HOOFDSTUK II. Uitoefening van de luchtvaart boven het grondgebied der Verdragsluitende Staten
Artikel 5. Recht van niet-geregelde vluchten
Elke Verdragsluitende Staat stemt ermede in dat alle luchtvaartuigen van de andere Verdragsluitende Staten, in gebruik anders dan op geregelde internationale luchtdiensten, met inachtneming van de bepalingen van dit Verdrag, het recht hebben zijn grondgebied binnen te vliegen of erover te vliegen zonder tussenlanding en er te landen anders dan voor verkeersdoeleinden, zonder voorafgaande vergunning, behoudens het recht van de Staat over wiens grondgebied wordt gevlogen, landing te eisen. Elke Verdragsluitende Staat behoudt zich echter, om redenen van vliegveiligheid, het recht voor, luchtvaartuigen welke zich willen begeven boven gebieden die ontoegankelijk zijn of waar niet voldoende luchtverkeersfaciliteiten aanwezig zijn, op te dragen voorgeschreven routes te volgen of voor zodanige vluchten speciale vergunning te verkrijgen.
Indien zodanige luchtvaartuigen gebruikt worden voor het vervoer van passagiers, goederen of post tegen vergoeding of beloning, anders dan op geregelde internationale luchtdiensten, hebben zij bovendien, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7, het recht passagiers, goederen of post op te nemen of af te zetten, behoudens het recht van een Staat waar zulk opnemen of afzetten plaatsvindt, om zodanige bepalingen, voorwaarden of beperkingen te stellen, als hem wenselijk voorkomen.
Artikel 6. Geregelde luchtdiensten
Geen geregelde internationale luchtdienst mag worden geëxploiteerd over of tot in het grondgebied van een Verdragsluitende Staat anders dan met de speciale toestemming of vergunning van die Staat en overeenkomstig de voorwaarden verbonden aan een zodanige toestemming of vergunning.
Elke Verdragsluitende Staat heeft het recht aan de luchtvaartuigen van andere Verdragsluitende Staten vergunning te weigeren tot het opnemen binnen zijn grondgebied van passagiers, post en goederen tot vervoer tegen vergoeding of beloning bestemd voor een ander punt binnen zijn grondgebied. Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich geen regelingen te treffen waarmede aan enige andere Staat of aan een luchtvaartmaatschappij van enige andere Staat bij uitsluiting een zodanig recht uitdrukkelijk wordt toegekend of waardoor van enige andere Staat een zodanig uitsluitend recht wordt verkregen.
Artikel 8. Onbemande luchtvaartuigen
Geen luchtvaartuig dat zonder bestuurder kan vliegen, mag zonder bestuurder vliegen over het grondgebied van een Verdragsluitende Staat anders dan met de speciale vergunning van die Staat en overeenkomstig de voorwaarden verbonden aan een zodanige vergunning.
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich te waarborgen dat de vlucht van zulk een luchtvaartuig zonder bestuurder in gebieden opengesteld voor burgerluchtvaartuigen zodanig wordt gecontroleerd, dat gevaar voor burgerluchtvaartuigen wordt voorkomen.
Artikel 9. Verboden gebieden
(a) Elke Verdragsluitende Staat kan, om redenen van militaire noodzaak of openbare veiligheid, het uitoefenen van de luchtvaart met luchtvaartuigen van andere Staten boven bepaalde delen van zijn grondgebied op eenvormige wijze beperken of verbieden, mits terzake geen onderscheid wordt gemaakt tussen de luchtvaartuigen, gebruikt op geregelde internationale luchtdiensten van de Staat wiens grondgebied in het geding is en de luchtvaartuigen van andere Verdragsluitende Staten welke op dezelfde wijze worden gebruikt. Zodanige verboden gebieden dienen redelijke afmetingen te hebben en zodanig te zijn gelegen dat zij niet onnodig de luchtvaart hinderen. Beschrijvingen van zodanige verboden gebieden op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat, zowel als latere wijzigingen daarin, moeten zo spoedig mogelijk aan de andere Verdragsluitende Staten en aan de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie worden medegedeeld.
(b) Elke Verdragsluitende Staat behoudt zich tevens het recht voor, in buitengewone omstandigheden of in tijd van nood, dan wel in het belang van de openbare veiligheid, met onmiddellijke inwerkingtreding de uitoefening van de luchtvaart over zijn gehele grondgebied of een deel daarvan tijdelijk te beperken of te verbieden, onder voorwaarde dat zodanig (e) beperking of verbod zonder onderscheid van nationaliteit van toepassing zal zijn op luchtvaartuigen van alle andere Staten.
(c) Elke Verdragsluitende Staat kan op grond van door hem uitgevaardigde voorschriften eisen dat luchtvaartuigen die gebieden als onder (a) en (b) bedoeld, binnenvliegen, zo spoedig mogelijk daarna landen op een aangewezen luchthaven binnen zijn grondgebied.
Artikel 10. Landing op douaneluchthaven
Behoudens de gevallen waarin op grond van de bepalingen van dit Verdrag of van een speciale vergunning, luchtvaartuigen zonder landing over het grondgebied van een Verdragsluitende Staat mogen vliegen, moet elk luchtvaartuig dat het grondgebied van een Verdragsluitende Staat binnenvliegt, indien de reglementen van die Staat zulks eisen, landen op een door die Staat aangewezen luchthaven voor douanecontrole en ander onderzoek. Bij vertrek uit het grondgebied van een Verdragsluitende Staat, moet een zodanig luchtvaartuig vertrekken van een eveneens door die Staat aangewezen douaneluchthaven. Bijzonderheden omtrent alle aangewezen douaneluchthavens worden door de Staat bekendgemaakt en gezonden aan de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie, opgericht krachtens Deel II van dit Verdrag, ter mededeling aan alle andere Verdragsluitende Staten.
Artikel 11. Toepasselijkheid van luchtvaartvoorschriften
Met inachtneming van de bepalingen van dit Verdrag dienen de wetten en voorschriften van een Verdragsluitende Staat betreffende de toelating tot of het vertrek uit zijn grondgebied van luchtvaartuigen gebruikt in de internationale luchtvaart of betreffende de exploitatie van en het vliegen met zulke luchtvaartuigen, zolang zij zich binnen zijn grondgebied bevinden, zonder onderscheid van nationaliteit, van toepassing te zijn op de luchtvaartuigen van alle Verdragsluitende Staten; deze wetten en voorschriften moeten door deze luchtvaartuigen worden nagekomen bij het binnenvliegen of verlaten van het grondgebied of gedurende het verblijf binnen het grondgebied van die Staat.
Artikel 12. Luchtverkeersregels
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich maatregelen te treffen ten einde te verzekeren dat elk luchtvaartuig dat over zijn grondgebied vliegt of zich binnen zijn grondgebied beweegt en elk luchtvaartuig dat zijn nationaliteitskenmerk draagt, waar het zich ook bevindt, de aldaar van kracht zijnde regels en voorschriften inzake het vliegen en het zich bewegen van luchtvaartuigen in acht neemt.
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich zijn eigen voorschriften op dit gebied zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met die, welke van tijd tot tijd uit hoofde van dit Verdrag worden vastgesteld. Boven volle zee zijn de krachtens dit Verdrag vastgestelde bepalingen van kracht.
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich de vervolging van allen die de toepasselijke voorschriften overtreden te verzekeren.
Artikel 13. Voorschriften voor toelating en in- en uitklaring
De wetten en voorschriften van een Verdragsluitende Staat betreffende de toelating tot of het vertrek uit zijn grondgebied van passagiers, bemanningen of lading van luchtvaartuigen, zoals voorschriften betreffende toelating, in- en uitklaring, immigratie, paspoorten, douane en quarantaine, moeten door of vanwege deze passagiers, bemanningen dan wel ten behoeve van deze lading bij binnenkomst in of vertrek uit of tijdens het verblijf binnen het grondgebied van die Staat worden nagekomen.
Artikel 14. Voorkoming van verbreiding van ziekten
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich doeltreffende maatregelen te nemen tot het voorkomen van de verbreiding, door middel van de luchtvaart, van cholera, vlektyfus (epidemische), pokken, gele koorts, pest en zodanige andere besmettelijke ziekten als de Verdragsluitende Staten van tijd tot tijd zullen besluiten aan te wijzen; te dien einde onderhouden de Verdragsluitende Staten nauw contact met de instanties die bemoeienis hebben met de internationale voorschriften inzake gezondheidsmaatregelen van toepassing op luchtvaartuigen. Dit overleg laat de toepassing van bestaande internationale verdragen op dit gebied, waarbij de Verdragsluitende Staten partij kunnen zijn, onverlet.
Artikel 15. Luchthavenrechten en soortgelijke heffingen
Elke luchthaven in een Verdragsluitende Staat, opengesteld voor openbaar gebruik door zijn eigen luchtvaartuigen, is eveneens, behoudens het bepaalde in artikel 68, onder gelijke voorwaarden opengesteld voor de luchtvaartuigen van alle andere Verdragsluitende Staten. Deze gelijke voorwaarden hebben betrekking op het gebruik door luchtvaartuigen van iedere Verdragsluitende Staat van alle luchtverkeersfaciliteiten, radiodiensten en meteorologische diensten inbegrepen, welke voor openbaar gebruik voor de veiligheid van de luchtvaart en een vlot luchtverkeer ter beschikking kunnen worden gesteld.
De heffingen opgelegd door of met toestemming van een Verdragsluitende Staat voor het gebruik van zodanige luchthavens en luchtverkeersfaciliteiten door de luchtvaartuigen van een andere Verdragsluitende Staat mogen niet hoger zijn:
(a) ten aanzien van niet op geregelde internationale luchtdiensten gebruikte luchtvaartuigen, dan die welke zouden moeten worden betaald door zijn eigen luchtvaartuigen van hetzelfde type gebruikt voor dezelfde doeleinden, en
(b) ten aanzien van op geregelde internationale luchtdiensten gebruikte luchtvaartuigen, dan die welke zouden moeten worden betaald door zijn eigen luchtvaartuigen gebruikt in soortgelijke internationale luchtdiensten.
Al deze heffingen worden openbaar gemaakt en medegedeeld aan de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie, met dien verstande dat, op verzoek van een belanghebbende Verdragsluitende Staat, de heffingen in rekening gebracht voor het gebruik van luchthavens en andere faciliteiten, onderworpen worden aan een onderzoek door de Raad, die daarover verslag uitbrengt en aanbevelingen doet ter overweging van de daarbij betrokken Staat of Staten.
Geen tarieven, rechten of andere heffingen mogen door een Verdragsluitende Staat worden opgelegd voor het enkele recht van het vliegen over, het binnenvliegen in of het vertrek uit zijn grondgebied door een luchtvaartuig van een Verdragsluitende Staat of van daarmede vervoerde personen of eigendommen.
Artikel 16. Doorzoeken van luchtvaartuigen
De bevoegde autoriteiten van elk van de Verdragsluitende Staten hebben het recht zonder onredelijke vertraging luchtvaartuigen van de andere Verdragsluitende Staten bij landing of vertrek te doorzoeken en de bewijzen en andere bescheiden, door dit Verdrag voorgeschreven, te controleren.
HOOFDSTUK III. Nationaliteit van luchtvaartuigen
Artikel 17. Nationaliteit van luchtvaartuigen
Luchtvaartuigen hebben de nationaliteit van de Staat waar zij zijn ingeschreven.
Artikel 18. Dubbele inschrijving
Een luchtvaartuig kan niet rechtsgeldig in meer dan een Staat zijn ingeschreven, maar het kan van de ene Staat naar een andere worden overgeschreven.
Artikel 19. Nationale wetten inzake inschrijving
De inschrijving of overschrijving van luchtvaartuigen in een Verdragsluitende Staat geschiedt overeenkomstig zijn wetten en voorschriften.
Artikel 20. Voeren van kenmerken
Elk luchtvaartuig gebruikt in de internationale luchtvaart, moet het aan dat luchtvaartuig toegekende nationaliteits- en inschrijvingskenmerk voeren.
Artikel 21. Rapporten omtrent inschrijvingen
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich aan iedere andere Verdragsluitende Staat of aan de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie op verzoek inlichtingen te verstrekken betreffende de inschrijving en de eigendom van elk in die Staat ingeschreven luchtvaartuig. Bovendien doet elke Verdragsluitende Staat aan de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie, volgens door deze te stellen richtlijnen, rapporten toekomen, waarin de beschikbare, ter zake betrekkelijke gegevens voorkomen betreffende de eigendom van en het toezicht op luchtvaartuigen in die Staat ingeschreven en gewoonlijk gebruikt in de internationale luchtvaart. De aldus door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie verkregen gegevens worden door haar, op verzoek, ter beschikking van de andere Verdragsluitende Staten gesteld.
HOOFDSTUK IV. Maatregelen ter vergemakkelijking van de luchtvaart
Artikel 22. Vergemakkelijking van formaliteiten
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich door middel van speciale voorschriften of anderszins, alle uitvoerbare maatregelen te treffen om het verkeer met luchtvaartuigen tussen de grondgebieden van de Verdragsluitende Staten te vergemakkelijken en te bespoedigen en onnodige vertragingen voor luchtvaartuigen, bemanningen, passagiers en lading te voorkomen, in het bijzonder met betrekking tot de toepassing van wetten inzake de immigratie, quarantaine, douane en in- en uitklaring.
Artikel 23. Douane- en immigratiebepalingen
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich, voorzover hij zulks uitvoerbaar acht, douane- en immigratiebepalingen vast te stellen met betrekking tot de internationale luchtvaart overeenkomstig de werkwijzen welke op grond van dit Verdrag van tijd tot tijd kunnen worden vastgesteld of aanbevolen. Niets in dit Verdrag mag worden uitgelegd als een beletsel voor de instelling van vrijhavens voor de luchtvaart.
Artikel 24. Douanerechten
(a) Luchtvaartuigen op een vlucht naar, van of over het grondgebied van een andere Verdragsluitende Staat, moeten met inachtneming van de douanevoorschriften van die Staat tijdelijk vrij van rechten worden toegelaten. Brandstoffen, smeeroliën, reserveonderdelen, gewone uitrustingsstukken en voorraden, welke zich aan boord van een luchtvaartuig van een Verdragsluitende Staat bevinden bij aankomst op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Staat en welke zich nog aan boord bevinden bij het vertrek van het grondgebied van die Staat worden vrijgesteld van douanerechten, inspectie-kosten of soortgelijke nationale of plaatselijke rechten en kosten. Deze vrijstelling is niet van toepassing op geloste hoeveelheden of goederen, tenzij zulks geschiedt krachtens de douanevoorschriften van de Staat, welke kunnen eisen dat zij onder douanetoezicht moeten blijven.
(b) Reserveonderdelen en uitrustingsstukken welke op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat worden ingevoerd om te worden verwerkt of gebruikt in een luchtvaartuig van een andere Verdragsluitende Staat gebruikt in de internationale luchtvaart, dienen vrij van douanerechten te worden toegelaten, mits de voorschriften van de betrokken Staat, welke kunnen bepalen dat de goederen onder douanetoezicht en -controle blijven, worden nageleefd.
Artikel 25. In nood verkerende luchtvaartuigen
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich, zodanige maatregelen te treffen voor hulpverlening aan luchtvaartuigen, die boven zijn grondgebied in nood verkeren, als hij uitvoerbaar acht en onder toezicht van zijn eigen autoriteiten de eigenaren van het luchtvaartuig of de autoriteiten van de Staat waarin het luchtvaartuig is ingeschreven, toe te staan zodanige bijstand te verlenen als de omstandigheden noodzakelijk maken. Elke Verdragsluitende Staat doet opsporing van vermiste luchtvaartuigen geschieden in geordende samenwerking volgens maatregelen welke op grond van dit Verdrag van tijd tot tijd kunnen worden aanbevolen.
Artikel 26. Onderzoek van ongevallen
Indien een luchtvaartuig van een Verdragsluitende Staat binnen het grondgebied van een andere Verdragsluitende Staat een ongeval overkomt dat dood of ernstige verwonding ten gevolge heeft of dat wijst op een ernstig technisch gebrek aan het luchtvaartuig of in de luchtverkeersfaciliteiten, stelt de Staat waarin het ongeval plaatsheeft een onderzoek in naar de omstandigheden van het ongeval, overeenkomstig, voor zover zijn wetten dit toestaan, de procedure welke door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie kan worden aanbevolen. Aan de Staat waarin het luchtvaartuig is ingeschreven dient gelegenheid te worden gegeven waarnemers te benoemen om bij het onderzoek aanwezig te zijn, en de Staat die het onderzoek instelt, dient het rapport en de bevindingen terzake aan die Staat toe te zenden.
Artikel 27. Vrijwaring van beslag wegens inbreuk op octrooien
(a) Indien daarvoor vergunning is verleend, heeft het binnenkomen van een luchtvaartuig van een Verdragsluitende Staat in het grondgebied van een andere Verdragsluitende Staat of het overvliegen van het grondgebied van zodanige Staat met of zonder landing, indien dit luchtvaartuig wordt gebruikt in de internationale luchtvaart, niet tot gevolg het leggen van beslag op, of het vasthouden van het luchtvaartuig of het aansprakelijk stellen van de eigenaar of exploitant daarvan, dan wel van enige andere inmenging door of vanwege die Staat of enige persoon daarin, op grond van het feit dat de bouw, het mechanisme, de onderdelen, de uitrustingsstukken of het gebruik van het luchtvaartuig inbreuk maken op enig octrooi, ontwerp of model, dat behoorlijk is verleend of geregistreerd in de Staat in het grondgebied waarvan het luchtvaartuig is binnengekomen, terwijl wordt overeengekomen dat in geen geval zekerheidstelling in verband met de vorenstaande vrijwaring van het leggen van beslag op of het vasthouden van het luchtvaartuig zal worden geëist in de Staat waarin het luchtvaartuig is binnengekomen.
(b) De bepalingen onder (a) van dit artikel zijn ook van toepassing op de opslag van reserveonderdelen en reserve-uitrustingsstukken voor luchtvaartuigen en op het recht deze te gebruiken en te verwerken bij het herstellen van een luchtvaartuig van een Verdragsluitende Staat op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Staat, mits geen geoctrooieerd onderdeel of uitrustingsstuk, dat op deze wijze is opgeslagen, binnen die Staat wordt verkocht of verspreid dan wel voor handelsdoeleinden uit de Verdragsluitende Staat waarin het luchtvaartuig is binnengekomen, wordt uitgevoerd.
Artikel 28. Luchtverkeersfaciliteiten en standaardsystemen
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich, voor zover zulks door hem uitvoerbaar is
(a) op zijn grondgebied luchthavens, radiodiensten, meteorologische diensten en andere luchtverkeersfaciliteiten ter beschikking te stellen overeenkomstig de normen en werkwijzen, welke van tijd tot tijd op grond van dit Verdrag worden aanbevolen of vastgesteld;
(b) de geschikte standaardsystemen voor de berichtenwisseling, codes, tekens, seinen, verlichting en andere operationele gebruiken en voorschriften te aanvaarden en in werking te stellen, welke van tijd tot tijd op grond van dit Verdrag kunnen worden aanbevolen of vastgesteld;
(c) mede te werken aan internationale maatregelen ter verzekering van de publikatie van luchtvaartkaarten, in overeenstemming met de normen welke van tijd tot tijd op grond van dit Verdrag kunnen worden aanbevolen of vastgesteld.
HOOFDSTUK V. Voorwaarden waaraan luchtvaartuigen moeten voldoen
Artikel 29. In luchtvaartuigen mede te voeren bescheiden
In ieder luchtvaartuig van een Verdragsluitende Staat gebruikt in de internationale luchtvaart moeten, in overeenstemming met de in dit Verdrag gestelde voorwaarden, de volgende bescheiden worden medegevoerd:
(a) het bewijs van inschrijving;
(b) het bewijs van luchtwaardigheid;
(c) de vereiste bewijzen van bevoegdheid voor elk lid van de bemanning;
(d) het journaal;
(e) indien het is voorzien van een radio-installatie, de daarvoor vereiste vergunning;
(f) indien het passagiers vervoert, een lijst van hun namen en de plaatsen van vertrek en van bestemming;
(g) indien het lading vervoert, een manifest en een gespecificeerde verklaring omtrent de lading.
Artikel 30. Radio-uitrusting van luchtvaartuigen
(a) Luchtvaartuigen van elke Verdragsluitende Staat mogen binnen of boven het grondgebied van andere Verdragsluitende Staten slechts dan een radiozendinstallatie aan boord hebben, indien een vergunning tot het inbouwen en gebruik daarvan is uitgereikt door de bevoegde autoriteiten van de Staat waarin het luchtvaartuig is ingeschreven. Het gebruik van radiozendinstallaties binnen het grondgebied van de Verdragsluitende Staat over wiens grondgebied wordt gevlogen, moet geschieden overeenkomstig de door die Staat gegeven voorschriften.
Artikel 31. Bewijzen van luchtwaardigheid
Elk luchtvaartuig gebruikt in de internationale luchtvaart moet voorzien zijn van een bewijs van luchtwaardigheid, uitgereikt of geldig verklaard door de Staat waarin het is ingeschreven.
Artikel 32. Bewijzen van bevoegdheid van personeel
(a) De bestuurder van elk luchtvaartuig en de andere leden van de bemanning van elk luchtvaartuig gebruikt in de internationale luchtvaart, moeten in het bezit zijn van bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen uitgereikt of geldig verklaard door de Staat waarin het luchtvaartuig is ingeschreven.
Artikel 33. Erkenning van bewijzen van luchtwaardigheid en van bevoegdheid
Bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen, uitgereikt of geldig verklaard door de Verdragsluitende Staat waarin het luchtvaartuig is ingeschreven, worden door de andere Verdragsluitende Staten erkend, mits de eisen op grond waarvan zodanige bewijzen en vergunningen zijn uitgereikt of geldig verklaard, gelijk zijn aan of zwaarder zijn dan de minimumnormen, welke van tijd tot tijd op grond van dit Verdrag kunnen worden vastgesteld.
Voor elk luchtvaartuig, gebruikt in de internationale luchtvaart, wordt een journaal gehouden waarin worden opgenomen bijzonderheden omtrent het luchtvaartuig, zijn bemanning en elke reis, in zodanige vorm als van tijd tot tijd op grond van dit Verdrag kan worden voorgeschreven.
Artikel 35. Beperking van lading
(a) Geen oorlogsmunitie of oorlogstuig mag worden vervoerd binnen of boven het grondgebied van een Staat in luchtvaartuigen gebruikt in de internationale luchtvaart, behalve met vergunning van die Staat. Elke Staat legt in voorschriften vast, wat in de zin van dit artikel onder oorlogsmunitie of oorlogstuig moet worden verstaan, daarbij met het oog op de eenvormigheid behoorlijk aandacht schenkende aan de aanbevelingen, welke de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie van tijd tot tijd kan doen.
(b) Elke Verdragsluitende Staat behoudt zich het recht voor, om redenen van openbare orde en veiligheid het vervoer binnen of boven zijn grondgebied van andere goederen dan onder (a) opgesomd, te regelen of te verbieden, mits op dit punt geen onderscheid wordt gemaakt tussen zijn eigen luchtvaartuigen gebruikt in de internationale luchtvaart en de daarin gebruikte luchtvaartuigen van de andere Staten en voorts mits geen beperking wordt opgelegd welke het vervoer en gebruik in luchtvaartuigen van toestellen, nodig voor het gebruik of de besturing van het luchtvaartuig of de veiligheid van het personeel of de passagiers zou kunnen aantasten.
Artikel 36. Fotoapparatuur
Elke Verdragsluitende Staat kan het gebruik van fotoapparatuur in luchtvaartuigen boven zijn grondgebied verbieden of aan regels onderwerpen.
HOOFDSTUK VI. Internationale normen en aanbevolen werkwijzen
Artikel 37. Aanvaarding van internationale normen en methoden
Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich mede te werken tot het verkrijgen van de grootst mogelijke mate van eenvormigheid in de voorschriften, normen, methoden en organisatie met betrekking tot luchtvaartuigen, personeel, luchtlijnen en hulpdiensten in alle aangelegenheden waarin een zodanige eenvormigheid de luchtvaart zal vergemakkelijken en haar ten goede zal komen.
Daartoe zal de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie van tijd tot tijd, naar gelang dit nodig is, internationale normen en aanbevolen werkwijzen en methoden aanvaarden en wijzigen, betreffende:
(a) de communicatiesystemen en navigatiehulpmiddelen, grondtekens daaronder begrepen;
(b) de eisen te stellen aan luchthavens en landingsterreinen;
(c) de luchtverkeersregels en verkeersleidingsprocedures;
(d) de uitreiking van bewijzen van bevoegdheid aan het personeel, betrokken bij de vluchtuitvoering, en aan het technisch personeel;
(e) de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen;
(f) de inschrijving en identificatie van luchtvaartuigen;
(g) het verzamelen en uitwisselen van meteorologische gegevens;
(h) journalen en logboeken;
(i) luchtvaartkaarten;
(j) douane- en immigratiemaatregelen;
(k) in nood verkerende luchtvaartuigen en het onderzoek van ongevallen; alsmede zodanige andere aangelegenheden betreffende de veiligheid, regelmaat en doeltreffendheid van de luchtvaart als van tijd tot tijd wenselijk wordt geacht.
Artikel 38. Afwijkingen van internationale normen en methoden
Een Staat die het onuitvoerbaar acht in alle opzichten een internationale norm of methode na te leven, dan wel zijn voorschriften of werkwijzen geheel in overeenstemming te brengen met een internationale norm of methode, nadat deze is gewijzigd, of die het nodig acht voorschriften of werkwijzen te aanvaarden welke in een bepaald opzicht afwijken van die vastgesteld bij een internationale norm, dient onmiddellijk aan de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie kennis te geven van de verschillen tussen zijn eigen systeem en dat vastgesteld bij de internationale normen. In geval van wijziging van internationale normen doet een Staat die niet de nodige wijzigingen aanbrengt in zijn eigen voorschriften of werkwijzen, hiervan mededeling aan de Raad binnen een termijn van zestig dagen na de aanvaarding van de wijziging in de internationale normen of geeft hij de maatregelen aan welke hij zich voorstelt te nemen. In zulke gevallen doet de Raad onmiddellijk aan alle andere Staten mededeling van het verschil, dat bestaat tussen een of meer kenmerken van een internationale norm en de overeenkomstige nationale werkwijze van die Staat.
Artikel 39. Aantekeningen op bewijzen van luchtwaardigheid en van bevoegdheid
(a) Indien een luchtvaartuig of een deel daarvan, ten aanzien waarvan een internationale norm voor luchtwaardigheid of prestatie bestaat, ten tijde van het onderzoek van de luchtwaardigheid in enig opzicht aan die norm niet voldoet, wordt op het bewijs van luchtwaardigheid aangetekend of daaraan vastgehecht een volledige opsomming van de punten, waarop het aan die norm niet heeft voldaan.
(b) Indien een persoon houder is van een bewijs van bevoegdheid, doch niet ten volle voldoet aan de eisen van de internationale norm gesteld voor het bewijs of certificaat, waarvan hij houder is, wordt op dat bewijs aangetekend of daaraan vastgehecht een volledige opsomming van de punten, waarop hij niet aan die eisen voldoet.
Artikel 40. Geldigheid van bewijzen van luchtwaardigheid en van bevoegdheid voorzien van aantekeningen
Luchtvaartuigen of personeel, op de bewijzen waarvan zodanige aantekeningen zijn gesteld, mogen niet aan de internationale luchtvaart deelnemen, tenzij met vergunning van de Staat over wiens grondgebied gevlogen wordt. De inschrijving of het gebruik van zodanige luchtvaartuigen of van een onderdeel, waarvoor een bewijs is afgegeven in een andere Staat dan die waarin oorspronkelijk het bewijs werd uitgereikt, staat ter beoordeling van de Staat waarin het luchtvaartuig of het onderdeel wordt ingevoerd.
Artikel 41. Erkenning van bestaande luchtwaardigheidsnormen
De bepalingen van dit Hoofdstuk zijn niet van toepassing op luchtvaartuigen en uitrustingsstukken van types, waarvan het prototype tot het verkrijgen van een bewijs aan een onderzoek door de bevoegde nationale autoriteiten wordt onderworpen op een eerder tijdstip dan drie jaar na de aanvaarding van een internationale norm voor de luchtwaardigheid daarvan.
Artikel 42. Erkenning van bestaande normen voor bevoegdheid van personeel
De bepalingen van dit Hoofdstuk zijn niet van toepassing op personeel waarvan de bewijzen oorspronkelijk zijn uitgereikt op een eerder tijdstip dan een jaar na de aanvankelijke aanvaarding van een internationale keuringsnorm voor zodanig personeel, doch zij zullen in elk geval van toepassing zijn op het personeel, waarvan de bewijzen geldig blijven vijf jaar na het tijdstip van aanvaarding van zodanige norm.