Stb. 2018, 248, datum inwerkingtreding 28-07-2018, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 25-05-2018.
1 Het verbod om genetische gegevens te verwerken is niet van toepassing, indien in het
belang van het onderzoek een DNA-onderzoek wordt verricht dat gericht is op het vaststellen
van verwantschap. De officier van justitie kan bevelen dat een zodanig DNA-onderzoek
wordt verricht. Ingeval het DNA-onderzoek verricht wordt met behulp van de DNA-profielen,
die overeenkomstig dit wetboek of een andere wet verwerkt zijn, kan het bevel slechts
worden gegeven na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering
van de officier van justitie. Artikel 151a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Celmateriaal dat ingevolge dit wetboek, of een andere wet is afgenomen ten behoeve
van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel, mag worden gebruikt voor het vaststellen
van verwantschap. Celmateriaal van een derde kan, behoudens het geval, bedoeld in
de volgende volzin, slechts met zijn schriftelijke toestemming worden afgenomen en
gebruikt voor het vaststellen van verwantschap. Ingeval een derde minderjarig is en
vermoed wordt dat hij voorwerp is van een misdrijf als omschreven in artikel 197a,
242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 248a, 248b, 249, 256, 273f, 278, 287, 289, 290
of 291 van het Wetboek van Strafrecht, kan in het belang van het onderzoek celmateriaal
bij de derde op bevel van de officier van justitie na schriftelijke machtiging van
de rechter-commissaris worden afgenomen en gebruikt voor het vaststellen van verwantschap.