Het Koninkrijk België,
de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek,
het Koninkrijk Denemarken,
de Bondsrepubliek Duitsland,
de Republiek Estland,
Ierland,
de Helleense Republiek,
het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek,
de Republiek Kroatië,
de Italiaanse Republiek,
de Republiek Cyprus,
de Republiek Letland,
de Republiek Litouwen,
het Groothertogdom Luxemburg,
Hongarije,
de Republiek Malta,
het Koninkrijk der Nederlanden,
de Republiek Oostenrijk,
de Republiek Polen,
de Portugese Republiek,
Roemenië,
de Republiek Slovenië,
de Slowaakse Republiek,
de Republiek Finland,
het Koninkrijk Zweden,
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
Verdragsluitende partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna de „lidstaten” genoemd, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie,
en
De Europese Unie, hierna „de Unie” genoemd,
enerzijds, en
de Staat Israël, hierna „Israël” genoemd,
anderzijds,
voor de toepassing van dit protocol hierna gezamenlijk „de overeenkomstsluitende partijen”
genoemd,
Overwegende dat de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen
de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds („de overeenkomst”), op 20 november 1995 in Brussel werd ondertekend en op 1 juni
2000 in werking is getreden;
Overwegende dat het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie op 9 december 2011 in Brussel werd ondertekend en op 1 juli 2013 in werking is getreden;
Overwegende dat overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de Akte van toetreding van de
Republiek Kroatië, de toetreding van Kroatië tot de overeenkomst dient te worden geregeld door middel van een protocol bij de overeenkomst;
Overwegende dat het in artikel 21, lid 2, van de overeenkomst bedoelde overleg heeft plaatsgevonden teneinde rekening te kunnen houden met de wederzijdse
belangen van de Unie en Israël,