Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,
heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kenia, zijn de
ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel
van het Verdrag vormen.
-
I. Ingeval een entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld
als zodanig in een verdragsluitende staat aan belasting is onderworpen, maar het inkomen
van die entiteit in de andere verdragsluitende staat als inkomen van de participanten
van die entiteit wordt belast, nemen de bevoegde autoriteiten dusdanige maatregelen
dat er enerzijds geen dubbele belasting blijft bestaan, maar anderzijds wordt voorkomen
dat louter als gevolg van de toepassing van het Verdrag inkomen (gedeeltelijk) niet
aan belastingheffing wordt onderworpen.
-
II. Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende
staten in onderling overleg een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben
bereikt voor gevallen die zouden leiden tot dubbele belasting of dubbele vrijstelling:
-
a. als gevolg van de toepassing van artikel 3, tweede lid, met betrekking tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking;
of
-
b. als gevolg van verschillen in kwalificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het
inkomen of van een persoon), is deze oplossing – na te zijn gepubliceerd door beide
bevoegde autoriteiten – ook bindend voor andere vergelijkbare gevallen bij de toepassing
van de bepalingen van het Verdrag.
-
III.
Ad artikel 1
-
1. Niettegenstaande artikel 1 heeft een lichaam dat behandeld wordt als een vrijgestelde beleggingsinstelling overeenkomstig
artikel 6a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 of een identiek of grotendeels
overeenkomstig regime dat na heden wordt ingevoerd geen recht op de voordelen van
de artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van het Verdrag en de bijbehorende artikelen van het Protocol.
-
2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten besluiten in onderling overleg
in welke mate andere specifieke categorieën inwoners van een van de verdragsluitende
staten geen recht hebben op de voordelen van dit Verdrag.
-
IV.
Ad artikel 4
Een lichaam wordt geacht aan belasting onderworpen te zijn:
-
i. in Nederland, indien het lichaam voor de vennootschapsbelasting inwoner is van Nederland;
-
ii. in Kenia, indien de plaats van leiding van het lichaam gelegen is in Kenia;
mits de inkomsten van dat lichaam uit hoofde van de belastingwetgeving van die staat
worden behandeld als inkomsten van dat lichaam.
-
V.
Ad artikel 4
Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats
in een van de verdragsluitende staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van
de verdragsluitende staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
-
VI.
Ad artikel 7
Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende
staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar
gelegen vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald
op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, maar slechts op basis
van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden
van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.
Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie
of constructie van industriële, commerciële of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen
alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft,
de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag
van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat wordt
uitgevoerd door de vaste inrichting in de verdragsluitende staat waar de vaste inrichting
is gelegen. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst dat
wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar
in de verdragsluitende staat waarvan de onderneming inwoner is.
-
VII.
Ad artikel 7
Met betrekking tot artikel 7, eerste lid, wordt overeengekomen dat indien een onderneming van een verdragsluitende staat goederen
of handelswaar verkoopt van dezelfde of een vergelijkbare soort als die worden verkocht
door de vaste inrichting, of wanneer deze dezelfde of soortgelijke bedrijfsactiviteiten
uitoefent als die welke de vaste inrichting uitoefent, de voordelen uit deze verkopen
of activiteiten mogen worden toegeschreven aan de vaste inrichting, mits wordt aangetoond:
-
VIII.
Ad artikelen 7 en 14
Betalingen ontvangen als vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen
studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor
diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, worden geacht betalingen te zijn
waarop, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing zijn.
-
IX.
Ad artikel 7
De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg
een nieuwe methode aannemen voor het toerekenen van voordelen aan vaste inrichtingen
die is ontwikkeld door de OESO of de VN.
-
X.
Ad artikelen 7 en 9
Het is wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten
hebben gesloten, zoals „cost sharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op
de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische
en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke
kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
-
XI.
Ad artikel 8
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 8 tevens van toepassing zijn op belastingen geheven op basis van bruto-ontvangsten
ter zake van vervoer van passagiers en vracht in internationaal verkeer.
-
XII.
Ad artikelen 8, 13 en 22
-
1. Voor de toepassing van de artikelen 8, 13 en 22 wordt de plaats van de werkelijke leiding van de luchtvaartonderneming van Koninklijke
Luchtvaartmaatschappij N.V. (KLM N.V.) geacht in Nederland te zijn gelegen, zolang
Nederland uitsluitende heffingsbevoegdheid heeft ter zake van de luchtvaartonderneming
van KLM N.V. uit hoofde van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk
der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele
belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen en naar het vermogen (met protocol); Parijs, 16 maart 1973, zoals
gewijzigd bij het protocol van 7 april 2004.
-
2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien
de luchtvaartonderneming van de huidige KLM N.V. geheel of grotendeels wordt voortgezet
door een andere persoon.
-
XIII.
Ad artikel 10
De bepalingen van artikel 10, derde lid, zijn van toepassing zolang, uit hoofde van de bepalingen van de belastingwetgeving
op inkomen van de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat uiteindelijk gerechtigd
is tot de dividenden inwoner is, een volledige vrijstelling van belasting van toepassing
is op dividenden die dat lichaam ontvangt van een lichaam dat inwoner is van de andere
verdragsluitende staat.
-
XIV.
Ad artikel 10
De vaststelling van het doel bedoeld in artikel 10, achtste lid, wordt gebaseerd op alle feiten en omstandigheden, met inbegrip van:
-
a. de aard en de omvang van de werkzaamheden van het lichaam in zijn woonstaat ten opzichte
van de aard en de omvang van de dividenden;
-
b. de eigendom van het lichaam in het heden en het verleden; en
-
c. de zakelijke redenen voor het lichaam zich in de staat van inwonerschap te vestigen,
met inbegrip van de mate waarin het lichaam dat de uiteindelijk gerechtigde tot de
dividenden is, recht zou hebben op de voordelen uit een verdrag die vergelijkbaar
zijn met de voordelen uit hoofde van dit Verdrag indien het lichaam inwoner zou zijn
van de staat waar de meerderheid van zijn aandeelhouders inwoner is.
De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die de voordelen moet toekennen
raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens de
voordelen uit hoofde van artikel 10, achtste lid, te weigeren.
-
XV.
Ad artikelen 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen
van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven
uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de staat
die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het
kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
-
XVI.
Ad artikel 12
Niettegenstaande artikel 12, tweede lid, kunnen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderling overleg
besluiten over vrijstelling aan de bron voor royalty’s betaald voor het gebruik of
voor het recht van gebruik van landbouw- of milieutechnieken.
-
XVII.
Ad artikelen 10 en 13
-
1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, eerste, tweede en zevende lid, mogen dividenden betaald door een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal
en dat volgens de wetgeving van Nederland inwoner is van Nederland, aan een natuurlijke
persoon met een gekwalificeerde deelneming in dat lichaam en die inwoner is van Kenia
in Nederland worden belast in overeenstemming met zijn eigen wetgeving.
-
2. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 13, vierde lid, mag Nederland in overeenstemming met zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking
„vervreemding” daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen van een natuurlijke
persoon die inwoner was van Nederland en inwoner is geworden van Kenia, verkregen
uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een
lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal en dat volgens de wetgeving van de eerstbedoelde
verdragsluitende staat inwoner is van die staat, alsmede uit de vervreemding van een
gedeelte van de in die aandelen, bewijzen of vorderingen besloten liggende rechten,
indien die natuurlijke persoon een gekwalificeerde deelneming heeft in dat lichaam.
-
3. Onder de uitdrukking „gekwalificeerde deelneming” wordt verstaan het aandelenbezit
van een natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn of haar echtgeno(o)t(e)
– dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in rechte lijn, van onmiddellijk of middellijk
ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van een bepaalde categorie aandelen
van dat lichaam.
-
XVIII.
Ad artikelen 10 en 13
-
1. Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gehele
of gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen of een
inkoop of afkoop van eigen winstbewijzen door een lichaam, worden behandeld als inkomsten
uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
-
2. Niettegenstaande artikel 10, eerste, tweede en derde lid, en artikel 13, vierde lid, kan Nederland de volgende bepalingen toepassen tot het voorkomen van het ontgaan
van belasting:
artikel 17, derde lid, onderdeel b, juncto artikel 17a, eerste lid, onderdeel c, van
de Wet op de vennootschapsbelasting van 1969 of gelijke of in wezen gelijksoortige
bepalingen die deze artikelen vervangen.
-
XIX.
Ad artikel 16
Indien een lichaam inwoner is van Nederland, omvat de uitdrukking „lid van de raad
van beheer” zowel een bestuurder als een commissaris. De uitdrukkingen „bestuurder”
en „commissaris” betekenen respectievelijk personen die zijn belast met de algemene
leiding van het lichaam en personen die zijn belast met het toezicht daarop.
-
XX.
Ad artikel 25
De bevoegde autoriteiten van de staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling
in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 25, zo nodig in strijd met hun onderscheiden nationale wetgeving, tevens overeenkomen
dat de staat waarin ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele
belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen,
bestuurlijke boetes, interest en kosten oplegt, voor zover in de andere staat ingevolge
de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, en in die
staat geen betaling van interest verschuldigd is met betrekking tot een dergelijke
vermindering van belasting.