De vaart op de Rijn en zijn uitmondingen van Bazel tot in de open zee, hetzij stroomafwaarts
hetzij stroomopwaarts, is vrij voor de schepen van alle naties voor het vervoer van
goederen en personen, met inachtneming van de in dit Verdrag vervatte bepalingen en
van de in het belang van de algemene veiligheid getroffen maatregelen.
Behoudens deze voorschriften zal geen enkel beletsel hoegenaamd aan de vrije scheepvaart
in de weg worden gelegd.
De Lek en de Waal worden beschouwd deel uit te maken van de Rijn.
De tot de Rijnvaart behorende vaartuigen en de van de Rijn komende houtvlotten hebben
het recht om bij de doorvaart door Nederland de weg te kiezen die hun goeddunkt, teneinde
zich te begeven van de Rijn naar de open zee of naar België en omgekeerd.
Indien een van de waterwegen, welke de open zee met de Rijn verbinden over Dordrecht,
Rotterdam, Hellevoetsluis en Brielle, tengevolge van natuurlijke gebeurtenissen of
van kunstwerken voor de scheepvaart onbruikbaar mocht worden, zal de waterweg, aan
de Nederlandse scheepvaart, aan te wijzen ter vervanging van het afgesloten vaarwater,
eveneens worden opengesteld voor de scheepvaart van de andere Oeverstaten.
Elk vaartuig dat het recht heeft de vlag te voeren van één van de Verdragsluitende
Staten en dit kan bewijzen door een verklaring van het bevoegde gezag, wordt geacht
tot de Rijnvaart te behoren.
Van de vaartuigen of hun ladingen en van de vlotten, die de Rijn, zijn zijrivieren,
voor zover die in het gebied van de Hoge Verdragsluitende Partijen gelegen zijn, of
de in artikel 2 genoemde waterwegen bevaren, zullen geen rechten worden geheven, die
uitsluitend op het uitoefenen van de scheepvaart zijn gegrond.
Het is eveneens verboden op de in het vorige lid vermelde waterwegen stroomopwaarts
van Rotterdam en Dordrecht boei- en bakengelden te heffen.
Tot de Rijnvaart behorende vaartuigen mogen goederen en personen vervoeren tussen
twee punten gelegen aan de in artikel 3, eerste lid, vermelde waterwegen. Andere vaartuigen
mogen dat vervoer alleen verrichten onder de door de Centrale Commissie vastgestelde
voorwaarden.
De voorwaarden waaronder goederen en personen mogen worden vervoerd door niet tot
de Rijnvaart behorende vaartuigen tussen een punt, gelegen aan bovenvermelde waterwegen,
en een punt, gelegen op het grondgebied van een derde Staat, worden geregeld in overeenkomsten
te sluiten tussen de twee betrokken Partijen. De Centrale Commissie wordt voor de
sluiting van dergelijke overeenkomsten geraadpleegd.
Op de bovenvermelde waterwegen worden de tot de Rijnvaart behorende schepen en hun
ladingen in alle opzichten op dezelfde voet behandeld als de eigen schepen en hun
ladingen.
De schippers kunnen op de waterwegen, vermeld in artikel 3, nergens tot gehele of
gedeeltelijke lossing, noch tot overlading van hun ladingen worden gedwongen.
De heffing van stapel- en omslagrechten is en blijft afgeschaft.
De goederen, die langs de Rijn binnenkomen of uitgaan, kunnen in geen geval worden
onderworpen aan hogere invoer- of uitvoerrechten dan die, welke daarvan bij invoer
of uitvoer over land verschuldigd zouden zijn.
De doorvoer van alle goederen langs de Rijn, van Bazel tot in de open zee, is vrij,
tenzij gezondheidsmaatregelen uitzonderingen rechtvaardigen.
Van deze doorvoer, onverschillig of deze rechtstreeks dan wel na overlading of na
opslag in entrepot plaats heeft, worden door de Oeverstaten geen rechten geheven.
De vrijhavens, die de handel van de Rijn op het ogenblik ten dienste staan, blijven
bestaan. De Hoge Verdragsluitende Partijen behouden zich het recht voor het aantal
vrijhavens te verhogen.
De in deze vrijhavens in entrepot opgeslagen goederen zijn niet aan enigerlei in-
of uitvoerrechten onderworpen, tenzij zij later in het vrije verkeer worden gebracht
in de Oeverstaat zelf of in het gebied van een douane- of belastingunie, waartoe die
Staat behoort.
Indien een schipper rechtstreeks en zonder verandering te brengen in zijn lading het
gebied doorvaart van één Staat of van verschillende tot één douane-unie behorende
Staten, kan hij zijn reis voortzetten zonder voorafgaand grondig onderzoek der lading,
mits hij er in toestemt dat, naar gelang de ambtenaren der douane dit vorderen, òf
de openingen welke toegang tot het laadruim verlenen worden gesloten, òf bewakers
aan boord worden geplaatst, òf wel beide maatregelen te zamen worden toegepast. In
dat geval moet hij bovendien ten douanekantore een manifest inleveren overeenkomstig
het door de Centrale Commissie vastgestelde model.
Bij het verlaten van het gebied moet hij zich aan het grenskantoor vervoegen, ten
einde de loden, de zegels of wel de sloten van de douane te doen onderzoeken en verwijderen,
of wel de bewakers van hun taak te doen ontheffen.
Overigens kan hij gedurende de reis niet worden opgehouden met een beroep op belangen,
behorende tot het terrein der douanerechten, behoudens in het geval van smokkelarij
(artikel 12).
De bevoegdheid van de aan boord geplaatste bewakers is beperkt tot het bewaken van
de vaartuigen en hun lading ter voorkoming van smokkelarij. Zij nemen kosteloos deel
aan de maaltijden der bemanning; de schipper verschaft hun te zijnen koste het benodigde
vuur en licht, maar zij mogen generlei vergoeding vorderen of aannemen.
Indien ten gevolge van natuurlijke gebeurtenissen of van andere gevallen van overmacht
de schipper zich genoodzaakt zou zien de lading geheel of gedeeltelijk te verplaatsen,
en tot dat doel de toegangen tot het laadruim moeten worden geopend, dient hij zich
daartoe tot de naastbijzijnde douaneambtenaren te wenden en zal hij hun komst moeten
afwachten. Indien het gevaar dringt en wachten niet mogelijk is, dient hij dit ter
kennis te brengen van de naastbijzijnde plaatselijke overheid, die het laadruim ontsluit
en van een en ander proces-verbaal opmaakt.
Heeft de schipper op eigen gezag maatregelen getroffen zonder de tussenkomst van de
douaneambtenaren of van de plaatselijke overheid in te roepen of af te wachten, dan
is hij gehouden om op genoegzame wijze aan te tonen, dat het behoud van schip of lading
daarvan heeft afgehangen, of dat hij aldus heeft moeten handelen om een dreigend gevaar
te ontgaan. In zodanig geval moet hij, zodra het gevaar is geweken, van het gebeurde
kennis geven aan de naastbijzijnde douaneambtenaren, of, indien hij dezen niet kan
vinden, aan de naastbijzijnde plaatselijke overheid, ten einde die feiten te doen
vaststellen.
Voor wat betreft de goederen, die binnenkomen langs de Rijn en bestemd zijn voor binnenlands
verbruik dan wel voor uitvoer of voor doorvoer na overlading of na opslag in entrepot
in de vrijhavens of elders, worden de douaneformaliteiten geregeld naar de algemene
wetgeving van de Oeverstaat, over welks grens de invoer, de uitvoer of de doorvoer
plaats heeft.
Elke Oeverstaat wijst voor zijn gebied de havens en losplaatsen aan, waar – afgezien
van de vrijhavens (artikel 8) – de schippers kunnen lossen of laden.
Tenzij hij daartoe een bijzondere vergunning van het bevoegde gezag heeft verkregen,
mag de schipper op geen andere plaatsen laden of lossen, behoudens wanneer natuurlijke
gebeurtenissen of enig ongeval hem verhinderen zijn reis voort te zetten dan wel het
behoud van schip of lading in gevaar brengen.
Wanneer hij in dit geval aanlegt op een plaats, waar een douanekantoor is gevestigd,
moet hij zich daar aanmelden en handelen overeenkomstig de voorschriften, welke hem
aldaar zullen worden gegeven.
Is op de aanlegplaats geen douanekantoor gevestigd, dan moet hij dadelijk van zijn
aankomst kennis geven aan de plaatselijke overheid, die een proces-verbaal opmaakt
van de omstandigheden welke de schipper hebben doen besluiten tot aanleggen, en die
daarvan kennis geeft aan het naastbij gelegen douanekantoor op hetzelfde grondgebied.
Indien het, ten einde de goederen aan geen verder gevaar bloot te stellen, nodig wordt
geacht tot lossing over te gaan, dient de schipper zich te onderwerpen aan alle wettelijke
maatregelen, strekkende tot voorkoming van heimelijke invoer. De goederen, die opnieuw
worden ingeladen ter voortzetting van de reis, zijn niet aan invoer- of uitvoerrechten
onderworpen.
De bepalingen van artikel 9, lid 6, zijn op de schipper van toepassing voor het geval
hij op eigen gezag heeft gehandeld zonder de tussenkomst van de douaneambtenaren of
van de plaatselijke overheid in te roepen.
Indien wordt ontdekt dat een schipper zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot smokkelarij,
kan hij de vrijheid der Rijnvaart niet inroepen om zijn persoon of de goederen, die
hij op ongeoorloofde wijze heeft willen in- of uitvoeren, aan de tegen hem ingestelde
vervolging der douaneambtenaren te onttrekken. Een dergelijke poging mag evenwel geen
aanleiding zijn voor inbeslagneming van het overige gedeelte van de lading of, in
het algemeen, voor een strenger optreden tegen de schipper dan toelaatbaar is volgens
de wettelijke voorschriften van de Oeverstaat, waar de smokkelarij is ontdekt.
Indien aan de grenskantoren van de douane van een Staat een verschil wordt ontdekt
tussen de lading en het manifest, vinden ten aanzien van de schipper de wettelijke
bepalingen toepassing, welke in die Staat ten aanzien van onjuiste aangiften bestaan.
Wanneer verschillende Staten zich verenigd hebben tot een douane- of belastingunie,
wordt voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 12 de grens van die unie als
gebiedsgrens beschouwd.
Alle voorrechten, welke door de Hoge Verdragsluitende Partijen op andere land- of
waterwegen worden verleend met betrekking tot de invoer, de uitvoer en de doorvoer
van goederen, worden eveneens toegekend ten aanzien van de invoer, de uitvoer en de
doorvoer langs de Rijn.
Artikel 15.
[Vervallen per 08-07-1925]
Artikel 16.
[Vervallen per 08-07-1925]
Artikel 17.
[Vervallen per 08-07-1925]
Artikel 18.
[Vervallen per 08-07-1925]
Artikel 19.
[Vervallen per 08-07-1925]
Artikel 20.
[Vervallen per 08-07-1925]
Artikel 21.
[Vervallen per 08-07-1925]
Het recht om een vaartuig te besturen op de Rijn boven de brug van Duisburg-Hochfeld
komt slechts toe aan de bezitter van een Rijnschipperspatent, dat hem door de bevoegde
autoriteiten van een der Verdragsluitende Staten is verleend.
Het patent wordt verleend voor de gehele Rijn of voor bepaalde riviervakken.
Het vermeldt de gedeelten van de waterweg, waarvoor het geldt en de soorten van vaartuigen,
welke de bezitter bevoegd is te besturen. Het geeft het recht elk vaartuig van de
in het patent genoemde soorten te besturen onverschillig tot welke Staat het behoort.
De voorwaarden waaronder de autoriteiten, bedoeld in artikel 1, gehouden zijn een
schipperspatent te verlenen, worden omschreven in een in gemeen overleg vastgesteld
reglement.
De bezitter van een patent die, op welke wijze ook, een aan hem verleend patent laat
komen in handen van een persoon die een zodanig stuk niet bezit, met het oogmerk deze
in de gelegenheid te stellen krachtens dit patent de scheepvaart op de Rijn uit te
oefenen, zal naar gelang van de omstandigheden worden gestraft met tijdelijke of definitieve
intrekking van dit stuk.
Elke persoon die, niet voorzien van een aan hem verleend patent, de scheepvaart op
de Rijn uitoefent en zich daarbij bedient van een aan een andere persoon verleend
patent, zal gedurende een naar gelang van de omstandigheden te bepalen termijn van
het verkrijgen van een schipperspatent zijn uitgesloten.
Het patent zal door de Staat, die het heeft verleend, worden ingetrokken ten aanzien
van de bezitter, die blijk heeft gegeven van een onbekwaamheid, welke gevaar oplevert
voor de scheepvaart, of die is veroordeeld, hetzij wegens herhaalde douane-overtredingen,
hetzij wegens ernstige vergrijpen tegen de eigendom. De intrekking van het patent
kan geschieden bij wijze van tijdelijke maatregel. Zij wordt ter kennis gebracht van
de andere autoriteiten, welke tot het verlenen der patenten bevoegd zijn.
Alvorens een vaartuig de eerste reis op de Rijn onderneemt, moet de eigenaar of bestuurder
zich voorzien van een verklaring dat het schip de nodige hechtheid en de vereiste
uitrusting bezit voor de vaart op dat gedeelte van de stroom waarvoor het bestemd
is.
Deze verklaring of scheepspatent wordt, na onderzoek door deskundigen, afgegeven door
het bevoegde gezag van een der Overeenkomstsluitende Staten.
Op het vaartuig en in het patent worden de naam van het schip en de grens van de grootste
toegelaten diepgang aangegeven.
Bedoeld onderzoek wordt herhaald na elke belangrijke herstelling of verandering. Een
nieuw onderzoek kan mede plaats vinden op verzoek van de bevrachter. De uitkomst wordt
in het patent vermeld.
Elke Overeenkomstsluitende Staat, die dit nodig acht, kan een onderzoek gelasten te
zijnen koste.
Het scheepspatent moet gedurende de reis steeds aan boord zijn. Het moet op verzoek
van de haven- en politiebeambten aan dezen worden vertoond.
De Centrale Commissie bepaalt in haar reglementen, vastgesteld ter uitvoering van
artikel 22 van de onderhavige Akte, evenals van het Verdrag van 14 december 1922 betreffende
de regeling der patenten voor Rijnschippers, welke categorieën vaartuigen geheel of
gedeeltelijk van de toepassing van die reglementen worden uitgezonderd.
Niettegenstaande artikel 22, lid 2, en artikel 1 van het Verdrag van 14 december 1922,
betreffende de regeling der patenten voor Rijnschippers, kan de Centrale Commissie
andere scheepscertificaten en schipperspatenten erkennen, wanneer deze zijn afgegeven
op grond van voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de ter uitvoering van de onderhavige
Akte vastgestelde voorschriften en overeenkomstig procedures die de daadwerkelijke
naleving daarvan waarborgen. Deze erkenning kan worden ingetrokken wanneer de Centrale
Commissie constateert dat niet meer wordt voldaan aan de vastgestelde voorwaarden.
De bijzonderheden worden in de overeenkomstige uitvoeringsreglementen bepaald.
De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op vervoer van de ene oever
naar de andere, behoudens de bepaling van artikel 32.
De houtvlotters moeten voor ieder vlot, waarmede zij de Rijn bevaren, voorzien zijn
van een verklaring van het bevoegde gezag in hun land, opgemaakt; overeenkomstig het
hierbij gevoegde model B en aangevende het getal, de soort en het gewicht van de stukken
hout waaruit het vlot bestaat.
Deze verklaring treedt in de plaats van het in artikel 9 voorgeschreven manifest.
Zij moet op verzoek worden getoond aan de politie-, haven-, douane- en waterstaatsambtenaren
en aan de commissies, ingesteld voor het onderzoek der houtvlotten.
De bepalingen van de artikelen 9 tot en met 14 zijn mede van toepassing ten aanzien
van houtvlotten en de geleiders ervan.
Het uitvaardigen van voorschriften betreffende de dienst der loodsen en waarschuwers
en de door de schippers aan hen te betalen beloning wordt aan elke Oeverstaat voorbehouden.
Geen schipper of houtvlotter kan verplicht worden een loods aan boord te nemen. Voor
loodsdiensten wordt alleen vergoeding gevorderd, indien aan boord der vaartuigen werkelijk
van loodsen gebruik is gemaakt.
De Regeringen der Oeverstaten dragen zorg, dat zowel in de vrijhavens als in de andere
havens van de Rijn alle nodige maatregelen worden genomen om de lading, de lossing
en de opslag in entrepot van goederen te vergemakkelijken, alsmede dat de ten dienste
daarvan bestaande inrichtingen en werktuigen van elke aard in goede staat worden gehouden.
Om te voorzien in de kosten van onderhoud en toezicht kan een daarmee overeenkomende
vergoeding worden gevorderd. Zodra de opbrengst daarvan het bedrag der bedoelde uitgaven
overtreft, wordt het tarief van de heffing naar evenredigheid verminderd.
De bedoelde vergoeding kan echter alleen gevorderd worden, voorzover van de bovenvermelde
inrichtingen en werktuigen gebruik is gemaakt.
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om evenals vroeger, ieder voor zijn
gebied, de bestaande jaagpaden alsmede het vaarwater van de Rijn in behoorlijke staat
te brengen en te onderhouden. Deze bepaling geldt ook voor de waterwegen tussen Gorinchem,
Krimpen, Dordrecht en Rotterdam.
De Oeverstaat, in welks gebied zich gedeelten van de stroom bevinden die nog niet
voldoende zijn genormaliseerd en waarvan het vaarwater dientengevolge aan verandering
onderhevig is, moet dit vaarwater doen aanduiden door bakens, welke op in het oog
springende wijze zijn aangebracht.
Bevinden zich die gedeelten van de stroom tussen twee tegenover elkaar liggende Staten,
dan draagt ieder de helft der kosten van het aanbrengen en onderhoud van de bakens.
De Regeringen van de Oeverstaten, die aan elkaar grenzen of tegenover elkaar gelegen
zijn, geven elkaar wederkerig kennis van de waterbouwkundige plannen, waarvan de uitvoering
onmiddellijk invloed zou kunnen uitoefenen op het gedeelte van de stroom of van zijn
oevers dat aan hen behoort, opdat die uitvoering kan geschieden op de wijze, welke
voor beide Staten het meest geschikt is. Zij verstaan zich onderling omtrent de vraagstukken,
die ter gelegenheid van de uitvoering der bedoelde werken zouden kunnen rijzen.
De Regeringen van de Oeverstaten zorgen dat de scheepvaart op de Rijn noch door molens
of andere in de stroom geplaatste werktuigen, noch door bruggen of andere kunstwerken
wordt belemmerd. In het bijzonder dragen zij zorg, dat de doorvaart der bruggen kan
geschieden zonder oponthoud te veroorzaken. Het is verboden enige vergoeding te vorderen
voor het openen en sluiten der bruggen.
In het vervolg kunnen geen vergunningen worden verleend voor het oprichten van nieuwe
drijvende molens.
Van tijd tot tijd wordt door waterbouwkundige ingenieurs, afgevaardigd door de Regeringen
van alle Oeverstaten, een reis ondernomen om de toestand van de stroom te onderzoeken,
de resultaten van de te zijner verbetering genomen maatregelen te beoordelen, en eventuele
nieuwe hinderpalen voor de scheepvaart aan te wijzen.
De Centrale Commissie (artikel 43) bepaalt het tijdstip waarop, en het gedeelte van
de stroom waarvoor de bedoelde onderzoekingen zullen plaats hebben. De ingenieurs
brengen aan haar verslag uit over de uitkomsten.
Overtreding van de gemeenschappelijk door de Regeringen der Oeverstaten voor de Rijn
vastgestelde politievoorschriften inzake de scheepvaart wordt gestraft met een boete
ter waarde van ten hoogste 25.000 euro of hun tegenwaarde in de nationale munteenheid
van de Staat wiens bestuurlijke autoriteit de straf oplegt of aan wiens rechter de
zaak wordt voorgelegd.
In daarvoor geschikte plaatsen, gelegen aan of in de nabijheid van de Rijn, worden
rechtbanken ingesteld, die zijn belast met de kennisneming van alle in artikel 34
vermelde zaken.
De Regeringen der Oeverstaten geven elkaar wederkerig kennis van de instelling der
Rijnvaartrechtbanken in hun gebied en van de veranderingen die in het aantal, de zetel
en het rechtsgebied dier rechtbanken mochten worden aangebracht.
De Rijnvaartrechtbanken zijn bevoegd:
-
I. in strafzaken, tot het onderzoek van en de uitspraak over alle overtredingen van de
voorschriften betreffende de scheepvaart en de waterpolitie;
-
II. in burgerlijke zaken, tot het doen van uitspraak na summiere behandeling in geschillen
betreffende:
-
a. de betaling en het bedrag van loods-, kraan-, waag-, haven-, en kadegeleden;
-
b. de belemmering door particulieren van het gebruik der jaagpaden;
-
c. de schade, veroorzaakt door schippers en houtvlotters gedurende de reis of bij het
aanleggen;
-
d. de vorderingen, ingesteld tegen eigenaren van voor het slepen van schepen gebruikte
trekpaarden wegens aan onroerend goed toegebrachte schade.
-
a) Onverminderd artikel 35ter zijn de Rijnvaartrechtbanken overeenkomstig artikel 34, IIc eveneens bevoegd, indien de partijen door een privaatrechtelijke overeenkomst zijn
gebonden; hun bevoegdheid strekt zich evenwel niet uit tot op een privaatrechtelijke
overeenkomst gebaseerde rechtsvorderingen tegen een vaartuig terzake van schade door
de schuld van dat vaartuig veroorzaakt aan personen of goederen die zich aan boord
van dat vaartuig bevinden.
De bevoegdheid tot kennisneming berust in strafzaken (artikel 34, I.) bij de Rijnvaartrechtbank,
in wier gebied de overtreding is begaan; in burgerlijke zaken bij de rechtbank, in
wier gebied de betaling had moeten geschieden (artikel 34, II. a.), of de schade is veroorzaakt (artikel 34, II. b. c. d.).
-
b) Wanneer in het geval van artikel 34, IIc de schadeveroorzakende feiten zich hebben voorgedaan op het grondgebied van twee
Oeverstaten of wanneer het onmogelijk is vast te stellen op welk grondgebied de feiten
hebben plaatsgevonden, berust de bevoegdheid bij de rechtbank alwaar de zaak alleen
of het eerst is voorgebracht.
Wanneer de rechtbank van een der Staten zich onbevoegd heeft verklaard bij een uitspraak
die in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de rechtbank van de andere Staat voor
bevoegd gehouden.
-
c) In burgerlijke zaken kunnen de partijen overeenkomen hun geschil aanhangig te maken,
hetzij bij een andere Rijnvaartrechtbank dan die welke overeenkomstig de artikelen
35 en 35bis bevoegd is, hetzij voor zover de nationale wetgeving zich hiertegen niet verzet bij
een andere rechterlijke of scheidsrechterlijke instantie.
De procedure voor de Rijnvaartrechtbanken is zo eenvoudig en zo snel mogelijk. Van
vreemdelingen wordt generlei zekerheidstelling op grond van hun nationaliteit gevorderd.
Het vonnis vermeldt de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het geding, de punten
waarover volgens de uitkomst van het onderzoek moest worden beslist, en de gronden
waarop het vonnis berust.
De bestuurder van een vaartuig of houtvlot kan wegens een tegen hem aanhangig geding
niet worden verhinderd zijn reis voort te zetten, zodra hij de zekerheid heeft gesteld
die door de rechter voor het onderwerp van het geding is bepaald.
Loopt het geding over een hoger bedrag dan 20 bijzondere trekkingsrechten, zoals omschreven
in artikel 32 van de onderhavige Akte, dan kunnen de partijen in hoger beroep komen,
hetzij bij de Centrale Commissie (artikel 43), hetzij bij de hogere rechtbank in het
land waar het vonnis is gewezen (artikel 38).
Wanneer het hoger beroep voor de Centrale Commissie moet worden ingesteld, wordt het
betekend aan de rechtbank die het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen, binnen 30
dagen nadat dat vonnis op wettelijke wijze met inachtneming van de in elk land aangenomen
vormvoorschriften is medegedeeld. De betekening van het hoger beroep moet vergezeld
gaan de uitdrukkelijke verklaring dat men de beslissing verlangt in te roepen van
de Centrale Commissie. Zij wordt insgelijks gedaan aan de tegenpartij, aan het voor
de behandeling der zaak in eerste aanleg gekozen domicilie, of, indien geen domicilie
gekozen is, eveneens aan de rechtbank. De betekening aan de rechtbank geschiedt op
de wijze, bij de wetgeving van het land bepaald.
Binnen 30 dagen na de betekening der akte van hoger beroep moet de appellant een memorie,
houdende de gronden voor dat beroep, indienen bij de rechtbank die het eerste vonnis
heeft gewezen. De rechtbank deelt die memorie mede aan de tegenpartij, die verplicht
is om daarop te antwoorden binnen de termijn die haar daarvoor gesteld wordt. Het
geheel wordt samen met de stukken van het geding in eerste aanleg opgezonden aan de
Centrale Commissie (artikel 43).
Wanneer de bij dit artikel voorgeschreven formaliteiten niet door de appellant in
acht zijn genomen, wordt het beroep geacht niet te zijn ingesteld.
In geval van hoger beroep bij de Centrale Commissie kan de rechtbank, op verzoek van
de in het gelijk gestelde partij, de voorlopige tenuitvoerlegging van het in eerste
aanleg gewezen vonnis bevelen, waarbij echter, volgens de wetgeving van het land,
moet worden beslist of de verzoeker tot het stellen van voorafgaande zekerheid gehouden
is.
-
d) Wanneer in eenzelfde geschil, de verzoeker en de verweerder beiden binnen de wettelijke
termijnen in hoger beroep zijn gegaan, de een bij de Centrale Commissie en de ander
bij de hogere nationale rechtbank, dan beslist de rechterlijke instantie waar het
geschil het eerst is voorgebracht over beide beroepen.
Het hoger beroep dat bij de Centrale Commissie is ingesteld, wordt geacht van kracht
te zijn zodra het volgens de in de tweede alinea van artikel 37 genoemde vormvoorschriften
en voorwaarden betekend is aan de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen.
Indien de beide hogere beroepen op dezelfde dag zijn ingediend neemt de rechterlijke
instantie waarbij de verweerder hoger beroep heeft ingesteld van beide beroepen kennis.
ledere rechterlijke beroepsinstantie onderzoekt ambtshalve of een hoger beroep reeds
aanhangig werd gemaakt bij de andere beroepsinstantie.
De beroepsinstantie, die volgens de eerste alinea niet van het beroep kennis mag nemen,
verwijst, op verzoek van de appellant, het geschil naar de beroepsinstantie die volgens
genoemde alinea van beide beroepen kennis dient te nemen. Indien het beroep binnen
de vereiste termijn is ingediend bij de beroepsinstantie die niet van het beroep kennis
mag nemen, wordt de beroepstermijn ook geacht te zijn in acht genomen ten opzichte
van de andere beroepsinstantie.
Tot de kosten betreffende het beroep behoren tevens de kosten die, volgens de wetgeving
van de instantie die niet van het beroep kennis mocht nemen, door het aanvangen van
de beroepsprocedure zijn veroorzaakt.
Elke Oeverstaat wijst eens voor al de hogere rechtbank aan, waarbij hoger beroep kan
worden ingesteld van de in zijn gebied door de Rijnvaartrechtbanken van eerste aanleg
gewezen vonnissen.
De zetel van deze rechtbank is gevestigd in een stad, gelegen aan de Rijn of niet
te ver van de rivier verwijderd.
Indien het hoger beroep bij deze rechtbank wordt ingesteld, is men voor de te volgen
procedure onderworpen aan de in het land geldende wetgeving.
Voor de rechtsgedingen in Rijnvaartzaken wordt geen gezegeld papier gebruikt, terwijl
evenmin gerechtskosten ten behoeve van rechters of griffiers geheven worden. De partijen
hebben geen andere kosten te betalen dan die van getuigen of deskundigen en van dezer
oproeping, alsmede de kosten van betekening, briefport, enz., alles volgens de gewone
tarieven van proceskosten.
De door de Rijnvaartrechtbanken in elk der Oeverstaten gewezen vonnissen kunnen in
alle andere Staten ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de formaliteiten,
voorgeschreven bij de wetten van het land waar de tenuitvoerlegging geschiedt.
De vonnissen en andere beslissingen, de oproepingen en de dagvaardingen in zaken,
aanhangig voor de Rijnvaartrechtbanken, worden voor wat de betekening betreft in ieder
der Staten beschouwd als afkomstig van de bevoegde macht van die Staat.
Aan personen, die een bekend domicilie hebben in een der Oeverstaten, worden de oproepingen
en exploiten in deze zaken aan dat domicilie gedaan.
Artikel 41
[Vervallen per 14-04-1967]
Artikel 42
[Vervallen per 14-04-1967]
ledere Overeenkomstsluitende Staat benoemt een tot vier Commissarissen voor het deelnemen
aan gemeenschappelijke beraadslagingen over de zaken die de Rijnvaart betreffen. Deze
Commissarissen vormen de Centrale Commissie welke haar zetel heeft te Straatsburg.
ledere Overeenkomstsluitende Staat kan ten hoogste twee plaatsvervangers aanwijzen
teneinde de Commissarissen die verhinderd zijn, te vervangen of om deel te nemen aan
de besprekingen van de door de Centrale Commissie ingestelde werkgroepen.
Het voorzitterschap wordt waargenomen door een Commissaris die door iedere Overeenkomstsluitende
Staat, bij toerbeurt in alfabetische volgorde volgens de Franse benamingen der Staten,
wordt aangewezen voor een periode van twee jaar.
De Staat die met deze toerbeurt begint, wordt aangewezen door het lot.
De in het alfabet volgende Staat wijst de Commissaris aan die belast wordt met het
vice-voorzitterschap. De vice-voorzitter wordt voorzitter aan het eind van de in de
eerste alinea bedoelde periode van twee jaar.
Iedere Staat kan het voorzitterschap of het vice-voorzitterschap afwijzen.
-
e) De voorzitter heeft de leiding der zittingen. Hij vertegenwoordigt de Centrale Commissie,
zorgt voor de uitvoering van haar besluiten en, in het algemeen, voor het goed functioneren
van haar diensten.
De vice-voorzitter vervangt de voorzitter in geval van verhindering. In geval van
de vacature van het voorzitterschap vervangt de vice-voorzitter de voorzitter tot
aan de benoeming van een nieuwe voorzitter.
-
f) De Centrale Commissie beslist over de organisatie van haar werkzaamheden en van haar
Secretariaat.
Zij houdt twee zittingen per jaar; buitengewone zittingen kunnen worden bijeengeroepen
door de voorzitter op verzoek van een Commissaris.
Zij stelt de permanente of tijdelijke werkgroepen in, die voor het uitoefenen van
haar werkzaamheden noodzakelijk zijn. Het voorzitterschap van deze werkgroepen wordt
vervuld door een Commissaris of een plaatsvervangend Commissaris overeenkomstig een
tweejaarlijkse roulering der Overeenkomstsluitende Staten.
De werkzaamheden van de Centrale Commissie bestaan:
-
a) in het onderzoeken van alle klachten, voortvloeiende uit de toepassing van dit Verdrag
en uit de uitvoering van door de Regeringen van de Oeverstaten onderling vastgestelde
reglementen en door hen in gemeen overleg genomen maatregelen;
-
b) in het beraadslagen over de voorstellen van de Regeringen der Oeverstaten betreffende
de bloei van de Rijnvaart, in het bijzonder over die welke aanvulling of wijziging
van dit Verdrag en van de in gemeen overleg vastgestelde reglementen ten doel hebben;
-
c) in het doen van uitspraak in de gevallen van bij de Commissie ingesteld hoger beroep
tegen de vonnissen van de Rijnvaartrechtbanken in eerste aanleg (artikel 37).
De Centrale Commissie maakt elk jaar een verslag op over de toestand van de scheepvaart
op de Rijn.
-
i) De in artikel 45 onder c bedoelde bevoegdheden van de Centrale Commissie worden uitgeoefend door een Kamer
van Beroep, samengesteld uit een rechter en een rechter-plaatsvervanger voor iedere
Overeenkomstsluitende Staat.
De Centrale Commissie wijst voor de duur van 6 jaar de rechters en rechter-plaatsvervangers
aan uit de personen die door iedere Overeenkomstsluitende Staat hiertoe worden voorgedragen
en die een juridische opleiding moeten hebben ontvangen dan wel ervaren dienen te
zijn op het gebied van de Rijnvaart.
ledere Staat kan voor de duur van ten minste een jaar afzien van het recht een rechter
en een rechter-plaatsvervanger voor de Kamer van Beroep voor te dragen.
Een lid van de Kamer van Beroep kan alleen worden ontheven van zijn functie door een
met eenparigheid van stemmen genomen besluit van de Centrale Commissie. De leden van
de Kamer van Beroep oefenen hun functie uit in volle onafhankelijkheid en zijn door
geen enkele instructie gebonden. Zij kunnen geen zitting hebben in een zaak waarvan
zij reeds eerder in een andere hoedanigheid kennis hebben genomen.
De rechterplaatsvervanger vervangt de aangewezen rechter in geval van verhindering,
vacature of wraking.
De Kamer van Beroep kiest als zijn voorzitter een lid met een juridische opleiding.
Zijn ambtsperiode bedraagt 3 jaar en kan worden verlengd.
ledere Overeenkomstsluitende Partij beschikt over één stem in de Centrale Commissie.
Een stem kan worden uitgebracht onder voorbehoud van latere bevestiging.
De met eenparigheid van stemmen genomen besluiten zijn bindend, tenzij een der Overeenkomstsluitende
Staten binnen een maand de Centrale Commissie heeft doen weten dat hij weigert zijn
goedkeuring eraan te hechten of dat hij deze goedkeuring slechts na toestemming van
zijn wetgevende lichamen kan geven.
De met meerderheid van stemmen genomen besluiten zijn aanbevelingen. Dit is eveneens
het geval met besluiten die met eenparigheid van stemmen zijn genomen, indien, onder
de in de vorige alinea bedoelde voorwaarden, een Staat heeft geweigerd zijn goedkeuring
eraan te hechten.
Besluiten betreffende interne aangelegenheden van de Centrale Commissie zijn evenwel
geldig indien zij met meerderheid van stemmen zijn genomen.
Onthoudingen worden niet medegerekend bij de telling van de stemmen.
Iedere Overeenkomstsluitende Staat voorziet in de kosten zowel van zijn eigen Commissarissen
als van de op zijn voorstel aangewezen leden van de Kamer van Beroep. De Centrale
Commissie stelt van te voren haar begroting vast voor het volgend jaar en de Overeenkomstsluitende
Staten dragen hierin ieder een gelijk deel der kosten.
Dit Verdrag is bestemd ter vervanging van het Rijnvaartverdrag van 31 maart 1831,
van de aan die akte toegevoegde artikelen, alsmede van alle andere besluiten betreffende
aangelegenheden, waaromtrent bij dit Verdrag is overeengekomen. Het zal in werking
treden op 1 juli 1869. Het zal bekrachtigd worden, en de akten van bekrachtiging zullen
worden uitgewisseld te Mannheim binnen de tijd van zes maanden.