Het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland,
Ten einde de grens vast te stellen tussen de aan elk van hen toekomende delen van
het continentaal plat onder de Noordzee, voor zover dit niet reeds is geschied bij
het Verdrag van 1 december 1964 inzake de zijdelingse begrenzing van het continentaal
plat in de nabijheid van de kust,
Verlangende tevens het economische gebruik van het continentaal plat te regelen voor
zover hun gemeenschappelijk belang zulk een regeling vordert,
Zich baserende op het arrest van het Internationale Gerechtshof van 20 februari 1969
in de geschillen tussen de Bondsrepubliek Duitsland, enerzijds, en het Koninkrijk
Denemarken en het Koninkrijk der Nederlanden, anderzijds, over de afbakening van het
continentaal plat onder de Noordzee,
Met inachtneming van de grenzen op het continentaal plat die door het arrest van het
Internationale Gerechtshof niet zijn getroffen,