Genoemde commissarissen hebben zich daartoe ter plaatse begeven en bevonden, dat van
den grenssteen n°. 758, tot den weg van Barlo naar Winterswijk, de waterleiding, die,
volgens het grenstractaat van 1818, als grens is aangenomen tusschen Nederland en
Pruissen, weinig verschil opleverde tusschen den toestand zooals die door het Nederlandsche
en Pruissische kadaster wordt voorgesteld, en die waterleiding derhalve ook nu als
definitieve grens kan aangenomen worden.
Op de plaatsen waar deze grenssloot beduidende krommingen heeft, zullen, tot verduidelijking
der grenzen, kleine grenssteenen gezet worden, met de letters a, b, c, d gemerkt; laatstgenoemde zal geplaatst worden aan de westzijde van bovengenoemden
weg van Barlo naar Winterswijk.
Vervolgens wordt een grenssteen, gemerkt e, geplaatst aan de oostzijde van dezen weg. Van hier tot aan de meest noordelijke
punt van het perceel gemeente Barlo Flur B n°. 2/8, in de nabijheid van grenssteen
n°. 759, biedt de waterleiding, door de vele kronkelingen, eene onzekere en ondoelmatige
grensscheiding aan. Er zal dus eene nieuwe waterleiding gegraven worden in twee regte
lijnen, te weten: de eerste van genoemden grenssteen letter e tot een te plaatsen grenssteen letter f, nagenoeg bij de baan van den spoorweg van Winterswijk naar Bocholt, de tweede lijn
van af dezen grenssteen (letter f) tot aan de reeds genoemde meest noordelijke punt van het perceel gemeente Barlo
Flur B, n°. 2/8, alwaar een grenssteen letter g geplaatst zal worden. De eerste lijn heeft eene lengte van ongeveer 175 meters, de
tweede is lang 230 meters ongeveer. Van dit punt blijft de oude grens behouden tot
aan grenssteen n°. 759.
Verder zijnde genoemde commissarissen overeengekomen dat de nieuwe waterleiding van
grenssteen letter e tot grenssteen letter g, door de zorg en ten koste van de Nederlandsche Regering zal gegraven worden ter
bodembreedte van 1 meter en met een talud van 1 op 2; daarentegen zal van wege de
Pruissische Regering voor het voortdurend onderhoud dier waterleiding zorg gedragen
worden, zoodat de Nederlandsche Regering van kosten des wegens ontheven is.
De wederzijdsche grondeigenaren, te weten: de vrijheer CLEMENS VON GRAES, wonende
op den huize Diepenbroek, gemeente Barlo, en LUBBERTA JOHANNA TE LINTUM, echtgenoote
van J. W. TE GRONDE te Winterswijk, zijn overeengekomen, dat, ingeval de wederzijdsche
Regeringen hunne goedkeuring aan deze overeenkomst hechten, de nieuwe Rijksgrens van
af genoemden grenssteen letter c, tot grenssteen letter g, tevens als hunne eigendomsgrens zullen aannemen en de kosten zullen dragen van de
uitruiling der wederzijdsche daarbij betrokken grondstukken.
Evenals de oude waterleiding, zooals die thans tusschen de grenssteenen nos. 758 en 759 bestaat, Pruissisch gebied is, zal ook de te maken nieuwe waterleiding
Pruissisch gebied uitmaken.
De te plaatsen grenssteenen worden, op een afstand van één meter, aan de zuidzijde
van den kant der waterleiding op Pruissisch gebied geplaatst. Zij zullen één meter
boven den grond hoog zijn, en gemerkt worden met de letters a, b, c, d, e, f, g.
De grenssteenen, volgens bovenstaande overeenkomst bedoeld, zullen door de Pruissische
Regering voor gemeenschappelijke rekening der beide Regeringen worden geplaatst en
onderhouden, naar den maatstaf der bepalingen, vervat in artt. 4 en 5 der verklaring
van 8 Maart 1852.
De hierbij gevoegde kaart maakt een geheel uit met dit protocol ter verduidelijking
en toelichting der voorgestelde grens.
De goedkeuring der wederzijdsche Regeringen wordt ten deze voorbehouden.