HOOFDSTUK I. TOEPASSINGSGEBIED VAN HET VERDRAG
Dit Verdrag bepaalt welk recht van toepassing is op internationale rechtsverhoudingen die ontstaan wanneer een persoon, de vertegenwoordiger, bevoegd is te handelen, handelt of beweert te handelen op naam of voor rekening van een andere persoon, de vertegenwoordigde, met een derde.
Het is mede van toepassing op gevallen waarin de taak van de vertegenwoordiger bestaat in het ontvangen en overbrengen van voorstellen of het voeren van onderhandelingen ten behoeve van andere personen.
Het Verdrag is van toepassing, ongeacht of de vertegenwoordiger op eigen naam of op naam van de vertegenwoordigde handelt en ongeacht of hij regelmatig of bij gelegenheid handelt.
Het Verdrag is niet van toepassing op:
a) de handelingsbekwaamheid van partijen;
b) vormvereisten;
c) wettelijke vertegenwoordiging in het familierecht, het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht;
d) vertegenwoordiging ingevolge een beslissing van een rechterlijke of administratieve autoriteit, of onder rechtstreeks toezicht van een dergelijke autoriteit;
e) vertegenwoordiging verband houdend met een rechtsgeding;
f) de vertegenwoordiging door een scheepskapitein in de uitoefening van zijn functie.
Voor de toepassing van dit Verdrag:
a) wordt een orgaan of een functionaris van, of een deelnemer in een vennootschap, vereniging of ander lichaam, al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittend, niet beschouwd als de vertegenwoordiger van dat lichaam voorzover hij, in de uitoefening van zijn functie, handelt op grond van bevoegdheden toegekend door de wet of de statuten van dat lichaam;
b) wordt detrustee niet beschouwd als een vertegenwoordiger handelend ten behoeve van de trust,de oprichter van de trustof de begunstigde.
Het door het Verdrag aangewezen recht is toepasselijk, ongeacht de vraag of het het recht is van een Verdragsluitende Staat.
HOOFDSTUK II. DE BETREKKINGEN TUSSEN VERTEGENWOORDIGDE EN VERTEGENWOORDIGER
Het door partijen gekozen interne recht beheerst de vertegenwoordigingsbetrekking tussen vertegenwoordigde en vertegenwoordiger.
Deze keuze dient uitdrukkelijk te zijn of met redelijke zekerheid te kunnen worden afgeleid uit de bepalingen van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval.
In zoverre het niet is gekozen in overeenstemming met artikel 5, is het toepasselijk recht het interne recht van de Staat waarin, op het tijdstip van het tot stand komen van de vertegenwoordigingsverhouding, de vertegenwoordiger zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats heeft.
Evenwel is het interne recht van de Staat waarin de vertegenwoordiger zijn werkzaamheden voornamelijk moet verrichten toepasselijk, indien de vertegenwoordigde zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats in die Staat heeft.
Wanneer de vertegenwoordigde of de vertegenwoordiger verschillende kantoren heeft, verwijst dit artikel naar dat kantoor waarmee de vertegenwoordigingsverhouding het nauwst is verbonden.
Wanneer het tot stand brengen van de vertegenwoordigingsverhouding niet het enige doel van de overeenkomst vormt, is het recht, aangewezen door de artikelen 5 en 6, slechts toepasselijk, indien:
a) het tot stand brengen van de vertegenwoordigingsverhouding het hoofddoel van de overeenkomst vormt, of
b) deze verhouding een afsplitsbaar deel van de overeenkomst uitmaakt.
Het recht dat krachtens de artikelen 5 en 6 toepasselijk is beheerst de totstandkoming en de geldigheid van de vertegenwoordigingsverhouding, de verbintenissen van de partijen, de voorwaarden voor nakoming, de gevolgen van niet-nakoming en het tenietgaan van die verbintenissen.
Dit recht is in het bijzonder toepasselijk op:
a) bestaan, omvang, wijziging en beëindiging van de bevoegdheden van de vertegenwoordiger, alsmede de gevolgen van overschrijding of misbruik van vertegenwoordigingsbevoegdheid;
b) het recht van de vertegenwoordiger om zijn bevoegdheid geheel of gedeeltelijk aan een ander over te dragen en om een mede-vertegenwoordiger aan te wijzen;
c) het recht van de vertegenwoordiger om een overeenkomst op naam of voor rekening van de vertegenwoordigde te sluiten, wanneer er een belangentegenstelling tussen hemzelf en de vertegenwoordigde kan ontstaan;
d) concurrentie- en del crederebedingen;
e) vergoeding ter zake van klantenkring;
f) de soorten schade waarvoor vergoeding kan worden verkregen.
Ongeacht welk recht op de vertegenwoordigingsbetrekking toepasselijk is, moet wat de wijze van uitvoering van de overeenkomst betreft rekening worden gehouden met het recht van de plaats van uitvoering.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing wanneer de overeenkomst waarbij de vertegenwoordigingsbetrekking is tot stand gebracht een arbeidsovereenkomst is.
HOOFDSTUK III. DE VERHOUDING TOT DE DERDE
In de verhouding tussen de vertegenwoordigde en de derde, worden het bestaan en de omvang van de bevoegdheden van de vertegenwoordiger, alsmede de gevolgen van het werkelijk of beweerdelijk uitoefenen van zijn bevoegdheden, beheerst door het interne recht van de Staat waarin de vertegenwoordiger zijn kantoor had op het tijdstip dat hij handelde.
Evenwel is het interne recht van de Staat waar de vertegenwoordiger heeft gehandeld toepasselijk, indien:
a) de vertegenwoordigde zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats in die Staat heeft en de vertegenwoordiger op naam van de vertegenwoordigde heeft gehandeld; of
b) de derde zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats in die Staat heeft; of
c) de vertegenwoordiger ter beurze heeft gehandeld of aan een veiling heeft deelgenomen; of
d) de vertegenwoordiger geen kantoor heeft.
Wanneer een der partijen verschillende kantoren heeft, verwijst dit artikel naar dat kantoor waarmee de desbetreffende handelingen van de vertegenwoordiger het nauwst zijn verbonden.
Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, wordt de vertegenwoordiger die handelt ingevolge een met de vertegenwoordigde gesloten arbeidsovereenkomst en die geen eigen kantoor heeft, geacht te zijn gevestigd ten kantore van de vertegenwoordigde bij wie hij in dienst is.
Voor de toepassing van artikel 11, tweede lid, wordt de vertegenwoordiger, wanneer hij vanuit de ene Staat met de derde in een andere Staat in verbinding heeft gestaan per post, telegram, telex, telefoon of enig ander dergelijk middel, geacht daar te hebben gehandeld waar zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats is.
Ongeacht artikel 11 is, wanneer een schriftelijke aanwijzing door de vertegenwoordigde of de derde van het recht dat toepasselijk is op de door dat artikel bestreken onderwerpen, uitdrukkelijk door de wederpartij is aanvaard, het aldus aangewezen recht op die onderwerpen van toepassing.
Het krachtens dit hoofdstuk toepasselijke recht beheerst tevens de betrekkingen tussen de vertegenwoordiger en de derde welke voortvloeien uit het feit dat de vertegenwoordiger heeft gehandeld in de uitoefening van zijn bevoegdheden, met overschrijding van zijn bevoegdheden, of zonder bevoegdheid.
HOOFDSTUK IV. ALGEMENE BEPALINGEN
Bij de toepassing van dit Verdrag kan gevolg worden toegekend aan de dwingende voorschriften van enige Staat waarmee het geval daadwerkelijk is verbonden, indien en voor zover die voorschriften volgens het recht van die Staat toepasselijk zijn, ongeacht het recht dat door zijn verwijzingsregels als toepasselijk wordt aangewezen.
Toepassing van een door dit Verdrag aangewezen recht kan slechts worden geweigerd wanneer zulks kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het recht voorbehouden het Verdrag niet toe te passen op:
1. de vertegenwoordiging door een bank of een groep banken ter zake van bank-transacties;
2. vertegenwoordiging inzake verzekeringen;
3. handelingen van een openbaar ambtenaar, in de uitoefening van zijn functie, namens een privé-persoon.
Geen ander voorbehoud wordt toegestaan.
Iedere Verdragsluitende Staat kan tevens, bij het kennisgeven van een uitbreiding van het Verdrag overeenkomstig artikel 25, een of meer van deze voorbehouden maken waarvan de werking beperkt is tot alle of tot sommige van de gebieden bedoeld in de uitbreiding.
Iedere Verdragsluitende Staat kan te allen tijde een door hem gemaakt voorbehoud intrekken; het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de eerste dag van de derde kalendermaand na de kennisgeving van de intrekking.
Wanneer een Staat uit meer dan één territoriale eenheid bestaat, en elke eenheid daarvan eigen rechtsregels inzake vertegenwoordiging bezit, wordt iedere territoriale eenheid voor de bepaling van het overeenkomstig dit Verdrag toepasselijke recht als een Staat beschouwd.
Een Staat waarbinnen verschillende territoriale eenheden eigen rechtsregels inzake vertegenwoordiging bezitten, is niet verplicht dit Verdrag toe te passen in gevallen waarin een Staat met een geünificeerd rechtsstelsel niet gehouden zou zijn ingevolge dit Verdrag het recht van een andere Staat toe te passen.
Een Verdragsluitende Staat met twee of meer territoriale eenheden die hun eigen rechtsregels inzake vertegenwoordiging bezitten kan, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit Verdrag mede van toepassing zal zijn op alle of op een of meer van die territoriale eenheden, en kan deze verklaring te allen tijde wijzigen door het afleggen van een nieuwe verklaring.
Deze verklaringen worden medegedeeld aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden en geven uitdrukkelijk de territoriale eenheden aan waarop het Verdrag toepasselijk is.
Het Verdrag laat onverlet enige andere internationale akte houdende bepalingen over zaken geregeld in dit Verdrag waarbij een Verdragsluitende Staat partij is of zal worden.
HOOFDSTUK V. SLOTBEPALINGEN
Het Verdrag staat ter ondertekening open voor de Staten die Lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht tijdens de Dertiende Zitting.
Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Iedere andere Staat kan tot dit Verdrag toetreden.
De akte van toetreding wordt nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat het Verdrag zich zal uitstrekken tot het geheel van de gebieden voor welker internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is, of op een of meer van die gebieden. Deze verklaring wordt van kracht op het tijdstip waarop het Verdrag voor die Staat in werking treedt.
Deze verklaring, evenals elke latere uitbreiding, wordt ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde kalendermaand na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bedoeld in de artikelen 23 en 24.
Daarna treedt het Verdrag in werking:
1. voor elke later bekrachtigende, aanvaardende, goedkeurende of toetredende Staat, op de eerste dag van de derde kalendermaand na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
2. voor de gebieden waartoe het Verdrag mede van toepassing is verklaard overeenkomstig de artikelen 21 en 25, op de eerste dag van de derde kalendermaand na de kennisgeving bedoeld in die artikelen.
Het Verdrag blijft gedurende vijf jaar van kracht, te rekenen van de datum van zijn inwerkingtreding overeenkomstig artikel 26, eerste lid, ook voor de Staten die het later hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, of ertoe zijn toegetreden.
Het Verdrag wordt, behoudens opzegging, stilzwijgend verlengd, telkens voor vijf jaar.
De opzegging dient ten minste zes maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar ter kennis te worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Zij kan zich beperken tot enkele van de gebieden of territoriale eenheden waarop het Verdrag van toepassing is.
De opzegging geldt slechts ten aanzien van de Staat die haar heeft gedaan. Het Verdrag blijft van kracht voor de andere Verdragsluitende Staten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden stelt de Staten die Lid zijn van de Conferentie, alsmede de Staten die zijn toegetreden overeenkomstig het in artikel 24 bepaalde, in kennis van:
1. de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen bedoeld in artikel 23;
2. de toetredingen bedoeld in artikel 24;
3. de datum waarop het Verdrag in werking treedt overeenkomstig het in artikel 26 bepaalde;
4. de toepasselijkverklaringen bedoeld in artikel 25;
5. de verklaringen bedoeld in artikel 21;
6. de voorbehouden en intrekkingen van voorbehouden bedoeld in artikel 18;
7. de opzeggingen bedoeld in artikel 27.