De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag,
Overwegend dat, overeenkomstig de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde beginselen, de erkenning van de gelijke en onvervreemdbare rechten van
alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en
vrede in de wereld,
Erkennend dat deze rechten voortvloeien uit de inherente waardigheid van de mens,
Overwegend dat krachtens het Handvest, inzonderheid artikel 55 daarvan, de Staten verplicht zijn de universele eerbied voor en de inachtneming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden te bevorderen,
Gelet op artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en op artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, welke beide artikelen bepalen dat niemand mag worden onderworpen aan foltering,
noch aan wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
Voorts gelet op de Verklaring inzake de bescherming van alle mensen tegen onderwerping
aan foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
door de Algemene Vergadering aanvaard op 9 december 1975,
Geleid door de wens de bestrijding van foltering en andere wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing in de gehele wereld doeltreffender te doen zijn,
Zijn overeengekomen als volgt: