Hoofdstuk III. Van het geding tot onteigening
De onteigenende partij tracht hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst
te verkrijgen.
-
1 Is hetgeen onteigend moet worden niet bij minnelijke overeenkomst verkregen, dan dagvaardt
de onteigenende partij de bij koninklijk besluit aangewezen eigenaar voor de rechtbank
in welker rechtsgebied de te onteigenen onroerende zaak is gelegen, teneinde de onteigening
te horen uitspreken en het bedrag der schadeloosstelling te horen bepalen. Betreft
de onteigening een recht, dan wordt zij ingesteld tegen de bij koninklijk besluit
aangewezen rechthebbende; van deze vordering wordt kennisgenomen door de rechtbank
binnen welker rechtsgebied de onroerende zaak is gelegen waarop het recht rust.
-
3 Bij onteigening van een onroerende zaak waarop blijkens de openbare registers, bedoeld
in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een eeuwigdurende erfpacht, een beklemrecht of een recht uit huurkoop rust, worden
ook de erfpachter, de beklemde meijer of de huurkoper gedagvaard.
-
5 Aan de derde belanghebbenden, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, voor zover deze aan de onteigenende partij bekend zijn of behoren te zijn, wordt
de dagvaarding betekend dan wel wordt een afschrift van de dagvaarding gezonden bij
aangetekende brief, waarvoor een bericht van ontvangst wordt verlangd. Ten aanzien
van een huurder van woonruimte, als bedoeld in artikel 233 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, kan in de aangetekende brief worden volstaan met de mededeling van de uitgebrachte
dagvaarding en van het daarin vervatte aanbod, voor zover dit op hem betrekking heeft.
Voorts wordt mededeling gedaan van voorzieningen die de onteigenende partij voornemens
is jegens hem te treffen.
-
8 In het exploit van betekening van de dagvaarding aan de derde belanghebbende of in
de aangetekende brief wordt vermeld op welke wijze zij, desgewenst, in het geding
van onteigening kunnen tussenkomen.
Artikel 19
[Vervallen per 01-02-1973]
-
1 Wanneer de verweerder buiten het Koningrijk woont, of zijne woonplaats onbekend is,
wordt het geding gevoerd tegen den gevolmagtigde of bewindvoerder, indien een zoodanige
binnen het Koningrijk bekend is, en, zoo ook deze onbekend is, tegen een derde, binnen
het rechtsgebied van de rechtbank wonende, en door deze op verzoek en ten koste der
onteigenende partij, te dien einde te benoemen. De alzoo benoemde kan, bij het ophouden
zijner betrekking, het loon van den bewindvoerder eens afwezige, en daarenboven de
gemaakte onkosten in rekening brengen.
-
2 Desniettemin is de verweerder geregtigd ten dage, in art. 23 genoemd, op de dagvaarding, aan den gevolmagtigde, bewindvoerder of door den regter
benoemde gedaan, te verschijnen, in welk geval de dagvaarding als aan hem geschied
wordt beschouwd en het geding tegen hem wordt gevoerd.
Artikel 21
[Vervallen per 15-08-1920]
-
1 De dagvaarding moet, op straffe van nietigheid, de som, welke als schadeloosstelling
aangeboden wordt, vermelden.
-
2 Indien er derde belanghebbenden zijn, moet uit het in de dagvaarding te vermelden
aanbod blijken, welk aandeel daarvan voor de verweerder onderscheidenlijk ieder der
derde belanghebbenden, voor zover dezen aan de onteigenende partij bekend zijn of
behoren te zijn, als schadeloosstelling is bestemd, op straffe van veroordeling in
de kosten overeenkomstig artikel 50, tweede lid.
Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij, tot staving
van haren eisch, ter griffie van de regtbank over:
-
1°. een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt Ons besluit, waarbij de te onteigenen onroerende zaken
en rechten worden aangewezen;
-
2°. en door de burgemeester van de gemeente, waar de betrokken onroerende zaken zijn gelegen,
afgegeven bewijs dat de uitgewerkte plannen met de daarbij behorende kaarten en grondtekeningen
binnen de betrokken gemeente ter inzage gelegen hebben.
De rechtbank behandelt zaken aangaande onteigening ten algemenen nutte, vóór elke
andere.
Op de eerste roldatum, of uiterlijk twee weken daarna concluderen de verweerders voor
antwoord. Indien de verweerders alsdan niet voor antwoord concluderen, worden zij
geacht het aanbod te hebben verworpen. Het laatste is van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van derde belanghebbenden aan wie bij dagvaarding of aangetekende brief
een aanbod is gedaan.
Oproeping tot vrijwaring wordt niet toegelaten.
Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, de ander niet, wordt met de verschijnende
onmiddellijk voortgeprocedeerd. De uitspraak geschiedt tussen al de partijen bij een
en hetzelfde vonnis, dat als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd, en
waartegen geen verzet is toegelaten.
Uiterlijk een maand na de eerste roldatum doet de rechtbank uitspraak.
Het voorschrift vervat in het vorige lid geldt niet, indien de eigenaar de vordering
als bedoeld in artikel 38 doet of indien een der partijen pleidooi vraagt; alsdan
verwijst de enkelvoudige kamer op ter zitting gedaan verzoek de zaak naar de meervoudige
kamer der rechtbank.
De rechtbank wijst aan de onteigenende partij haar eis niet toe indien:
Tegen de uitspraak des regters, houdende nietigverklaring van de dagvaarding of ontzegging
van den eisch om eenige andere reden, wordt hooger beroep toegelaten.
-
1 Behoudens ingeval van nietigverklaring van de dagvaarding of niet-ontvankelijkheidverklaring
dan wel ontzegging van de eis, benoemt de rechtbank een of meer deskundigen in oneven
getale. Zij geeft aan hen opdracht om de schadeloosstellingen te begroten van de verweerder
en derde belanghebbenden, doch slechts voor zover zij het aan hen ten processe gedane
aanbod niet hebben aanvaard.
-
2 Zij benoemt voorts een harer leden, om vergezeld van de griffier, als commissaris
bij de opneming door deskundigen van de ligging en gesteldheid der onroerende zaken
waarop de onteigening betrekking heeft, tegenwoordig te zijn en wijst een of meer
nieuws- of advertentiebladen aan, waarin de aankondiging door de griffier, in het
volgende artikel vermeld, moet geschieden.
-
3 Deze benoeming en aanwijzing vinden ook plaats, indien er verstek mocht zijn verleend
of indien de gedaagde het voor hem bestemde gedeelte van het aanbod heeft aanvaard
en niet blijkt, dat de derde belanghebbenden het voor hen bestemde gedeelte van het
aanbod genoegzaam achten. Tegen de verlening van verstek wordt geen verzet toegelaten.
-
1 De tijd en plaats van de opneming door deskundigen van de ligging en gesteldheid der
onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft, worden door de rechtercommissaris
met inachtneming van de meest mogelijke spoed bepaald en medegedeeld aan de griffier.
Zij worden door de griffier bekend gemaakt door een aankondiging in een of meer daartoe
in het vonnis aangewezen nieuws- of advertentiebladen.
-
2 De griffier geeft binnen acht dagen, nadat het vonnis is gewezen, aan de deskundigen
kennis van hunne benoeming. Ten minste acht dagen voor den dag, waarop de opneming
zal plaats hebben, zendt hij aan ieder der deskundigen een afschrift van het vonnis
en roept hij partijen en deskundigen op om bij de opneming tegenwoordig te zijn.
-
1 In de plaats der deskundigen, die niet opgekomen zijn of weigeren aan hun verplichtingen
te voldoen, benoemt de rechter-commissaris anderen. Indien ten gevolge hiervan de
opneming moet worden uitgesteld, bepaalt de rechtercommissaris daarvoor een nadere
tijd waarvan de griffier mededeling doet aan partijen, derde belanghebbenden en deskundigen.
Partijen en derde belanghebbenden delen aan de rechtercommissaris alle feiten en omstandigheden
mede, die van belang zijn voor een juiste begroting van de schade en leggen daartoe
de nodige stukken over.
-
1 Wanneer de deskundigen of de personen, wier verschijning de regtercommissaris gelast
heeft, op den bepaalden tijd, schoon behoorlijk geroepen, niet opkomen, of, zonder
wettige redenen, weigeren de van hen gevraagde inlichtingen te geven, worden zij door
den regtercommissaris veroordeeld tot vergoeding der te vergeefs gedane onkosten;
alles onverminderd hunne gehoudenheid jegens de partijen tot schadevergoeding.
-
3 Voorts neemt hij daarin op de punten, waarover partijen of derde belanghebbenden hebben
toegezegd nadere inlichtingen te zullen geven of waaromtrent hun door de rechtercommissaris
is opgedragen nadere inlichtingen te verschaffen. De rechtercommissaris bepaalt de
termijn, waarbinnen die inlichtingen moeten zijn verstrekt.
-
4 De rechtercommissaris stelt tevens na overleg met de deskundigen de dag vast, waarop
de nederlegging ter griffie van het deskundigenrapport zal plaats vinden, met dien
verstande, dat die dag niet later wordt bepaald dan uiterlijk zes maanden na de dag
van de opneming. Ingeval de rechtercommissaris een termijn heeft bepaald als bedoeld
in het vorige lid, wordt die dag niet later bepaald dan uiterlijk zes maanden na afloop
van die termijn. In het proces-verbaal wordt de dag van de nederlegging vermeld.
-
6 De rechtercommissaris kan één maal op met redenen omkleed verzoek van de deskundigen
uitstel van de nederlegging toestaan. Hij stelt alsdan een nieuwe dag daarvoor vast,
waarvan de griffier bericht zendt aan partijen, derde belanghebbenden en deskundigen.
-
2 Het rapport van de deskundigen wordt tot aan de in artikel 37, eerste lid, bedoelde terechtzitting ter inzage van partijen en van derde belanghebbenden ter
griffie nedergelegd. Van de nederlegging doet de griffier mededeling aan partijen
en derde belanghebbenden. Hij geeft daarvan tevens kennis in een of meer door de rechtercommissaris
aan te wijzen nieuws- of advertentiebladen.
-
1 Gedurende vier weken na de dag van de nederlegging, bedoeld in artikel 35, tweede lid, kunnen partijen en derde belanghebbenden een bezwaarschrift bij de rechtercommissaris
indienen.
-
2 De griffier zendt onverwijld een afschrift van de bezwaarschriften aan de wederpartij,
derde belanghebbenden en de deskundigen, die gedurende vier weken na de dag van de
toezending een verweerschrift bij de rechtercommissaris kunnen indienen.
-
3 Indien de rechtercommissaris, na overleg met de deskundigen, zulks in het belang van
een goede behandeling van de zaak gewenst acht, vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken
van de in het voorgaande lid bedoelde termijn de behandeling van de ingediende bezwaarschriften
en verweerschriften te zijnen overstaan plaats. De griffier roept partijen, derde
belanghebbenden en de deskundigen op.
Indien geen bezwaarschrift is ingediend of indien later blijkt van feitelijke bezwaren,
die in het ingediende bezwaarschrift niet waren vermeld, dan kan de rechtbank aan
later opgekomen bezwaren de betekenis hechten, die zij geraden zal achten. Indien
haar blijkt dat deze bezwaren berusten op feiten of omstandigheden, die ten tijde
van de in artikel 36, eerste lid, bedoelde termijn niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn, neemt zij
deze in ieder geval in aanmerking.
-
1 In de eerste voor de behandeling van burgerlijke zaken bestemde terechtzitting, welke
plaats heeft na verloop van vier weken na de dag van de in artikel 36 bedoelde zitting, kunnen derde belanghebbenden een conclusie nemen en, zowel als
partijen, bezwaarschriften, verweerschriften en conclusies nader bij pleidooi ontwikkelen.
Ingeval geen bezwaarschriften zijn ingediend, zullen de pleidooien plaats vinden uiterlijk
zes weken na de dag van de nederlegging van het rapport van deskundigen. De griffier
roept partijen, derde belanghebbenden zomede de deskundigen op om ter terechtzitting
aanwezig te zijn, opdat dezen desgevraagd mondelinge toelichting op het uitgebrachte
advies verstrekken.
-
2 Uiterlijk binnen vier weken na de in dit artikel bedoelde terechtzitting doet de rechtbank,
indien zij geen gebruik heeft gemaakt van de haar in artikel 194, vijfde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegekende bevoegdheid, uitspraak over de onteigening, stelt zij in haar vonnis de
schadeloosstellingen vast voor de verweerder en de derde belanghebbenden en vermeldt
zij tevens de schadeloosstellingen die reeds zijn bepaald ingevolge artikel 27, laatste lid.
-
1 Gebouwen, van welke een gedeelte onteigend wordt, moeten, op de vordering des eigenaars
bij zijne conclusie, in art. 24 genoemd, door de onteigenende partij geheel worden overgenomen.
Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op veranderingen, welke kennelijk
zijn tot stand gebracht om de schadevergoeding te verhogen; evenmin wordt gelet op
veranderingen, tot stand gebracht na terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, tenzij het normale of noodzakelijke veranderingen betreft die aansluiten bij de
aard en de wijze van gebruik van de onroerende zaak ten tijde van die nederlegging.
De schadeloosstelling vormt een volledige vergoeding voor alle schade, die de eigenaar
rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt.
Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt uitgegaan van de dag, waarop het vonnis
van onteigening, bedoeld in artikel 37, tweede lid, of artikel 54t, tweede lid, wordt uitgesproken, met dien verstande, dat ingeval het vonnis, bedoeld in artikel 54i, eerste lid, binnen de in artikel 54m bedoelde termijn wordt ingeschreven in de openbare registers, wordt uitgegaan van
de dag, waarop dit vonnis wordt ingeschreven.
-
1 De werkelijke waarde van de onteigende zaak, niet de denkbeeldige, die de zaak uitsluitend
voor de persoon van de rechthebbende heeft, wordt vergoed.
Bij het bepalen van de schadeloosstelling wegens verlies van een onroerende zaak wordt
geen rekening gehouden met voordelen of nadelen, teweeggebracht door
-
1°. het werk waarvoor onteigend wordt;
-
2°. overheidswerken die in verband staan met het werk waarvoor onteigend wordt;
-
3°. de plannen voor de werken onder 1° en 2° bedoeld.
Bij het bepalen van de werkelijke waarde van een zaak wordt de prijs verminderd of
vermeerderd met voordelen of nadelen tengevolge van
-
1°. bestemmingen die door het werk waarvoor onteigend wordt, tot uitvoering komen;
-
2°. bestemmingen, voor de feitelijke handhaving waarvan onteigend wordt,
voor zover deze voordelen of nadelen ook na toepassing van artikel 40d redelijkerwijze niet of niet geheel ten bate of ten laste van de onteigende behoren
te blijven.
Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt rekening gehouden met de mindere waarde,
welke voor niet onteigende goederen van de onteigende het rechtstreeks en noodzakelijk
gevolg van het verlies van zijn goed is.
Voor zover de volgende artikelen niet anders meebrengen, zijn de artikelen 40-41 van overeenkomstige toepassing op rechten die door de onteigening geheel of gedeeltelijk
vervallen.
-
1 Bij de onteigening van verhuurde bedrijfsruimte, als omschreven in artikel 309 lid 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt door de onteigenende partij aan de huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk
is onderverhuurd schadeloosstelling betaald. Bij de bepaling van de schadeloosstelling
wordt rekening gehouden met de kans dat de huurverhouding bij het verstrijken van
de geldigheidsduur der overeenkomst zou hebben voortgeduurd.
-
2 Bij de onteigening van een anderszins verhuurde onroerende zaak wordt door de onteigenende
partij aan den huurder, wiens huurtijd nog één of meer jaren moet duren, tot schadeloosstelling
eene som betaald, gelijkstaande aan den huurprijs van twee jaren.
-
3 Indien nogtans de te velde staande vruchten, of de onkosten welke de huurder aantoont
gedurende de laatste twee jaren aan de onroerende zaak te hebben besteed, meer beloopen
dan de in het vorige lid bedoelde tweejarige huurprijs, wordt de waarde dier vruchten
of het bedrag dier onkosten als schadeloosstelling betaald. Indien de huurder minder
dan een jaar huur had, wordt hem de huurprijs van een vol jaar, of de waarde der te
velde staande vruchten, zoo die meer beloopt, vergoed.
-
4 Indien de verhuring na terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan den huurder geene schadeloosstelling
betaald, maar heeft deze eene vordering tot schadevergoeding tegen den verhuurder,
ten ware anders mogt zijn overeengekomen.
-
3 Het bepaalde in het tweede lid vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding is
aangevangen, nadat aan het verpachte bij een goedgekeurd bestemmingsplan een niet
tot de landbouw betrekkelijke bestemming is gegeven. In dat geval wordt de pachtovereenkomst
met betrekking tot een hoeve of los land, welke is aangegaan voor langer dan twaalf,
onderscheidenlijk zes jaren, voor de bepaling van de schadeloosstelling geacht te
zijn aangegaan voor twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, met dien verstande, dat,
indien de onteigening plaats vindt na die termijn, de overeenkomst geacht wordt telkens
voor zes jaren te zijn verlengd.
-
4 Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor de goedkeuring bedoeld
in het vorige lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in
het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 363, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw
betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het tweede lid van toepassing.
-
6 Indien de verpachting na terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan de pachter geen schadeloosstelling
betaald, maar heeft deze een vordering tot schadevergoeding tegen de verpachter, ten
ware anders mocht zijn overeengekomen.
-
1 De hypotheekhouder en de ingeschreven beslaglegger hebben geen recht op afzonderlijke
schadevergoeding. Slechts indien zij zijn tussengekomen, kunnen zij zich jegens de
onteigenaar beroepen op hun rechten uit artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij oefenen die rechten uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering
van het overblijvende, zoals dat bedrag toekomt aan de hypotheekgever, de beslagene
en de beperkt gerechtigde, wiens recht niet tegen hen kan worden ingeroepen.
-
2 Indien alle in het vorige lid vermelde belanghebbenden tot overeenstemming omtrent
de verdeling zijn gekomen, bepaalt de rechter wat aan ieder van hen moet worden betaald.
Is geen overeenstemming bereikt, dan worden de bedragen in hun geheel toegewezen aan
de tussengekomen hypotheekhouder, hoogste in rang, dan wel, zo geen hypotheekhouder
is tussengekomen, aan de daartoe door de eerst ingeschreven beslaglegger aangewezen
notaris of deurwaarder, en vindt verdeling plaats met toepassing van de regels betreffende
de verdeling van een zodanige opbrengst in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
-
3 Een beslaglegger behoeft voor de toepassing van het vorige lid niet tussen te komen,
indien hij aan de onteigenaar bij exploit meedeelt zijn rechten uit artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bepalen tot het deel van de in het eerste lid bedoelde bedragen, dat voor de beslagene
bestemd is.
-
4 Ten aanzien van het voorschot op de schadeloosstelling en de verhogingen daarvan zijn
de vorige leden van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de verdeling
tussen de belanghebbenden onderling de hypotheekhouder en beslagleggers hun recht
op deze bedragen uitoefenen voor zover zij kunnen worden beschouwd als een voorschot
op het in het eerste lid, derde zin, bedoelde bedrag. Op verlangen van elk der partijen
kan de rechtercommissaris in een rangregeling bepalen dat deze niet zal worden gesloten,
voordat het vonnis waarbij de schadeloosstelling is vastgesteld in kracht van gewijsde
is gegaan. In het geval van artikel 54t, derde lid, kan binnen een jaar nadat het vonnis bedoeld in artikel 54t, tweede lid, kracht van gewijsde heeft verkregen, door elk van de belanghebbenden heropening
van een gesloten rangregeling worden gevraagd en kan de rechtercommissaris hen die
teveel hebben ontvangen bij bevelschrift gelasten dit terug te betalen.
Bij onteigening van een krachtens huurkoop verkochte onroerende zaak wordt uit het
bedrag van de werkelijke waarde van de zaak aan de huurverkoper een schadeloosstelling
toegekend wegens de aanspraken uit de huurkoopovereenkomst die hij verliest; hetgeen
overblijft, komt aan de huurkoper toe.
Artikel 47
[Vervallen per 01-01-1992]
Artikel 48
[Vervallen per 01-01-1992]
Artikel 49
[Vervallen per 01-01-1992]
-
1 De kosten van het proces komen ten laste van de onteigenende partij, met dien verstande
echter dat ingeval aan de verweerder onderscheidenlijk een derde belanghebbende, die
het aan hem ten processe gedane aanbod niet heeft aanvaard, niet meer wordt toegewezen
dan hem werd aangeboden, de rechtbank de betrokkene kan veroordelen tot betaling van
de kosten van het geding of van een door haar naar billijkheid te bepalen gedeelte
van die kosten.
-
2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid komen de kosten van het proces steeds
ten laste van de onteigenende partij, indien in de dagvaarding niet is vermeld welke
som aan de verweerder onderscheidenlijk aan ieder der belanghebbenden, die aan de
onteigenende partij bekend konden zijn, als schadeloosstelling wordt aangeboden.
-
3 Indien de rechtbank evenwel van oordeel is, dat de onteigenende partij tengevolge
van gebrek aan medewerking aan de zijde van de verweerder of een derde belanghebbende
voor de aanvang van het geding tot onteigening, onvoldoende gegevens ter beschikking
heeft gehad tot het doen van een redelijk aanbod bij dagvaarding of aangetekende brief,
of wanneer zij daartoe aanleiding vindt in de omstandigheden van het geding, kan zij
de verweerder veroordelen in de kosten van het proces of, overeenkomstig het eerste
lid van dit artikel, de betrokkene veroordelen tot betaling van een gedeelte van die
kosten. Ingeval de som der kosten waarin een verweerder of derde belanghebbende is
veroordeeld, hoger is dan die van de aan hem toegekende schadeloosstelling, kan de
rechtbank de betrokkene veroordelen tot betaling van het verschil dier sommen.
-
5 De kosten van de bekendmakingen, bedoeld in de artikelen 28, 35, 54 en 54d, komen steeds voor rekening van de onteigenende partij.
-
1 Deze verklaring wordt binnen zes weken na afloop van de in het vorige artikel genoemde
termijn van twee weken met een uiteenzetting van de gronden waarop het cassatieberoep
berust, bij of aan de tegenpartij bezorgd of betekend en gaat vergezeld van een oproepingsbericht.
In afwijking van artikel 30a, derde lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt de dag waarop de tegenpartij uiterlijk ten laatste als verweerder kan verschijnen
uiterlijk zes weken na de dag van indiening van de procesinleiding.
-
2 Hetzelfde heeft, met inachtneming van denzelfden termijn, op last van de griffier
bij den Hoogen Raad plaats, wanneer de voorziening in cassatie tegen het vonnis, waarbij
de onteigening werd uitgesproken, verworpen is, of wanneer de Hooge Raad, het vonnis
des eersten regters vernietigende, de onteigening uitspreekt, in welk geval zijn arrest
het nieuws- of advertentieblad aanwijst.
Hoofdstuk IV. Over de betaling van de schadeloosstelling
-
1 Een vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, vervalt, wanneer niet binnen drie maanden, nadat het kracht van gewijsde heeft verkregen,
de schadeloosstellingen zijn betaald, of, in de gevallen waarin dit volgens deze wet
kan geschieden, zijn geconsigneerd.
-
2 Een vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 54i, dat niet is ingeschreven binnen de in artikel 54m genoemde termijn, vervalt, wanneer niet binnen drie maanden, nadat het vonnis, als
bedoeld in artikel 54t, tweede lid, houdende uitspraak over de schadeloosstellingen kracht van gewijsde heeft verkregen,
die schadeloosstellingen zijn betaald, of, in de gevallen waarin dit volgens deze
wet kan geschieden, zijn geconsigneerd. Bij verval van dit vonnis van onteigening
vervalt tevens het vonnis waarbij overeenkomstig artikel 54i uitsluitend voorschotten zijn bepaald.
-
3 Onder een schadeloosstelling is de wettelijke rente daarvan begrepen. De wettelijke
rente loopt te rekenen van de dag van het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37 of van de dag van het vonnis, bedoeld in artikel 54t.
-
5 De vaste schadeloosstelling, bedoeld in het voorgaande lid, is gelijk aan tien ten
honderd van de voor ieder door de rechtbank bij het vonnis van onteigening overeenkomstig
artikel 37 of artikel 54t vastgestelde of vermelde schadeloosstellingen.
-
6 Wordt volledige schadevergoeding gevorderd, dan worden onder de schade mede begrepen
de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand,
alsmede de wettelijke rente van het bedrag der schadevergoeding van de dag, waarop
het vonnis van onteigening is gewezen.
Wanneer hij aan wie de schadeloosstelling is toegewezen, weigert haar te ontvangen,
en bij deurwaardersexploit deswege in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar zodra
tien dagen zijn verstreken overgaan tot consignatie overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.
-
2 Bij haar verzoekschrift moet de onteigenende partij aan die voorzitter overleggen
een afschrift van het vonnis tot onteigening, een verklaring van de griffier, dat
het vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen, alsmede een afschrift van het proces-verbaal
van de opneming door de deskundigen, indien deze opneming heeft plaats gevonden overeenkomstig
artikel 54j, eerste of derde lid.
-
3 Ook het bewijs, dat de schadeloosstelling of het voorschot, bedoeld in artikel 54i, is betaald dan wel het bewijs van consignatie in de gevallen van de artikelen 3, 58 en 59, moet worden overgelegd.
Wanneer onder de onteigenende partij beslag op de schadeloosstelling of het voorschot
is gelegd, doet zij het bedrag dat zij zonder het beslag aan de beslagene had moeten
uitbetalen consigneren overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.
-
1 Het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, kan slechts worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan. Ter
inschrijving van het in de vorige zin bedoelde vonnis worden de bewijzen van betaling
van de schadeloosstelling overgelegd. Ter inschrijving van het vonnis, bedoeld in
artikel 54i, dat niet is ingeschreven binnen de in artikel 54m bedoelde termijn, worden overgelegd het vonnis bedoeld in artikel 54t, tweede lid, een verklaring van de griffier houdende dat laatstgenoemd vonnis in kracht van gewijsde
is gegaan en de bewijzen van betaling der schadeloosstelling.
-
2 Voor de toepassing van deze wet wordt met een bewijs van betaling gelijkgesteld een
bewijs, dat de som der schadeloosstelling – of ingeval Afdeling 2 van Hoofdstuk IIIa toepassing heeft gevonden, de som van het voorschot – ten laste van de onteigenende
partij is overgeschreven op een rekening van de tot ontvangst gerechtigde bij een
financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen ingevolge
de Wet op het financieel toezicht. Tevens geldt als bewijs van betaling - indien niet genoegzaam bekend is aan wie
moet worden betaald, of consignatie heeft plaatsgevonden ten gevolge van de artikelen 3, 56 of 58 - een bewijs van consignatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op de consignatie van gelden.
-
3 In geval van onteigening van een onroerende zaak gaat door inschrijving van het vonnis
de eigendom op de onteigenaar over, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande
lasten en rechten. In geval van onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, vervallen door de inschrijving de lasten en rechten welke bestaan met betrekking
tot de zaak, waarop het onteigende recht rust. Aldus waardeloos geworden inschrijvingen
van hypotheken en beslagen worden ambtshalve doorgehaald. Alleen erfdienstbaarheden
kunnen op de zaak gevestigd blijven. Zij dienen daartoe in het vonnis te worden opgenomen;
indien zij niet door vestiging zijn ontstaan, worden de kadastrale aanduiding van
het heersende erf en een omschrijving van de inhoud van de erfdienstbaarheid opgenomen.
Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen, hoe ook genaamd, waarmede
het onteigende goed is bezwaard of die daarvan worden betaald, gaan van de dag, waarop
de in artikel 59 bedoelde inschrijving heeft plaats gehad, op de onteigenende partij over.
-
1 Indien tengevolge van oorzaken die de onteigenende partij in staat was uit de weg
te ruimen, met het werk waartoe werd onteigend niet binnen drie jaar nadat het vonnis
van onteigening kracht van gewijsde heeft gekregen, een aanvang is gemaakt, of de
arbeid meer dan drie jaren mocht zijn gestaakt, of indien uit andere omstandigheden
is aan te tonen dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht, biedt de
onteigenende partij aan de onteigende partij de mogelijkheid om het onteigende teruggeleverd
te krijgen in de toestand waarin het zich alsdan bevindt, onder gehoudenheid om in
evenredigheid tot de terugontvangen waarde de schadeloosstelling terug te geven.
-
3 Indien de onteigenende partij niet binnen drie maanden na verloop van de in het eerste
lid bedoelde termijn een aanbod tot teruglevering heeft gedaan, kan de onteigende
partij, naar haar keuze, hetzij bij de rechter het afgestane terugvorderen in de toestand
waarin het zich alsdan bevindt, onder gehoudenheid om in evenredigheid tot de terugontvangen
waarde de schadeloosstelling terug te geven, hetzij een vordering indienen tot uitkering
van een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de reeds
ontvangen schadeloosstelling.