behoeve van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking
wordt genomen.
-
1 Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen
ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, blijft artikel 23a, tweede lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.
-
2 Bij toepassing van het eerste lid wordt:
-
a. een belaste compartimenteringsreserve als bedoeld artikel 28c, eerste lid, onderdeel a, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt
verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip
van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor
zover die voordelen daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken;
-
b. een onbelaste compartimenteringsreserve als bedoeld in artikel 28c, eerste lid, onderdeel b, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt
verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip
van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor
zover die voordelen betrekking hebben op de periode voorafgaand aan de sfeerovergang.
Op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt de boekwaarde van het belang vermeerderd
met het bedrag waarvoor de reserve wordt gevormd.
-
1 Indien de belastingplichtige vóór 1 juli 2016 een immaterieel activum heeft voortgebracht
en met betrekking tot dat activum uiterlijk in de aangifte over het jaar waar 1 juli
2016 deel van uitmaakt heeft gekozen voor toepassing van artikel 12b, blijft artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing op dat
activum, met dien verstande dat de voordelen uit hoofde van dat activum voor 7/H gedeelte
in aanmerking worden genomen.
-
2 Een immaterieel activum dat de belastingplichtige vóór 1 januari 2017 doch na 31 december
2006 heeft voortgebracht waarvoor aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht
is verleend en waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak
vinden in het aan de belastingplichtige verleende octrooi of kwekersrecht, wordt voor
de toepassing van afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum.
-
3 Bij het bepalen van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, worden met betrekking tot een kwalificerend immaterieel activum waarop artikel 12b toepassing vindt, voor de periode voorafgaand aan het eerste boekjaar dat aanvangt
op of na 1 januari 2017 alleen de vier boekjaren in aanmerking genomen die daaraan
direct voorafgaan, en wordt voor die boekjaren:
-
a. onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende
immateriële activum verstaan: de in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van
het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum door de belastingplichtige
zelf verrichte speur- en ontwikkelingswerk, vermeerderd met de in aanmerking genomen
kosten van het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum direct of indirect
uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk aan niet met de belastingplichtige verbonden
lichamen;
-
b. onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële
activum verstaan: alle in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van ten behoeve
van het kwalificerende immateriële activum verricht speur- en ontwikkelingswerk.
-
4 Bij de toepassing van het derde lid is artikel 12bb, zesde en achtste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij voor uitgaven wordt
gelezen: kosten.
-
5 Bij een immaterieel activum waarop in het boekjaar dat begint op of na 1 januari 2017
artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing is gebleven, worden, indien
artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf enig boekjaar niet meer van
toepassing is en dat activum een kwalificerend immaterieel activum vormt, voor de
bepaling van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, de uitgaven die zijn gedaan in de boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari
2017 niet in aanmerking genomen. Indien de totale uitgaven, bedoeld in artikel 12bb,
zevende lid, voor het kwalificerende immateriële activum door de toepassing van de
eerste volzin nihil bedragen, wordt de breuk, bedoeld in artikel 12bb, gesteld op
1. Bij de vaststelling of artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf
enig boekjaar niet meer van toepassing is, blijft buiten beschouwing dat de voordelen
voor 7/H gedeelte in aanmerking worden genomen.
-
4 In afwijking van het derde lid, zoals dat luidde op 31 december 2019, worden kosten
en lasten die samenhangen met een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld
in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 en die als gevolg van de toepassing van de artikelen 3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van de winst in aanmerking zijn genomen na het tijdstip
waarop ter zake van die aanspraak artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, van de Wet
op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2019, is toegepast
in gelijke jaarlijkse delen bij de bepaling van de winst in aanmerking genomen, waarbij
het aantal jaarlijkse delen wordt gesteld op het aantal gehele jaren dat de werknemer
of gewezen werknemer op dat tijdstip was verwijderd van de leeftijd van 87 jaar. De
eerste volzin is uitsluitend van toepassing indien in een aangifte die uiterlijk op
20 september 2016 is gedaan reeds een transitorische actiefpost is opgenomen ter zake
van de kosten en lasten die op dat moment als gevolg van de toepassing van de artikelen
3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van
de winst in aanmerking zijn genomen.
In afwijking van artikel 29c is een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid van dat artikel niet
verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar
van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als
bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport
beschikbaar stelt via een uiteindelijkemoederentiteit die dat rapport verstrekt aan
de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, mits:
-
a. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf
maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
heeft, het verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;
-
b. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf
maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische
uitwisseling van landenrapporten;
-
c. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse
autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;
-
d. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk vijftien
maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
heeft, dat rapport heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten; en
-
e. de inspecteur op basis van artikel 29d, tweede lid, is bericht dat die groepsentiteit uiteindelijkemoederentiteit is.
In afwijking van artikel 34f, onderdeel d, hoeft een groepsentiteit als bedoeld in dat artikel met betrekking tot het eerste
verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is dat begint
op of na 1 januari 2016 niet aan de verplichting, bedoeld in artikel 29c, te voldoen indien de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner
is uiterlijk achttien maanden na de laatste dag van dat verslagjaar het landenrapport,
bedoeld in artikel 29e, dat betrekking heeft op dat verslagjaar heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten.
-
1 Een bedrag aan rente dat ingevolge artikel 14a, twaalfde tot en met veertiende lid, artikel 14b, negende tot en met elfde lid, of artikel 15ad, eerste lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2018 niet in aftrek is gekomen en ingevolge
artikel 15ad, achtste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 of met overeenkomstige
toepassing van dat artikel is overgebracht naar het volgende jaar, wordt voor de toepassing
van artikel 15b, in het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019, toegevoegd aan het saldo
aan renten, bedoeld in artikel 15b, tweede lid. Voor de toepassing van artikel 15b,
derde lid, onderdeel c, blijft de eerste zin buiten beschouwing.
-
2 Een bedrag aan rente dat ingevolge artikel 14a, achtste lid, artikel 14b, zesde lid, of artikel 15ad, eerste lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2006 niet in aftrek is gekomen en dat
ingevolge artikel VIIIc van de Wet werken aan winst zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 wordt verrekend met het belastbare bedrag
van een volgend jaar, wordt voor de toepassing van artikel 15b, in het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019, toegevoegd aan het saldo
aan renten, bedoeld in artikel 15b, tweede lid. Voor de toepassing van artikel 15b,
derde lid, onderdeel c, blijft de eerste zin buiten beschouwing.
Met betrekking tot te verrekenen verliezen die zijn geleden vóór de aanvang van het
eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019 en waarop artikel 20, vierde en zesde lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 van toepassing was, blijft artikel
20, vierde tot en met zesde lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 van
toepassing. Voor de toepassing van de eerste zin blijven de artikelen 15ae, derde lid, en 15af, zevende lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2018 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 35
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 36
[Vervallen per 01-01-1997]
-
1 Het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 (Verord.bl. 51), het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942 (Stcrt. 85, verbeterd bij publikatie in Stcrt. 90 en 94), het besluit van de secretaris-generaal van het Departement van Financiën
van 3 juni 1942 (Stcrt. 113) tot wijziging van het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942, de verordening
van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied van 26 juni 1943 (Verord.bl. 60), houdende wijziging van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 en van
de Zegelwet, en het Besluit op de Winstbelasting 1940 (Verord.bl. 83), vervallen.
Artikel 38
[Vervallen per 01-01-1997]