De bij het tegenwoordige tractaat bepaalde limieten maken de grensscheiding uit tusschen
de beide Staten, van de grenzen van Frankrijk aan de Moezel, tot aan het voormalig
Hollandsch grondgebied bij Mook.
De grenslijn zal beginnen aan de Moezel op het punt, alwaar, op den regter oever,
deze rivier de Fransche grenzen verlaat; zij zal langs de Moezel afdalen tot aan den
mond van de Sure, van daar, tot aan den mond van de Oure, de Sure weder opwaarts volgen;
zij zal insgelijks den loop der Oure opwaarts volgen, tot het punt, alwaar die beek
de grenzen van het voormalig kanton St. Vith bereikt, behoudens nogtans de wijzigingen,
welke bij de volgende artikelen worden vastgesteld.
Het 17de artikel van het protocol van het congres van Weenen (het 25ste artikel der
slot-acte van het congres, van den 9den Junij 1815) vastgesteld hebbende, dat de plaatsen,
door welke de Moezel, de Sure en de Oure loopen, niet verdeeld zouden worden, maar,
met derzelver grondgebied, tot de mogendheid zouden behooren, op wier grondgebied
het grootste gedeelte zoude gelegen zijn, zoo is men overeengekomen, dat, om te bepalen
welke het grootste gedeelte eener plaats zou zijn, men de bevolking tot grondslag
zou nemen, en dat bij gelijke bevolking, het beloop der grondbelasting daarover zou
beslissen.
Dewijl het grondbeginsel der integraliteit van de gemeenten door het congres van Weenen
slechts dan schijnt toegepast te zijn, wanneer de plaatsen zelve door eene rivier
zouden doorsneden worden, en niet wanneer zulks alleen met de aanhoorigheden het geval
ware, is men bovendien overeengekomen, dat, in deze laatste gevallen, de rivier tot
grensscheiding zou dienen, en dat de gedeelten der aanhoorigheden door de rivier gescheiden
van de plaatsen zelve, er van afgescheiden zouden blijven, en een gedeelte der Staten,
op denzelfden oever gelegen, zouden uitmaken.
Ingevolge deze beide grondbeginselen zal Oberbillig, op den regter oever van de Moezel
gelegen, tot het Koningrijk der Nederlanden behooren, als zijnde eene onderhoorigheid
van Wasserbillig, met hetwelk het eene en dezelfde gemeenteplaats uitmaakt. Zoodat
de grenslijn tot het grondgebied van Wasserbillig op den regteroever gekomen, de Moezel
verlaten en om dit gebied heen loopen zal.
De gemeente Vianden, op beide zijden der Oure gelegen, zal insgelijks, tot het Koningrijk
der Nederlanden behooren, met haar gansche grondgebied, van hetwelk de hoeve genaamd
Scheuerhoff erkend is een gedeelte uit te maken; zoodat de grenslijn alhier de Oure
zal verlaten, zoo als dezelve de Moezel te Wasserbillig verlaten heeft, en om het
gedeelte van het grondgebied van Vianden, op den linker oever gelegen, heen loopen
zal, om vervolgens den loop der rivier weder te volgen.
Al de andere gemeenten, waarvan alleen het grondgebied wordt doorsneden, zoo door
de Moezel als door de Sure en de Oure, en met name die van Langsur, Meesdorff, Born,
Ralingen, Echtimach, Bollendorff, Dilgen, Wallendorff, Amildingen, Bivels, Falkenstein,
Gemund, Dasburg, en zelfs Wasserbillig voor het klein gedeelte van het grondgebied
gelegen op den linkeroever van de Sure, zullen in de tweede rangschikking geplaatst
worden, en hare door de rivier afgesneden gedeelten zullen afgescheiden blijven; zoodat
de rivier zelve in alle die gevallen tot grensscheiding voor de beide staten dienen
zal.
Van het punt alwaar de Oure in het kanton van St. Vith loopt zal de grenslijn de grensscheidingen
van dat kanton in westelijke rigting volgen tot aan de heerbaan, welke van Luxemburg
over Weiswanpach, naar Stavelot en Spa leidt, — voorts dezen zelfden weg noordwaarts
tot het punt, alwaar die weg bepaaldelijk het kanton van St. Vith verlaat, om in dat
van Stavelot te komen.
Deze heerbaan van Luxemburg, voor zoo verre dezelve het kanton van St. Vith doorloopt,
of hetzelve aanraakt, zal geheel tot het Koningrijk der Nederlanden behooren, zoo
mede de huizen of hutten thans bestaande, en langs den weg aan den kant van Pruissen
gelegen, met een raijon van twintig ellen om die huizen. Deze heerbaan, op sommige
plaatsen verscheidene bijwegen hebbende, welke de voerlieden in verschillende jaargetijden
gebruiken, zoo is men overeengekomen, om, ingeval van twijfel over den waren grooten
weg, bij het planten der grenspalen, den weg te nemen het naast aan Pruissen gelegen,
zonder dat echter onder dat voorwendsel, men eenen weg hoegenaamd door de bebouwde
landen zal kunnen vorderen, ofschoon deze ook tot eenen doortogt gediend mogt hebben,
in tijden, dat de gewone weg onbruikbaar was.
Ingevolge het voorgaande artikel, worden de gemeenten van Deiffelt, Ourte en Watermahl,
uitmakende een gedeelte van het kanton St. Vith, aan Z. M. den Koning der Nederlanden
afgestaan, daaronder begrepen de gedeelten dier gemeenten, welke zich aan gene zijde
van den weg aan den kant van Pruissen uitstrekken, zoodat, op deze plaatsen, de grenslijn
den grooten weg, bij de scheidingen van deze gemeenten, ter regterzijde zal verlaten,
om dien vervolgens te hernemen, na om de gezegde scheidingen heen geloopen te hebben.
Hetzelfde zal plaats grijpen ten aanzien van het gebied van de tot het Koningrijk
der Nederlanden behoorende gemeenten, aan gene zijde van den grooten weg gelegen.
De kleine gedeelten der gemeenten van Attringen, Leigner en anderen, die op de linkerzijde
van den grooten weg van Luxemburg naar Stavelot gaande, gelegen zijn, worden insgelijks
aan Z. M. den Koning der Nederlanden afgestaan.
Van het punt, alwaar de heerbaan van Luxemburg bepaaldelijk het kanton St. Vith verlaat,
zal de grenslijn de scheidingen tusschen de kantons van Malmedij van de eene zijde,
en die van Stavelot, Spa en Limburg van de andere zijde volgen, tot het punt alwaar
de grenzen van het kanton van Malmedy de frontieren van het voormalig Departement
van de Roer bereiken.
De grensscheidingen tusschen het kanton Malmedy van den eenen kant, en de gemeenten
van Sart, Jalhay, Membach en het bosch genaamd Hertogenwald van den anderen kant,
vóór de laatste perceelsgewijze kadastrale opmeting, niet op eene volkomen stellige
wijze bepaald geweest zijnde, zoo is men overeengekomen, dat de grenspalen op de punten
geplaatst zouden worden, welke, tijdens die verrigting, voor aangrenzende erkend zijn,
en waarvan de voornaamste in deze gemeenten bekend staan onder de benamingen van Chêne,
Vinbiette, Croix-le-Prieur en fontaine Perigny. Van deze fontein, die de voornaamste
bron is van de beek, la Helle genaamd, zal de lijn den loop dier beek volgen, welke
erkend is, aan dien kant, de grensscheiding van het kanton Malmedy uit te maken, tot
dat deze grensscheiding, zoo als reeds gezegd is, de grenzen van het voormailg departement
van de Roer bereikt.
Indien het Pruissisch Bestuur, of de stad Malmedy, den nieuw ontworpen weg wil aanleggen,
om den berg, die voor deze laatstgemelde stad gelegen is, te vermijden, eenen weg,
die zoude aanvangen van den straatweg van Stavelot beneden Malmedy en, al kronkelende
langs de scheidingen tusschen deze beide gemeenten, om den berg heen zoude loopen,
zoo zullen in dat geval de limieten der gemeente van Stavelot tot dezen weg beperkt
worden, voor zoo verre die over derzelver grondgebied loopen zal.
De weg zelf zal in vollen eigendom aan Pruissen behooren, die denzelven aangelegd
zal hebben; zoo mede de kleine gedeelten heide, welke door deze nieuwe grensscheiding
van de Nederlanden worden afgenomen, bevattende ongeveer eene uitgestrektheid van
5 tot 6 bunders.
De inwoners van Stavelot, of andere onderdanen der Nederlanden zullen, om denzelfden
berg te vermijden, welke zich tusschen Stavelot en Spa uitstrekt, zich ook van dezen
nieuwen weg mogen bedienen, zonder aan andere regten hoegenaamd onderworpen te zijn,
dan aan de tollen tot deszelfs onderhoud bestemd. De landbouwers in de nabuurschap
van dezen weg zullen zelfs van alle tolgeld ontheven zijn, voor zoo verre zij alleen
van den weg gebruik zullen maken voor het bebouwen van hunne landen, of tot het gebruik
hunner eigendommen in deszelfs omstreken gelegen.
Van het punt, alwaar de scheiding van het kanton van Malmedy de grenzen van het voormalig
departement der Roer bereikt, zal de lijn den loop der Helle blijven volgen tot hare
zamenvloeijing met eene andere kleine beek, genaamd de Sporbach. Ter plaatse van deze
zamenvloeijing, zal de lijn de grenzen van het departement der Roer verlaten, om in
het kanton van Eupen te treden, steeds den loop der Helle volgende, door het geheele
bosch tot aan eene derde beek, genaamd de Betzel; deze laatste volgende tot aan den
zoom van het groote bosch, en langs dezen zoom loopende tot de rivier, genaamd de
Vesdre, en eindelijk den loop dezer rivier afzakkende tot de plaats, alwaar, op den
regteroever de oude wel bekende grensscheiding der gemeente Munbach, in het kanton
Limburg uitkomt; in dier voege dat niet alleen het gedeelte van het bosch, tusschen
den weg van Malmedy en de Soure gelegen, aan Z. M. den Koning der Nederlanden zal
worden overgelaten, als een gedeelte uitmakende der gemeente Munbach, in het kanton
Limburg gelegen, maar dat insgelijks aan genoemd Koningrijk zal worden afgestaan de
gansche streek, gelegen tusschen de Soure, de Helle en de grensscheiding van het departement
de Roer.
De beek de Helle zal niet in gemeenschap toebehooren aan de beide staten, zoo als
de andere beken en rivieren, die de grens daarstellen, maar zij zal in haren ganschen
loop, uitsluitend aan den Koning van Pruissen toebehooren; zoodat de linkeroever van
deze beek de grensscheiding zal uitmaken, in dier voege echter, dat deze oever geheel
tot het Koningrijk der Nederlanden zal behooren.
De Pruissische onderdanen zullen vrijheid hebben, hout en schors in het gedeelte van
het Hertogenwald, tusschen de Soure en de Helle gelegen, te koopen, en vrij van alle
tolregten uit te voeren.
De onderdanen van Z. M. den Koning der Nederlanden zullen dezelfde voordeelen genieten
voor houthakkingen in het aan Nederland behoorende gedeelte van het bosch, en het
hout en de schors van daar over het Pruissisch grondgebied mogen uitvoeren, zonder
gehouden te zijn eenig ander regt, dan het barrièregeld te betalen, alles onverminderd
zoodanige maatregelen, als ieder gouvernement, tot wering van sluikerij, zal goedvinden
te nemen.
De weg van Eupen naar Malmedy zal bestendiglijk voor de Pruissische onderdanen vrij
en open blijven, en het vervoer van allerlei aard, dat langs dezen weg plaats mogt
hebben, zal aan geene tolregten hoegenaamd onderhevig kunnen zijn, zullende dit echter
het betalen voor barrièregeld niet uitsluiten, zoo men mogt goedvinden zulks in te
voeren, doch alleenlijk voor het aanleggen en het onderhouden van den weg.
De andere wegen, welke dit groote bosch in alle rigtingen doorloopen, zullen tot gemeenschappelijk
gebruik strekken, voor zoo verre zij noodzakelijk geoordeeld zullen worden tot de
exploitatie van de in derzelver nabijheid gelegen gedeelten bosch. De opperhoutvesters
der beide regeringen zullen opzigtelijk deze wegen zich verstaan, en des noodig, gemeenschappelijk
een reglement deswege vaststellen.
De fabriekanten van Eupen, van het voormalig bestuur de vergunning bekomen hebbende,
zekere greppels en sloten, in dat bosch tusschen de Helle en de Soure gelegen, uit
te diepen en te reinigen, om, door dit middel, de hoeveelheid waters der Helle, en
dienvolgens van de Vesdre, eene rivier waarop alle hunne werkplaatsen gelegen zijn,
te vermeerderen, zoo is men overeengekomen, dat die gemeente of hare fabriekanten
in dit gebruik gehandhaafd zullen worden, en dat zij zullen kunnen voortgaan met het
uitdiepen en ophalen der tegenwoordig bestaande greppels en sloten; zonder dat echter
dit gebruik gelijk gesteld kan worden met de bijzondere regten, wier behoud, bij het
onderstaande 30ste art. bedongen is; maar zich zal moeten beperken tot eene eenvoudige
toelating, welke door de Regering der Nederlanden herroepen kan worden, wanneer haar
het daarzijn dezer greppels of sloten, of de uitdieping er van, voor de exploitatie
van het bosch, of voor hare verbeteringsontwerpen, schadelijk mogt voorkomen. Dergelijke
werken zullen zelfs niet vermogen begonnen te worden, dan na alvorens daarvan te hebben
verwittigd de beambten der houtvesterij, onder wier beheer en toevoorzigt zij zullen
worden verrigt.
De Vesdre verlatende, ter plaatse bij art. 9, hierboven aangewezen, zal de grenslijn
de oostelijke grensscheiding der gemeente Munbach tot den straatweg van Eupen volgen;
daarna dezen zelfden straatweg tot het Witte Huis in de gemeente Henri-Chapelle, en
van het Witte Huis tot het punt van doorsnijding van dezen straatweg, en van eene
lijn, te trekken van het aanrakingspunt van de drie kantons van Eupen, Limburg en
Aubel, tot het aanrakingspunt der drie departementen van de Ourthe, de Roer en de
Neder-Maas; derwijze, dat de gedeelten van het gebied der gemeenten Baelen, Welkenraad,
Henri-Chapelle Montzen en Moresnet tusschen dezen straatweg, voor zoo veel die weg
de grensscheiding uitmaakt, en tusschen de grenzen van Eupen gelegen, aan Zijne Majesteit
den Koning van Pruissen worden afgestaan.
De straatweg zelf, voor zoo verre die, bij het voorgaand artikel tot grensscheiding
verklaard is, of het, bij nadere beschikking worden zal, zal gemeen zijn voor beide
Staten. Deszelfs onderhoud en herstelling zullen gemeenschappelijk bekostigd worden,
en het heffen van tol, dat bij voortduring zal kunnen plaats hebben, zal echter alleen
moeten geschieden, voor zoo verre het onderhoud van den weg en de aflossing der schuld,
tot deszelfs aanleg gemaakt, het zullen vereischen.
Deze weg voor de beide Staten gemeen zijnde, zal van weerszijden vrij van de betaling
van alle douane- of ander regt, behalve van den tol; het zal zelfs den beambten der
in- en uitgaande regten van de beide Gouvernementen verboden zijn, er eenig onderzoek,
eenige opsporing, of eindelijk eenige andere dienstverrigting hoegenaamd te doen.
Van het punt van doorsnijding, bij art. 15 vermeld, tot het aanrakingspunt der drie
departementen, zal de grenslijn onbepaald blijven, daar de beide commissien zich niet
hebben kunnen verstaan over de wijze, hoe zou worden afgescheiden het kleine gedeelte
van het kanton Aubel, hetwelk ingevolge het tractaat van der 31sten Mei en andere
akten van het Congres van Weenen, aan het Koningrijk Pruissen behooren moet.
Deze zwarigheid zal aan de beslissing der wederzijdsche Gouvernementen onderworpen
worden, die, om ze uit den weg te ruimen, dusdanige nadere maatregelen zullen nemen,
als zij noodig zullen oordeelen.
In afwachting van deze beslissing, zal de gemeente Moresnet voorloopig de grensscheiding
uitmaken; derwijze, dat het gedeelte dezer gemeente, gelegen ter linkerzijde van eene
regte lijn, te trekken van het aanrakingspunt der drie kantons, tot het aanrakingspunt
der drie departementen, in alle gevallen het Koningrijk der Nederlanden zal toebehooren,
even als dat gelegen ter regterzijde van eene lijn, te trekken van de grenzen van
het kanton. Eupen, regtstreeks van het zuiden naar het noorden, tot hetzelfde aanrakingspunt
der drie departementen, in alle gevallen tot het koningrijk Pruissen behooren zal;
en dat eindelijk het gedeelte van deze zelfde gemeente, tusschen deze beide linien
gelegen, als het eenige zijnde, waarover redelijker wijze geschil kan bestaan, aan
een gemeenschappelijk beheer onderworpen zal zijn, en door geen der beide mogendheden
met krijgsvolk bezet zal mogen worden; alles onverminderd het hierboven vastgestelde,
betrekkelijk het gedeelte van Moresnet, dat tusschen den grooten weg en het kanton
Eupen begrepen is, welk gedeelte, bij art. 15 hierboven, reeds aan het koningrijk
Pruissen is afgestaan.
Van het aanrakingspunt der drie departementen zal de grenslijn de scheiding tusschen
het voormalig departement van de Roer en dat der beneden-Maas, tot den straatweg van
Aken naar Geilenkirchen volgen, latende ter linkerzijde de gemeente Vaels, die aan
de Nederlanden toebehoort, en in dewelke het pastory-huis, op de lijn zelve gelegen,
begrepen zal zijn; vervolgens zal de lijn dezen straatweg tot aan de grenzen der gemeente
's Hertogenrade volgen, en eindelijk de grensscheiding van 's Hertogenrade, westelijk
tot het punt, alwaar deze de Worms bereikt.
Derhalve wordt het gedeelte van Kerkraede, gelegen ter regterzijde van den straatweg,
aan Z. M. den Koning van Pruissen afgestaan, alsmede het gansche gedeelte der gemeente
's Hertogenrade op den linkeroever der Worms gelegen.
Aan hetzelfde Koningrijk wordt mede afgestaan het gedeelte van den straatweg tusschen
de grenzen van het departement van de Roer en 's Hertogenrade begrepen, zoodat deze
gemeente geheel en in vollen eigendom en heerschappij tot het Koningrijk Pruissen
zal behooren.
De afstand der gedeelten van Kerkraede en 's Hertogenrade, bij het voorgaand artikel
vermeld, zal onverlet laten de bearbeiding der kolenmijnen, welke, voormaals tot de
abdij van 's Hertogenrade behoord hebbende, thans in de gemeenten van Kerkraede en
van 's Hertogenrade, voor rekening van het Gouvernement der Nederlanden, wordt voortgezet;
derwijze dat deze Regering, of elke andere concessionaris, die haar vertegenwoordigen
mogt, in de afgestane gedeelten zoodanige werken zal kunnen verrigten, als hem goeddunken
zal, hetzij tot het delven der steenkolen, hetzij tot het uitpompen van het water;
wel te verstaan onder schadeloosstelling van de eigenaren der oppervlakte, bij onderlinge
schikking of op het uitwijzen van deskundigen.
Het Pruissische Gouvernement zal op geenerlei wijze deze exploitatie mogen hinderlijk
zijn, noch onder voorwendsel van opzigt door deszelfs ingenieurs, noch door het leggen
eener belasting op de delving of op den uitvoer der steenkolen; noch eindelijk door
andere beletselen hoegenaamd daar te stellen, die het delven of het vertier der steenkolen
zouden kunnen hinderlijk zijn.
Het Pruissische Gouvernement zal ook geene bijzondere vergunningen in de afgestane
landen kunnen verleenen; die, welke thans bestaan, zullen moeten blijven binnen de
bepalingen, bij de akten van vergunning, of bij de wetten, onder welks gezag zij verleend
zijn, aan dezelve toegewezen.
Deze exploitatie van steenkolen aan het Koningrijk der Nederlanden behoorende, zal
bovendien de volgende voorregten of gunsten genieten:
-
1°. al de steenkolen die daaruit naar de provincie Luik of eenig ander Nederlandsch gewest,
verzonden worden, en over het Pruissisch grondgebied zouden moeten vervoerd worden,
zullen noch aan eenig in- of uitgaand-, noch zelfs aan eenig doorvoerregt kunnen onderworpen
worden; het zal voldoende zijn met een bewijs van den Directeur der kolenmijn voorzien
te zijn.
-
2°. Deze exploitatie zal het regt genieten, om, bij de verkoopingen in het Steinbosch,
een boschje aan particulieren toebehoorende, hout tot schoren te koopen en hetzelve,
vrij van regten, uit te voeren. Dit voorregt zal zich insgelijks uitstrekken tot andere
mijn-exploitatien van particulieren, welke in de gemeente Kerkraede, of in andere
daaromtrent gelegene, mogten bestaan.
-
3°. De Nederlandsche Regering zal op de Worms, in de gansche uitgestrektheid der afgestane
gedeelten, zoodanige waterwerken kunnen daarstellen, als het zal goedvinden, hetzij
tot de kolendelving, hetzij tot het uitpompen van het water.
Het Pruissische Gouvernement zal niets kunnen veranderen noch vernieuwen aan den tegenwoordigen
staat van de Worms, hetgeen aan de door het Gouvernement der Nederlanden gemaakte
of nog te maken werken schade zoude kunnen toebrengen.
Het Gouvernement der Nederlanden, alsmede de particulieren, zullen de steengroeve
van biksteen, die zich in het voormelde Steinbosch bevindt, kunnen koopen of bearbeiden,
en den steen vrij van regten uitvoeren. De Pruissische onderdanen zullen zich, bij
de Nederlandsche kolenmijnen, tot denzelfden prijs als de onderdanen zelve van het
Koningrijk, van steenkolen kunnen voorzien en deze vrij van alle regten, behalve den
tol op de wegen, mogen uitvoeren.
Van het punt, alwaar de scheiding der gemeente 's Hertogenrade de Worms raakt, zal
de grenslijn den loop daarvan noordwaarts volgen, tot dat deze rivier op nieuw de
scheiding der beide departementen van de Beneden-Maas en van de Roer zal bereikt hebben;
zij zal langs deze grensscheiding gaan, latende de kantons van 's Hertogenrade, Heerle
en Oersbeek ter linkerzijde, en Geilenkirche, met een gedeelte van Sittard, ter regterzijde,
tot dat zij ten zuiden van Hillensberg, de lijn ontmoet, die dit laatste kanton in
twee bijna gelijke deelen moet doorsnijden, en welke bij het volgend artikel zal bepaald
worden.
Om het kanton van Sittard te verdeelen, zal men eene regte lijn van den toren van
Sittard op dien van Wehr trekken, en op het middenpunt van deze lijn zal men eene
middaglijn oprigten, welke aan den eenen kant zuidwaarts zal verlengd worden tot aan
de grensscheiding van het kanton, tevens de grensscheiding van het Departement, en
alwaar zij zich dienvolgens aan de grenslijn zal aansluiten, zoo als in het voorgaand
artikel gezegd is.
Deze zelfde middaglijn zal, van den anderen kant noordwaarts tot de beek, genaamd
Roodebeek, verlengd worden, en, in hare geheele lengte, tot grenslijn dienen; met
dien verstande intusschen, dat, eensdeels, Bruck Sittard, met deszelfs gebied, aan
het Koningrijk der Nederlanden, en, anderdeels, Wintraken, Hillensberg en Wehr, insgelijks
met hun gebied, tot het Koningrijk Pruissen zullen behooren, of bij gebrek aan eigenlijk
gezegd gebied, met den grond en de huizen, in de omgrenzing van deze plaatsen of gehuchten
begrepen.
Van het punt, alwaar deze middaglijn de Roodebeek raakt, zal de grenslijn deze beek
tot het gebied van Susteren volgen, en langs de oostelijke grenzen van dit gebied
loopen, tot aan het Oud-Hollandsch grondgebied.
Vervolgens zal de grenslijn de oostelijke grenzen van het Hollandsch grondgebied volgen,
de Pruissische gemeenten Havert, Waldvucht, Kareken, Effelt en Aersbeek ter regter-
en de Nederlandsche gemeenten Echt, Posterholt en Vlodorp ter linkerzijde latende;
— zij zal, langs de scheiding van deze laatste gemeente, tot de groote heide, Meinweg
genaamd, loopen; dan de gedeelten van den Meinweg, tot Vlodorp, Herkenbusch en Melich
behoorende, volgen, latende deze beide gedeelten ter linkerzijde, en de gedeelten,
behoorende aan de Pruissische gemeenten Bergelen, Ophoven, Effelt, Steenkerken en
Karken, ter regterzijde, en zal aldus komen tot het gedeelte, hetwelk tot Roermond
behoort; zij zal, op dezelfde wijze en in dezelfde rigting, dit laatste gedeelte volgen,
hetzelve, alsmede dat, hetwelk aan Herten behoort, ter linkerzijde latende, en ter
regter zijde het gedeelte behoorende tot Nedercruchten, tot dat zij ten laatste aan
het eind van die heide komt, en de scheiding der Pruissische gemeente Elmpt, in het
Kanton van Cruchten bereikt; zij zal steeds de scheiding van deze laatste gemeente
volgen, links latende de gedeelte van den Meinweg, behoorende tot Herten en Masniel,
alsmede de gemeenten van Herkenbosch, Masniel en Zwalmen, tot dat zij, tegelijk met
de scheiding van Elmpt, komt aan de beek, de Swalm genaamd.
Deze beek overgaande zal de grenslijn zich, regtlijnig dwars door eene andere heide,
genaamd Elmpter-Busch, op het oostelijkste punt der gemeente van Besel, genaamd Grietjens-gezicht,
rigten; vervolgens de Pruissische gemeente Bruggen, Bracht en Kaldenkirchen ter regter
zijde latende, de oostelijke scheidingen der aan Nederland behoorende gemeenten Besel
en Belfelt volgen, tot dat de scheiding van deze laatste, voorwaarts den molen, de
Walbeckermolen genaamd, de Maas naderende, tusschen dezelve en dien stroom, niet meer
dan de tusschenruimte van 800 Rhijnlandsche roeden begint te laten. Op dit punt zal
de grens de scheiding van Belfelt verlaten en zich door de Pruissische gemeente Kaldenkirchen
rigten, langs eene lijn evenwijdig aan de Maas, en op den afstand van 800 roeden van
dien stroom getrokken, tot deze evenwijdige lijn, na Tegelen ter linkerzijde gelaten
te hebben, het gebied van Venlo bereikt; wel te verstaan, dat indien deze evenwijdige
lijn in haren loop een vooruitspringend punt, hetzij van Belfelt of van Tegelen zoude
ontmoeten, de grenslijn, in dat geval de evenwijdige rigting verlaten, rondom gezegd
punt loopen en die vervolgens hernemen zoude om, zoo als gezegd is, tot het gebied
van Venlo te geraken.
De grenslijn tot het gebied van Venlo gekomen zijnde, zal de rigting daarvan volgen
en Venlo, Velden, Aersen en Well, de gemeenten die tot het Koningrijk der Nederlanden
behooren, ter linker- en Straelen, Walbeck, mitsgaders Twesteden, als tot het Koningrijk
Pruissen behoorende, ter regterzijde laten. Een gedeelte van het gebied van Straelen
en van Walbeck, zal doorsneden worden door eene evenwijdige lijn, gelijk aan die,
waarvan in het vorig artikel gesproken is; de lijn zal vervolgens tusschen de gemeenten
Bergen en Assenden, die zij aan den kant der Nederlanden en tusschen Weeze, Hulm,
Gaesedonck, Hassum en Hommersum, die zij aan de Pruissische zijde zal laten, doorloopen;
zij zal vervolgens op dezelfde wijze, verder, langs de oostelijke grenzen van Heijen
en Ottersum gaan, Hommersum, Kessel, en Nergenaar tot aan het bosch, Reichswald genaamd,
ter regter zijde latende; aan dat bosch gekomen, zal zij den zoom daarvan, langs Gennep
en Milsbeek, volgen, en alzoo de moeras, genaamd Koningsveen, aan het Koningrijk der
Nederlanden latende, aan den weg uitkomen, welke leidt van de plaats Zwarte weg, naar die Aen het End genaamd; zij zal dezen weg regts volgen, tot aan het meest nabij gelegen punt der
grenzen van het oud Hollandsch grondgebied, en van dat punt, in eene regte lijn, eindelijk
die grens bereiken, alwaar zij ingevolge art. 2 het tractaat van den 31 Mei eindigt.
Daar, niettegenstaande de reeds ingewonnen berigten, en de reeds plaats gehad hebbende
opmeting, het evenwel nog mogelijk is, dat eenige Pruissische aanhoorigheden, welke
hierboven niet vermeld zijn, de Maas op minder dan 800 Rijnlandsche roeden afstand
naderen, zoo is men overeengekomen, dat die afstand dier vooruitspringende gedeelten
bepaaldelijk op al de punten, bij het zetten der palen, naauwkeurig opgenomen zou
worden, en dat, overal waar het gebied der Nederlandsche gemeenten Pruissen niet op
den afstand van 800 roeden van de Maas zoude houden, de evenwijdige lijn voorschreven
daarin voorzien en de grensscheiding uitmaken zou.
Overal waar beken, rivieren of stroomen de grensscheidingen vormen, zullen deze voor
beide de Staten gemeen zijn, ten ware het tegendeel stellig bedongen zij; en wanneer
ze gemeen zijn, zal het onderhoud der bruggen, het schoonhouden enz. met wederzijdsch
overleg en op gemeenschappelijke kosten geschieden. Doch zal iedere Staat uitsluitend
met het onderhoud der aan zijne kant gelegen oevers belast zijn.
En zal noch aan den loop der rivieren, noch aan den tegenwoordigen staat der oevers
eenige verandering, hoegenaamd, mogen worden gemaakt, noch eenige vergunning of aftapping
kunnen worden toegestaan, zonder medewerking en toestemming der beide Gouvernementen.
Even zoo zal het gelegen zijn met de grachten, sloten, wegen, kanalen, heggen, of
alle andere voorwerpen tot grensscheiding dienende; dat is te zeggen, dat deze voorwerpen,
wat de souvereiniteit betreft, voor beide Mogendheden gemeen zullen zijn, en aan derzelver
tegenwoordigen staat niets zal mogen worden veranderd, dan met wederzijdsche toestemming,
ten ware het tegenovergestelde mogt bedongen zijn.
Het gebruik van de Oure, in haren ganschen loop langs de grenzen, zal vrij en voor
beide Staten gemeen zijn, niettegenstaande Vianden aan beide oevers ligt en geheel
aan de Nederlanden behoort; onverminderd echter de regten van souvereiniteit over
de geheele uitgestrektheid dier gemeente, de rivier er onder begrepen.
De veeren, welke thans op de Moezel en anderen tot grens dienende rivieren bestaan,
zullen in hunnen tegenwoordigen staat blijven. De bestaande regten zullen bij voortduring
geheven worden voor rekening derzelfde Staten, die er thans in genot van zijn. Men
zal van weerskanten de bevoegdheid hebben om aan den overliggenden oever, de noodige
werken tot het gemakkelijk aanlanden der overvarenden aan te leggen en te onderhouden.
De visscherij zal mede gemeen zijn, en zal bij voortduring voor rekening der beide
Staten, in het openbaar verpacht worden; deze verpachtingen zullen beurtelings in
eene grensgemeente van het Koningrijk Pruissen en in eene van het Koningrijk der Nederlanden
geschieden. De plaatselijke magten der beide Staten zullen zich, wegens de wijze waarop,
en de plaats waar zulks zal gebeuren, nader verstaan.
De eilanden in de Moezel, de Sure en de Oure, die door den voornamen stroom van derzelver
gemeenten afgescheiden zijn, zullen gerangschikt worden in de klasse der doorsneden
onderhoorigheden, waarvan in het artikel hierboven is melding gemaakt, en zullen behooren
aan den Staat aan wiens oever zij gelegen zijn; de anderen blijven steeds een deel
uitmaken hunner gemeente en aan het Koningrijk behooren, waarvan die gemeenten een
gedeelte uitmaken; in geval het twijfelachtig mogt zijn, aan welken kant de voornaamste
stroom loopt, zullen de eilanden aan de gemeenten blijven, waartoe dezelve behooren,
en, ingeval die gemeenten, bij het tegenwoordige tractaat mogten verdeeld zijn, zullen
zij dat gedeelte volgen, alwaar zich de hoofdplaats bevindt.
Dien ten gevolge zullen de eilanden in de Moezel, genaamd: 1°. Klein-Besch, behoorende
tot de gemeente Wintringen, 2°. de beide Remichen, behoorende tot de gemeente van
dezelfden naam; 3°. Womeldingen, behoorende tot de gemeente van denzelfden naam, aan
het Koningrijk van Pruissen behooren.
De andere eilanden, mede in de Moezel gelegen, te weten: 1°. het eiland Remichen,
behoorende tot gemeente van denzelfden naam, 2°. Groot-Besch, behoorende tot de gemeente
Schwebsingen, 3°. Macher, behoorende tot de gemeenten van denzelfden naam, en 4°.
de vier eilanden, behoorende tot de gemeente Stadbredimus, zullen tot het Koningrijk
der Nederlanden behooren. — Het lot den kleine onbebouwde en weinig belangrijke eilanden,
die in de Sure en in de Oure liggen, zal geregeld worden volgens de bovengemelde grondbeginselen,
door de met het plaatsen der grenspalen belaste commissarissen. In alle geval zal
het bij Esternach gelegen kleine eiland, omtrent een derde bunder groot, aan het Koningrijk
der Nederlanden blijven behooren.
De staats-domeinen, gelegen in de gemeenten, of gedeelten van gemeenten, welke van
beheer veranderen, zullen steeds het grondgebied volgen en aan den nieuwen Souverein
behooren, behoudens hetgeen hierboven bepaald is, betrekkelijk de steenkolenmijnen
te 's Hertogenrade. Daarentegen zullen de bijzondere domeinen der Souvereinen hun
verblijven, om het even onder welk beheer die zouden mogen gelegen zijn, of moeten
overgaan. De belastingen en andere staatsinkomsten zullen blijven voortloopen en ingevorderd
worden voor rekening van den nieuwen Souverein, te rekenen van den dag der inbezitneming,
welke dag in geen geval, den bij art. 41 bepaalden tijd, betrekkelijk de ontruiming
en de overgave der plaatsen, bij het tegenwoordig tractaat afgestaan of geruild, zal
mogen overschrijden, in dier voege, dat, wanneer de inbezitneming eener gemeente of
gedeelte van eene gemeente, door eenig onvoorzien toeval vertraagd wierd, de belastingen
en andere staats-inkomsten, desniettemin, van den bepaalden dag af, verschuldigd zullen
zijn.
De goederen, zakelijke regten en actien, welke mogten behooren aan gemeenten en openbare
of bijzondere inrigtingen van het een of ander bestuur, in en op de plaatsen of het
grondgebied, welke wederzijds afgestaan, geruild of verdeeld zijn, als: bosschen en
andere gemeente-goederen, gelegen op gedeelten van onderhoorigheden, die van derzelver
hoofdplaatsen afgescheiden zijn, — het regt van overgang of van vee weiden, — van
het steken van turf, van het opzamelen van eikels, van het nalezen enz., enz., worden
gehandhaafd en in stand gehouden.
Het is mede uitdrukkelijk overeengekomen, dat geene verandering van beheer of regering,
hoe ook genaamd eenig nadeel zal toebrengen aan de regten van den Heer Dony et Comp., betrekkelijk de exploitatie der kalamijngroeve, zoo dat zijne concessie in alle
gevallen onaangeroerd zal blijven, en hij steeds dezelfde voordeelen en voorregten
zal genieten, die daaraan oorspronkelijk verbonden geworden zijn. — Die concessie
zal van den anderen kant verbonden blijven tot de lasten daarop gelegd, en bijzonderlijk
tot de verpligting, om de koperfabrieken in de Staten der beide hooge contracterende
partijen aanwezig, voor den prijs bij de acte van vergunning bepaald, van kalamijn
te voorzien.
Wanneer gemeenten, of onderhoorigheden van gemeenten, door de grenslijn zullen doorsneden
zijn, zal het actief en passief dier gemeenten, dat is te zeggen, hare gemeente-goederen,
alsmede hare schulden, in dezelfde verhouding moeten gedeeld worden. Om die verhouding
daar te stellen, zal tot grondslag genomen worden het beloop der grond- en personele
belastingen te zamen, en indien de personele belasting aldaar niet bestond, de grondbelasting
alleen. De gemeente-goederen en inkomsten, welke hoofdelijk of volgens de haardsteden
onder de ingezeten verdeeld moesten worden, zullen gedeeld worden volgens den grondslag
alleen voor de jaarlijksche uitdeelingen aangenomen, ten ware er wezenlijk en van
regtswege uitdeelingen van dien aard bestaan; met dien verstande evenwel, dat, na
gemaakte verdeeling, deze goederen onderworpen zullen wezen aan de plaatselijke wetten
van den nieuwen Staat tot welken zij zullen behooren.
De landbouwers wier eigendommen gedeeltelijk aan deze en gedeeltelijk aan gene zijde
der grenzen gelegen zijn, zullen stalmest, allerhande stroo, strooisel en andere mestsoorten
voor het bebouwen hunner landen, kunnen in- en uitvoeren, alsmede alle soorten van
ingezamelde oogst, zonder aan eenig regt, hetzij van in-, uit- of doorvoer of ander
van dien aard, onderhevig te zijn. Het zal genoegzaam wezen, dat zij door certificaten
van het plaatselijk bestuur doen blijken, dat zij eigendommen aan gene zijde der grenzen
bezitten en bebouwen, zonder zich echter te mogen onttrekken aan het onderzoek der
tolbeambten, of anderen, die wettiglijk belast zijn de gevallen van sluiking na te
gaan; wel te verstaan, dat die tolbeambten of agenten geene nasporingen, dan op hun
respectief grondgebied zullen mogen doen.
De lakenfabrikanten of andere fabrikeurs, die inrigtingen bezitten, almede op het
grondgebied der beide Staten gelegen en bij elkander behoorende, of die, van den eenen
Staat naar den anderen de grondstoffen verzenden om bewerkt of bereid te worden, zullen
gelijke voordeelen vinden, als die, bij het voorgaand artikel, ten gunste der landbouwers
zijn bedongen, in een handelstractaat, dat de beide hooge contracterende partijen
voornemens zijn binnen kort te sluiten. Ondertusschen zijn er voorloopige maatregelen
door de beide Commissiën vastgesteld, die tot zoo lange tot rigtsnoer zullen dienen,
als ze niet door een der beide Gouvernementen herroepen of gewijzigd zullen zijn.
Men zal van beide zijden op het naburig grondgebied, vrij van alle regten mogen koopen
en uitvoeren steenen, zand en andere bouwstoffen, tot het aanleggen en het onderhoud
der aangrenzende wegen benoodigd.
De krijgslieden van elken rang, in eene, bij het tegenwoordig tractaat, afgestane
of verruilde gemeente geboren, zullen aan den Souverein dier gemeente worden terug
gezonden binnen den tijd van drie maanden, zoo zij in Europa dienen, en binnen dien
van een jaar, zoo zij zich in de kolonien of in eenig ander werelddeel bevinden. De
officieren zullen echter de keuze hebben, van naar hun land terug te keeren of in
dienst van den Souverein te blijven, onder wiens vanen zij zich bevinden; zij zullen
gehouden wezen, binnen zes maanden na de afkondiging van het tegenwoordig tractaat
deze keuze te doen.
De inwoners, die, ten gevolge van eene of andere bepaling van het tegenwoordig tractaat,
van den eenen Staat tot den anderen overgaan, zullen binnen den tijd van vier jaren
van woonplaats kunnen veranderen, zonder aan eenige lasten of voorwaarden hoegenaamd
onderworpen te zijn; zij zullen zelfs hunne goederen kunnen verkoopen of overdragen,
zonder gehouden te wezen andere regten, dan de overige inwoners van hetzelfde land
te betalen.
De ambtenaren, wonende in de gemeenten, of gedeelten der afgestane of verruilde gemeenten,
en die volgens de wetten, onder wier heerschappij zij aangesteld zijn, niet zonder
schadevergoeding kunnen verplaatst worden, zullen hunne posten behouden en dezelfde
regten genieten, als onder het Gouvernement dat hen heeft aangesteld.
Daar niettegenstaande de zorg, die de beide Commissiën gedragen hebben, om al de zich
opgedaan hebbende zwarigheden uit den weg te ruimen, het echter mogelijk is, dat er
zich nog andere opdoen bij het plaatsen der grenspalen, zoo is men overeengekomen,
dat zoodanige leden der beide Commissiën, onder wier leiding deze verrigting plaats
zal hebben, gematigd zullen zijn om al deze zwarigheden te vereffenen, en, in 't bijzonder,
om, na de plaatselijke autoriteiten te hebben gehoord, alle de geschillen te beoordeelen,
die, wegens de onzekerheid der grensscheidingen van eenige gemeenten, zouden kunnen
ontstaan.
De onderscheidene, afgestane of verruilde plaatsen, of die terug zullen moeten gegeven
worden, zullen ontruimd worden, en het bestuur van dezelve zal aan de bevoegde autoriteiten,
binnen eene maand, te rekenen van de uitwisseling der ratificatien, overgeleverd worden.
De archieven, kaarten en andere stukken, betrekkelijk de administratie der meijerijen
of gemeenten, die, ingevolge het tegenwoordig tractaat, van het eene beheer onder
het andere zullen overgaan, zullen tegelijk met het grondgebied zelve worden overgeleverd.
Ingeval slechts een gedeelte eener gemeente of meijerij afgestaan of verruild wierd,
zullen de archieven aan dat gedeelte verblijven, alwaar de hoofdplaats zich bevinden
zal, onder verband, om er aan het andere gedeelte, zoo dikwerf zulks noodig zal zijn,
inzage van te geven.
Art. 42
[Vervallen per 06-05-1940]
Het tegenwoordig tractaat zal aan de beide hoven ter bekrachtigingen worden onderworpen,
en de bekrachtigingen zullen binnen zes weken na de onderteekening, of zoo veel eerder
mogelijk, uitgewisseld worden.