's-Gravenhage, 23 Juni 1948.
Mijnheer de Minister,
Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van de nota van Uwe Excellentie, dd. 14 April
1948, waarvan de tekst als volgt luidt:
„Ik heb de eer Uwer Excellentie te berichten, dat mijn Regering mij heeft opgedragen
Uwer Excellentie de navolgende nota te doen toekomen:
„De Regering van Luxemburg is bereid aan de Nederlandse Regering de navolgende vrijheden
van de lucht te verlenen, voor wat betreft geregelde internationale luchtdiensten;
-
1. het recht om over het grondgebied van Luxemburg te vliegen zonder te landen;
-
2. het recht om te landen voor andere dan commerciële doeleinden;
-
3. het recht om passagiers, post en goederen af te zetten, aan boord genomen op Nederlands
grondgebied;
-
4. het recht om passagiers, post en goederen aan boord te nemen en af te zetten op Nederlands
grondgebied;
-
5. het recht om passagiers, post en goederen aan boord te nemen, bestemd voor het grondgebied
van elke andere staat en het recht om passagiers, post en goederen, afkomstig van
het grondgebied van elke andere staat, af te zetten.
De uitoefening van bovengenoemde rechten zal in overeenstemming zijn met de regelen
van het Internationale Verdrag voor de Burgerluchtvaart van Chicago, welke op 7 December
1944 werd ondertekend.
Deze nota, zowel als de nota waarbij Uwe Excellentie aan de Regering van Luxemburg
dezelfde rechten zal willen verlenen, zullen worden beschouwd als de voor deze aangelegenheid
gesloten overeenkomst.”
In antwoord, heb ik de eer Uwer Excellentie te berichten, dat de Nederlandse Regering
op basis van wederkerigheid aan de Regering van Luxemburg mutatis mutandis dezelfde
vijf vrijheden van de lucht verleent, voor wat betreft de geregelde internationale
luchtdiensten, welke over Nederlands grondgebied in Europa vliegen.
De bovengenoemde nota van Uwe Excellentie evenals mijn antwoord van heden zullen beschouwd
worden als de tussen onze Regeringen voor deze aangelegenheid vastgestelde overeenkomst.
Gelief, Mijnheer de Minister, de verzekering van mijn hoogachting te aanvaarden.
Voor de Minister van Buitenlandse Zaken,
A. H. J. LOVINK.
Zijner Excellentie de Heer
Auguste Collart,
Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigde Minister
van het Groot-Hertogdom Luxemburg.