de Europese Unie, hierna „de EU” genoemd,
en
het Koninkrijk België,
de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek,
het Koninkrijk Denemarken,
de Bondsrepubliek Duitsland,
de Republiek Estland,
Ierland,
de Helleense Republiek,
het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek,
de Republiek Kroatië,
de Italiaanse Republiek,
de Republiek Cyprus,
de Republiek Letland,
de Republiek Litouwen,
het Groothertogdom Luxemburg,
Hongarije,
de Republiek Malta,
het Koninkrijk der Nederlanden,
de Republiek Oostenrijk,
de Republiek Polen,
de Portugese Republiek,
Roemenië,
de Republiek Slovenië,
de Slowaakse Republiek,
de Republiek Finland,
het Koninkrijk Zweden,
lidstaten van de Europese Unie, hierna „lidstaten” genoemd,
enerzijds,
en
de regering van Maleisië, hierna „Maleisië” genoemd,
anderzijds,
hierna ieder „de Partij” en gezamenlijk „de Partijen” genoemd,
Gezien de traditionele vriendschapsbanden tussen de partijen en de nauwe historische,
politieke en economische banden die hen verenigen;
Gezien het bijzondere belang dat de partijen hechten aan het alomvattende karakter
van hun wederzijdse betrekkingen;
Overwegende dat deze Overeenkomst deel uitmaakt van bredere en samenhangende betrekkingen
tussen hen, die tot stand zijn gekomen door overeenkomsten waarbij zij partij zijn;
De waarde erkennend van tolerantie, aanvaarding en wederzijds respect binnen een diverse,
rijk geschakeerde internationale gemeenschap, alsmede van het belang van gematigdheid;
Bevestigend dat de partijen gehecht zijn aan de eerbiediging van de democratische
beginselen en de mensenrechten, neergelegd in de Universele Verklaring van de rechten
van de mens, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties („AVVN”) op 10 december 1948, en in andere relevante internationale mensenrechteninstrumenten
die op hen van toepassing zijn;
Bevestigend dat de partijen gehecht zijn aan de beginselen van de rechtsstaat en goed
bestuur en streven naar economische en sociale vooruitgang ten bate van hun bevolking,
rekening houdende met het beginsel van duurzame ontwikkeling en milieubescherming;
Strevend naar meer samenwerking op het gebied van internationale stabiliteit, rechtvaardigheid
en veiligheid als basisvoorwaarden voor de bevordering van duurzame maatschappelijke
en economische ontwikkeling, de uitroeiing van armoede en de bevordering van de Agenda
2030 voor duurzame ontwikkeling, zoals goedgekeurd bij Resolutie nr. 70/1 van de AVVN
op 25 september 2015;
Overwegende dat de Partijen terrorisme beschouwen als een bedreiging voor de mondiale
veiligheid en dat zij hun dialoog en samenwerking in het kader van de strijd tegen
het terrorisme willen intensiveren, rekening houdend met de relevante instrumenten
van de VN-Veiligheidsraad, in het bijzonder Resolutie 1373 (2001);
Verklarend dat de partijen zich ertoe verbinden alle vormen van terrorisme te voorkomen
en te bestrijden en effectieve internationale instrumenten te ontwikkelen om terrorisme
uit te bannen;
Erkennend dat maatregelen om terrorisme te bestrijden moeten voldoen aan de verplichtingen
van de partijen in het kader van het internationaal recht, met name het internationaal
recht inzake de mensenrechten en het humanitair recht;
Bevestigend dat de ernstigste misdrijven die de internationale gemeenschap aangaan,
niet ongestraft mogen blijven en beschouwende dat internationale straftribunalen,
waaronder het Internationaal Strafhof, belangrijke ontwikkelingen voor internationale
vrede en rechtvaardigheid zijn;
Overwegende dat de partijen de mening delen dat de proliferatie van massavernietigingswapens
en de overbrengingsmiddelen daarvoor een ernstige bedreiging voor de internationale
veiligheid vormt, en dat zij hun dialoog en samenwerking op dit gebied wensen te versterken;
Erkennend dat het ongecontroleerde verkeer van conventionele wapens een bedreiging
vormt voor de internationale en regionale vrede, veiligheid en stabiliteit, en dat
samenwerking nodig is om verantwoorde overdracht van conventionele wapens te waarborgen
en de illegale handel in handvuurwapens, lichte wapens en munitie daarvoor aan te
pakken;
Het belang erkennend van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische
Gemeenschap en Indonesië, Maleisië, de Filipijnen, Singapore en Thailand, lidstaten
van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten („ASEAN”), ondertekend te Kuala Lumpur
op 7 maart 1980, en de daaropvolgende toetredingsprotocollen;
Het belang erkennend van versterking van de bestaande betrekkingen tussen de partijen
ter stimulering van de onderlinge samenwerking, alsook van hun gemeenschappelijke
streven om de betrekkingen op gebieden van wederzijds belang te consolideren, te verdiepen
en te diversifiëren;
Bevestigend dat zij zich ertoe verbinden alle aspecten van duurzame ontwikkeling te
stimuleren, inclusief milieubescherming en effectieve samenwerking om klimaatverandering
aan te pakken;
Bevestigend dat zij zich ertoe verbinden internationaal erkende arbeids- en sociale
normen te bevorderen;
Wijzend op het belang van versterkte samenwerking op het gebied van migratie;
Wijzend op het feit dat, als de Partijen in het kader van deze Overeenkomst specifieke
overeenkomsten sluiten op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, die door de
EU zouden worden gesloten op grond van titel V van het derde deel van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, de bepalingen van dergelijke toekomstige
overeenkomsten niet bindend zijn voor Ierland, tenzij de EU, samen met Ierland wat
betreft zijn bilaterale betrekkingen, Maleisië ervan in kennis heeft gesteld dat Ierland
gebonden is door dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten als deel van de
EU overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van Ierland ten aanzien van
de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Evenzo zijn
latere interne maatregelen van de EU die met het oog op de uitvoering van deze Overeenkomst
krachtens voornoemde titel zouden worden genomen, niet bindend voor Ierland, tenzij
Ierland zijn wens te kennen heeft gegeven deel te nemen aan deze maatregelen of deze
te aanvaarden overeenkomstig Protocol nr. 21.
Tevens erop wijzend dat dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten of zulke
daarmee samenhangende interne maatregelen van de EU ook vallen onder Protocol nr. 22
betreffende de positie van Denemarken, dat aan die verdragen is gehecht;