Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland [...] de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959, Wittem, 30-08-1979

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 12-10-2024.
Geldend van 01-04-2002 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de aanvulling en het vergemakkelijken van de toepassing van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de aanvulling en het vergemakkelijken van de toepassing van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Bondsrepubliek Duitsland,

verlangende de toepassing van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 tussen de beide Staten te vergemakkelijken en de in dit Verdrag vervatte regeling van de rechtshulp in strafzaken aan te vullen,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel I

In deze Overeenkomst wordt verstaan onder Verdrag: het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959.

Artikel II. (bij artikel 1 van het Verdrag)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het overzicht van wijzigingen]

Rechtshulp wordt ook verleend ten behoeve van:

  • a) procedures wegens feiten, die in een van beide Staten strafbaar zijn en in de andere Staat als vergrijpen tegen voorschriften betreffende de orde („Ordnungswidrigkeiten”) door de bestuurlijke autoriteiten worden bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat op een ook in strafzaken bevoegde rechter;

  • b) procedures betreffende aanspraken op vergoeding wegens maatregelen die verband houden met een strafvervolging en wegens ongerechtvaardigde veroordeling;

  • c) de behandeling van gratieverzoeken.

Artikel III. (bij artikel 2 van het Verdrag)

  • 1) [Red: Vervallen.]

  • 2) In de gevallen van artikel 2 onder b van het Verdrag wordt de rechtshulp zo mogelijk onder oplegging van voorwaarden verleend, indien daardoor de aantasting van de belangen van de aangezochte Staat vermeden kan worden.

Artikel IV. (bij artikel 3 van het Verdrag)

  • 1) De in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag vermelde voorwerpen worden overgedragen na overlegging van een bevel tot inbeslagneming of van een andere akte van gelijke kracht afkomstig van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat, tenzij het betreft voorwerpen die naar het recht van een van de Partijen bij deze Overeenkomst niet vatbaar zijn voor inbeslagneming. Voorwerpen worden ook zonder overlegging van een bevel tot inbeslagneming overgedragen indien uit een verzoek van een naar het recht van de verzoekende Staat bevoegde rechterlijke autoriteit blijkt, dat aan de voor de inbeslagneming vereiste voorwaarden is voldaan.

  • 2) Rechten van derden en - onverminderd het bepaalde in het vierde lid - van de aangezochte Staat op de ingevolge artikel 3 van het Verdrag of ingevolge deze Overeenkomst over te dragen voorwerpen blijven onverlet.

  • 3) Met het oog op de teruggave aan de rechthebbende worden, behalve de in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag vermelde voorwerpen, ook voorwerpen overgedragen, die door een strafbaar feit zijn verkregen alsmede de uit hun vervreemding verkregen vergoeding voorzover:

    • a. het belang van de strafvordering in de aangezochte Staat zich daartegen niet verzet,

    • b. derden op de voorwerpen geen rechten doen gelden, en

    • c. de overdracht niet indruist tegen een rechterlijke beslissing.

    Een bevel tot inbeslagneming of een akte van gelijke kracht behoeft niet te worden overgelegd.

  • 4) De aangezochte Staat zal geen zekerheidsrecht of enig ander verhaalsrecht met zakelijke werking krachtens de wettelijke bepalingen inzake belastingen of de douane doen gelden op voorwerpen, die op last van een rechterlijke autoriteit, zonder voorwaarde van teruggave, worden overgedragen, tenzij de door het strafbare feit benadeelde eigenaar van de voorwerpen zelf terzake belastingplichtig is.

Artikel V. (bij artikel 4 van het Verdrag)

Aan betrokkenen in het strafgeding wordt toegestaan bij de uitvoering van een verzoek orn rechtshulp in de aangezochte Staat aanwezig te zijn.

Artikel VI. (bij artikel 7 van het Verdrag)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het overzicht van wijzigingen]

Een rechtstreekse betekening van de in artikel 7, eerste lid, van het Verdrag vermelde stukken door toezending over de post is niet toegestaan.

Artikel VII. (bij de artikelen 11 en 12 van het Verdrag)

  • 1) De aangezochte Staat kan toestaan dat een persoon die op het grondgebied van de verzoekende Staat van zijn vrijheid is beroofd aanwezig is bij een behandeling ter uitvoering van het verzoek om rechtshulp. In dat geval houden de bevoegde autoriteiten van die Staat de betrokkene voor de duur van diens verblijf op zijn grondgebied in hechtenis. Onmiddellijk nadat de handeling ter uitvoering van het verzoek om rechtshulp is verricht wordt de betrokkene, ongeacht zijn nationaliteit, teruggebracht naar de verzoekende Staat, tenzij deze te kennen geeft dat de betrokkene in vrijheid dient te worden gesteld. Een en ander is van overeenkomstige toepassing op de doortocht van een dergelijke gedetineerde door het grondgebied van een van beide Staten.

  • 2) In de gevallen van het eerste lid is artikel 12 van het Verdrag van overeenkomstige toepassing.

Artikel VIII. (bij artikel 14 van het Verdrag)

  • 1) Het verzoek om toezending van processtukken en rechterlijke beslissingen aan de betrokkene bevat, naast de in artikel 14, eerste lid, van het Verdrag vermelde gegevens een aanduiding van de aard van het uit te reiken document alsmede van de rol van de geadresseerde in de procedure.

  • 2) Indien verzoeken om rechtshulp in spoedeisende gevallen op verzoek van rechterlijke autoriteiten door tussenkomst van het „Bundeskriminalamt” van de Bondsrepubliek Duitsland (Interpol Wiesbaden) of van het Nederlandse Ministerie van Justitie, Centrale Recherche Informatiedienst (Interpol La Haye) worden gedaan, dienen naast de gegevens genoemd in artikel 14, eerste lid van het Verdrag, en in het eerste lid van dit artikel de opdracht van de rechterlijke autoriteit en indien mogelijk het parketnummer te worden vermeld.

Artikel IX. (bij artikel 15 van het Verdrag)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1) Voor zover in deze Overeenkomst niet anders is bepaald, kunnen de rechterlijke autoriteiten van de beide Staten rechtstreeks met elkaar corresponderen.

  • 2) Verzoeken tot huiszoeking of inbeslagneming, om overgave van voorwerpen en om overbrenging of doortocht van gedetineerden alsmede de stukken die de uitvoering bevestigen, worden door de Bondsminister van Justitie of door de Ministeries van Justitie van de landen („Landesjustizverwaltungen”) van de Bondsrepubliek Duitsland toegezonden aan de Nederlandse Minister van Justitie en omgekeerd. In spoedeisende gevallen kunnen afschriften van het verzoek worden toegezonden langs de in het eerste lid aangegeven weg ter voorbereiding van de uitvoering van het verzoek om rechtshulp.

  • 3) Bestuurlijke autoriteiten, die belast zijn met de vervolging van vergrijpen tegen voorschriften betreffende de orde in de zin van artikel II, onder a), zijn bevoegd verzoeken om rechtshulp te doen. Zij moeten hun verzoeken richten tot die autoriteiten die in de andere Staat zijn belast met de vervolging van strafbare feiten, binnen wier ambtsgebied de uitvoering van het verzoek om rechtshulp moet plaatsvinden.

  • 4) Verzoeken tot het verstrekken van inlichtingen of uittreksels uit net strafregister voor strafrechtelijke doeleinden alsmede verzoeken om doorhaling van aantekeningen in het strafregister worden enerzijds gericht tot de bevoegde autoriteit die in de Bondsrepubliek Duitsland is belast met de zorg voor het strafregister, anderzijds tot de officier van justitie, binnen wiens ambtsgebied de geboorteplaats is gelegen, van de betrokkene die op het Europese grondgebied van het Koainkrijk der Nederlanden is geboren, en in andere gevallen tot de Nederlandse Minister van Justitie.

  • 5) Omtrent het verschaffen van inlichtingen over vergrijpen tegen de wegenverkeerswetgeving wordt rechtstreeks gecorrespondeerd tussen het „Kraftfahrt-Bundesamt” van de Bondsrepubliek Duitsland en de in het eerste lid genoemde Nederlandse autoriteiten.

  • 6) Omtrent het verschaffen van inlichtingen uit het strafregister voor andere dan strafrechtelijke doeleinden vindt de correspondentie plaats tussen de Bondsminister van Justitie van de Bondsrepubliek Duitsland en de Nederlandse Minister van Justitie.

  • 7) Aangaande strafrechtelijke aangelegenheden waarmede de politie is belast en waarvoor slechts inlichtingen of maatregelen ter signalering nodig zijn kan het rechtshulpverkeer rechtstreeks plaatsvinden tussen het „Bundeskriminalamt” van de Bondsrepubliek Duitsland (Interpol Wiesbaden) en het Nederlandse Ministerie van Justitie, Centrale Recherche Informatiedienst (Interpol La Haye).

Artikel X. (bij artikel 16 van het Verdrag)

Verzoeken om rechtshulp en andere bescheiden worden in de taal van de verzoekende Staat gesteld.

Vertalingen kunnen niet worden geëist.

Artikel XI. (bij artikel 21 van het Verdrag)

  • 1) De door de benadeelde binnen de gestelde termijn bij een bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat ingediende klacht, die naar het recht van beide Staten vereist is, heeft in de andere Staat gelijke werking. De klacht die slechts naar het recht van de aangezochte Staat vereist is, kan alsnog binnen de wettelijk vastgestelde termijn worden ingediend; deze termijn vangt aan op het tijdstip van ontvangst van het verzoek door de tot strafvervolging bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat. Deze autoriteit stelt de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Staat er onmiddellijk van in kennis dat volgens het recht van de aangezochte Staat een klacht vereist is en binnen welke termijn de klacht moet worden ingediend.

  • 2) Het verzoek gaat vergezeld van:

    • a. het origineel of het gewaarmerkt afschrift van het strafdossier, een uiteenzetting van de toedracht en eventuele stukken van overtuiging alsmede

    • b. een afschrift van de strafbepalingen die naar het ter plaatse van het feit geldende recht daarop van toepassing zijn.

  • 3) De verzoekende Staat wordt zo spoedig mogelijk ingelicht omtrent het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. De overgegeven voorwerpen alsmede het toegezonden origineel van het strafdossier worden na beëindiging van de strafzaak kosteloos teruggegeven tenzij daarvan afstand wordt gedaan.

  • 4) Indien in de aangezochte Staat een strafvervolging wordt ingesteld zien de autoriteiten van de verzoekende Staat jegens de verdachte af van de verdere vervolging of van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis wegens hetzelfde feit. Zij kunnen echter de vervolging of tenuitvoerlegging voortzetten of hervatten wanneer:

    • a. is gebleken dat de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat de strafzaak niet kan afhandelen, in het bijzonder omdat de verdachte zich aan de vervolging of tenuitvoerlegging van het strafvonnis in de aangezochte Staat onttrekt, dan wel dat zij weliswaar de strafzaak heeft gesloten, maar geen beslissing ten principale heeft genomen aangaande het aan het verzoek ten grondslag liggende strafbare feit;

    • b. de verzoekende autoriteit om naderhand bekend geworden redenen het verzoek tot overneming van de strafvervolging heeft ingetrokken voordat de rechter, in strafprocedures waarin hij buiten behandeling ter terechtzitting op de stukken kan beslissen straf heeft opgelegd, dan wel voordat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen.

  • 5) Iedere in een van beide Staten overeenkomstig de daar geldende bepalingen verrichte opsporingshandeling en iedere handeling die de verjaring schorst of stuit heeft in de andere Staat de rechtskracht die zij gehad zou hebben indien zij in die Staat rechtsgeldig was verricht.

  • 6) De briefwisseling betreffende het bepaalde in artikel 21 van het Verdrag en in dit artikel vindt plaats tussen enerzijds de Bondsminister van Justitie of de Ministeries van Justitie van de landen („Landesjustizverwaltungen”) van de Bondsrepubliek Duitsland en anderzijds de Nederlandse Minister van Justitie.

  • 7) De kosten die voortvloeien uit de toepassing van dit artikel worden niet terugbetaald.

Artikel XII. (bij artikel 22 van het Verdrag)

  • 1) De uitwisseling van mededelingen omtrent veroordelingen geschiedt tenminste eenmaal per kwartaal tussen de Bondsminister van Justitie van de Bondsrepubliek Duitsland en de Nederlandse Minister van Justitie.

  • 2) [Red: Vervallen.]

Artikel XIII. (bij artikel 25 van het Verdrag)

  • 1) Deze Overeenkomst is ook verbindend voor het land Berlijn, voorzover de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland niet binnen een termijn van drie maanden na het in werking treden van de Overeenkomst tegenover de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden het tegendeel verklaart.

  • 2) Deze Overeenkomst is slechts verbindend voor het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.

    Indien de toepasselijkheid van het Verdrag wordt uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba, kan de toepasselijkheid van deze Overeenkomst bij notawisseling tussen de Partijen tot de Nederlandse Antillen en Aruba worden uitgebreid.

Artikel XIV

  • 1) Bepalingen van multilaterale verdragen, gesloten ter aanvulling of vergemakkelijking van de toepassing van het Verdrag en van kracht tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland, doen overeenkomstige bepalingen van deze Overeenkomst vervallen.

  • 2) Voordat de in het eerste lid bedoelde multilaterale verdragen tussen de Partijen bij deze Overeenkomst van kracht worden, stellen zij in onderling overleg vast welke bepalingen van die verdragen overeenkomstige bepalingen van deze Overeenkomst doen vervallen.

Artikel XV. (bij artikel 29 van het Verdrag)

De opzegging van het Verdrag door een van de Partijen bij deze Overeenkomst treedt tussen hen in werking na verloop van een termijn van twee jaar na de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa is ontvangen.

Artikel XVI

  • 1) Deze Overeenkomst dient te worden bekrachtigd; de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk te Bonn worden uitgewisseld.

  • 2) Deze Overeenkomst treedt in werking een maand na de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.

  • 3) Deze Overeenkomst kan te allen tijde schriftelijk worden opgezegd; zij treedt zes maanden na de opzegging buiten werking. Zij treedt ook zonder speciale opzegging buiten werking op het tijdstip waarop het Verdrag tussen de Partijen bij deze Overeenkomst onverbindend is geworden.

GEDAAN te Wittem de 30-VIII-1979 in twee exemplaren, ieder in de Nederlandse en Duitse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk verbindend zijn.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) J. DE RUITER

Voor de Bondsrepubliek Duitsland

(w.g.) DREHER

(w.g.) H. J. VOGEL