Stb. 2017, 115, datum inwerkingtreding 01-04-2017, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.
4 Een ouderdomspensioen gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of
de gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
5 Ingeval het ouderdomspensioen later ingaat dan op de in de pensioenregeling vastgestelde
ingangsdatum mag het pensioen na die ingangsdatum worden verhoogd overeenkomstig het
tot die datum gevolgde stelsel, met inbegrip van herrekening met inachtneming van
algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
6 Indien het ouderdomspensioen eerder ingaat dan op de eerste dag van de maand waarin
de 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd) wordt bereikt, wordt het herrekend ten
opzichte van die datum of van de in de pensioenregeling vastgestelde latere ingangsdatum
met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
Het zevende, negende, tiende en dertiende lid vervallen onder vernummering van het
achtste, elfde en twaalfde lid tot zevende, achtste en negende lid:
7
-
a. De in deze wet met betrekking tot het desbetreffende pensioen opgenomen maxima worden
voor het ouderdomspensioen opgevat met inbegrip van een bedrag dat ten minste wordt
gesteld op per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar een evenredig gedeelte van de voor
dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven
in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet,
vermeerderd met de vakantietoeslag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kan worden bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het in
de eerste volzin bedoelde bedrag indien een lager percentage per dienstjaar wordt
toegepast dan de in het eerste tot en met derde lid bedoelde percentages.
-
b. Voor het partnerpensioen kan het in onderdeel a bedoelde bedrag voor 70% in aanmerking
worden genomen.
-
c. Voor het wezenpensioen kan het in onderdeel a bedoelde bedrag voor 14% en voor volle
wezen voor 28% in aanmerking worden genomen.
8 De in het zesde lid genoemde pensioenrichtleeftijd wordt jaarlijks bij algemene maatregel
van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2015
en wordt berekend op basis van de volgende formule:
V = (L – 18,26) – (P – 65)
waarbij:
V staat voor het aantal jaren waarmee de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd;
L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting voor de Nederlandse
bevolking in jaren op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar dat is gelegen tien jaar
na het kalenderjaar van wijziging;
P staat voor de geldende pensioenrichtleeftijd in het kalenderjaar voorafgaande aan
het kalenderjaar van wijziging.
Indien V negatief is of vóór afronding minder dan 1 beloopt, wordt deze gesteld op
0. Indien V vóór afronding 1 of meer beloopt, wordt deze gesteld op 1. Een wijziging
ingevolge de eerste volzin van de pensioenrichtleeftijd wordt bekendgemaakt ten minste
een jaar voordat deze toepassing vindt.
9 De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting, bedoeld in het achtste
lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.