AMERIKAANSE AMBASSADE
's-Gravenhage, 27 maart 1956.
Excellenties,
Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van Uwer Excellenties nota van heden, welke
als volgt luidt:
„Wij hebben de eer te verwijzen naar de onderhandelingen, welke geleid hebben tot
het sluiten van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart, dat vandaag is
ondertekend; in de loop dezer onderhandelingen werd uitvoerig van gedachten gewisseld
tussen de vertegenwoordigers van onze beide landen over de meestbegunstigingsaspecten
van het Verdrag in verband met op de toekomst gerichte regionale overeenkomsten, welke
ten doel hebben nauwere samenwerking tussen, of integratie van Europese landen tot
stand te brengen.
Deze gedachtenwisselingen hebben geleid tot het gemeenschappelijk inzicht, dat Europese
regionale overeenkomsten, welke niet meebrengen dat hinderpalen van welke aard ook
worden opgeworpen voor het verkeer met de rest van de wereld, doch ten doel hebben
vrede en welvaart te bevorderen, de handel uit te breiden, de produktiviteit op te
voeren en de levensstandaard te verhogen, strekken tot wederzijds voordeel. Dienovereenkomstig
wordt in beginsel erkend, dat Nederland in de gelegenheid moet zijn ook in de toekomst
deel te nemen aan Europese regionale overeenkomsten, welke dienstig zijn aan de verwezenlijking
van die doelstellingen en in brede trekken aan de belangen van beide Partijen ondanks
het feit dat Nederland krachtens die overeenkomsten verplicht zou kunnen zijn enige
voordelen op basis van wederkerigheid toe te kennen aan andere deelnemende landen,
welke voordelen Nederland niet kan geven aan niet-deelnemende landen.
Vastgesteld is, dat, voorzover aanpassing tussen de bepalingen van het Verdrag en
de bestaande Europese overeenkomsten, waarbij Nederland thans partij is, noodzakelijk
mocht zijn, artikel XXII, lid 4, daarin op voldoende wijze voorziet. Overeengekomen
is dat, indien deze voorziening onvoldoende mocht zijn om toekomstige onvoorziene
verwikkelingen tot oplossing te brengen, de Partijen, op het verzoek van een van beiden,
overleg zullen plegen om vast te stellen, welke verdere aanpassingen noodzakelijk
zouden kunnen zijn. Zou dat overleg niet leiden tot een wederzijds bevredigend resultaat,
dan zal ieder der Partijen, ondanks de bepalingen van artikel XXVII, gerechtigd zijn
de werking van specifieke meestbegunstigingsbepalingen van het Verdrag op te schorten
in de mate, welke onder de omstandigheden passend wordt geoordeeld door een schriftelijke
kennisgeving aan de andere Partij met een termijn van twee maanden. Ten aanzien van
de materie, waarop een aldus opgeschorte bepaling betrekking heeft, zullen echter
in het algemeen de volgende gedragslijnen door Partijen worden in achtgenomen: de
Verenigde Staten van Amerika zullen aan het Koninkrijk der Nederlanden een behandeling
toekennen, welke niet minder gunstig zal zijn dan die, welke in overeenkomstige omstandigheden
wordt toegekend aan andere landen welke partij zijn in de betreffende overeenkomst,
en het Koninkrijk der Nederlanden zal aan de Verenigde Staten van Amerika een behandeling
toekennen welke niet minder gunstig zal zijn dan die, welke in overeenkomstige omstandigheden
wordt toegekend aan niet-deelnemende landen.
Indien het bovenstaande voor de Regering van de Verenigde Staten van Amerika aanvaardbaar
is, hebben wij de eer voor te stellen, dat deze nota en Uwer Excellentie's daartoe
strekkend antwoord, zullen worden beschouwd een overeenkomst te vormen tussen onze
beide Regeringen, welke een integrerend deel uitmaakt van het bovenvermelde Verdrag.”
Ik heb de eer Uwe Excellenties te berichten, dat de inhoud van Uwer Excellenties nota
voor mijn Regering aanvaardbaar is, en ik bevestig hiermede, dat Uwer Excellenties
nota en dit antwoord daarop zullen worden beschouwd een overeenkomst te vormen tussen
onze twee Regeringen en een integrerend deel zullen uitmaken van het bovenbedoeld
Verdrag.
Zoals Uwe Excellenties bekend is, juicht de Regering van de Verenigde Staten van Amerika
iedere stap voorwaarts op de weg naar Europese samenwerking en integratie toe, voorzover
op samenwerking en integratie gerichte overeenkomsten bijdragen tot een vrijer handelsverkeer,
een doelmatiger gebruik van mankracht en materiaal, en groter eenheid. In dit verband
zij er aan herinnerd, dat de Regering van de Verenigde Staten van Amerika daadwerkelijk
steun heeft gegeven aan organisaties als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
en heeft ingestemd met de ontheffing, welke in dit verband werd verleend door de VERDRAGSLUITENDE
PARTIJEN bij de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel, gedachtig aan
de voordelen, welke, naar men verwacht, zullen voortspruiten uit overeenkomsten, welke
ten doel hebben een dynamische, concurrerende, gemeenschappelijke markt te scheppen
binnen de Gemeenschap en gezonde economische betrekkingen te verzekeren tussen de
Gemeenschap en de landen daarbuiten. De Regering van de Verenigde Staten is bereid
in dezelfde geest andere voorstellen, welke het Koninkrijk der Nederlanden zou willen
doen, welwillend te overwegen.
Gelief, Excellenties, de hernieuwde verzekering van mijn bijzondere hoogachting en
waardering te aanvaarden.
(w.g.) H. FREEMAN MATTHEWS
Aan Hunne Excellenties
Mr. J. W. Beyen, Minister van Buitenlandse Zaken, en
Mr. J.M. A. H. Luns, Minister zonder Portefeuille,
te 's-Gravenhage.