HOOFDSTUK II. TOEPASSELIJK RECHT
Het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht dat de echtgenoten
vóór het huwelijk hebben aangewezen.
De echtgenoten kunnen slechts een van de volgende rechtsstelsels aanwijzen:
-
1. het recht van een Staat waarvan een van de echtgenoten de nationaliteit bezit op het
tijdstip van die aanwijzing;
-
2. het recht van de Staat op welks grondgebied een van de echtgenoten zijn gewone verblijfplaats
heeft op het tijdstip van die aanwijzing;
-
3. het recht van de eerste Staat op welks grondgebied een van de echtgenoten na het huwelijk
een nieuwe gewone verblijfplaats vestigt.
Het aldus aangewezen recht is van toepassing op hun gehele vermogen.
De echtgenoten kunnen echter, ongeacht of zij tot de in de voorgaande leden bedoelde
aanwijzing zijn overgegaan, met betrekking tot het geheel of een gedeelte van de onroerende
goederen het recht aanwijzen van de plaats waar die goederen zijn gelegen. Zij kunnen
eveneens bepalen dat op onroerende goederen die later worden verkregen, het recht
van de plaats waar die goederen zijn gelegen van toepassing zal zijn.
Indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen,
wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op
welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen.
Het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt echter beheerst door het interne
recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit:
-
1. indien door die Staat de in artikel 5 bedoelde verklaring is afgelegd en de werking
daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten;
-
2. indien die Staat niet partij is bij het Verdrag, terwijl volgens zijn internationaal
privaatrecht zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone
verblijfplaats na het huwelijk vestigen:
-
a. in een Staat die de in artikel 5 bedoelde verklaring heeft afgelegd, of
-
b. in een Staat die geen partij is bij het Verdrag en waarvan het internationaal privaatrecht
eveneens de toepassing van hun nationale recht voorschrijft;
-
3. indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het
grondgebied van dezelfde Staat vestigen.
Bij gebreke van een gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het grondgebied van
dezelfde Staat en bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit, wordt hun
huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat waarmee het,
alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.
Elke Staat kan, uiterlijk op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring
of toetreding, een verklaring afleggen ten einde, overeenkomstig artikel 4, tweede
lid, onder 1, zijn interne recht van toepassing te doen zijn.
Deze verklaring heeft geen gevolgen voor echtgenoten die beiden hun gewone verblijfplaats
behouden op het grondgebied van de Staat waar zij beiden op het tijdstip van het huwelijk
sedert ten minste vijf jaar hun gewone verblijfplaats hadden, tenzij die Staat een
Verdragsluitende Staat is die de in het eerste lid van dit artikel bedoelde verklaring
heeft afgelegd, of een Staat die geen partij is bij dit Verdrag en waarvan het internationaal
privaatrecht de toepassing van het nationale recht voorschrijft.
Tijdens het huwelijk kunnen de echtgenoten hun huwelijksvermogensregime onderwerpen
aan een ander intern recht dan het recht dat tot dusver van toepassing was.
De echtgenoten kunnen slechts een van de volgende rechtsstelsels aanwijzen:
-
1. het recht van een Staat waarvan een van de echtgenoten de nationaliteit bezit op het
tijdstip van die aanwijzing;
-
2. het recht van de Staat op welks grondgebied een van de echtgenoten zijn gewone verblijfplaats
heeft op het tijdstip van die aanwijzing.
Het aldus aangewezen recht is van toepassing op hun gehele vermogen.
De echtgenoten kunnen echter, ongeacht of zij tot de in de voorgaande leden of in
artikel 3 bedoelde aanwijzing zijn overgegaan, met betrekking tot het geheel of een
gedeelte van de onroerende goederen het recht aanwijzen van de plaats waar die goederen
zijn gelegen. Zij kunnen eveneens bepalen dat op onroerende goederen die later zullen
worden verkregen, het recht van de plaats waar die goederen zijn gelegen, van toepassing
zal zijn.
Het recht dat op grond van de bepalingen van het Verdrag van toepassing is, blijft
van toepassing zolang de echtgenoten geen ander toepasselijk recht hebben aangewezen,
zelfs in geval van wijziging van hun nationaliteit of gewone verblijfplaats.
Indien de echtgenoten echter noch het toepasselijke recht hebben aangewezen, noch
huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, wordt in plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime
tevoren was onderworpen het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden
hun gewone verblijfplaats hebben, toepasselijk:
-
1. vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen, indien de nationaliteit
van die Staat hun gemeenschappelijke nationaliteit is, dan wel vanaf het tijdstip
waarop zij die nationaliteit verkrijgen, of
-
2. wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats
hebben gehad;
-
3. vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen, indien hun
huwelijksvermogensregime, uitsluitend op grond van artikel 4, tweede lid, onder 3,
was onderworpen aan het recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit.
Een wijziging in het toepasselijke recht op grond van artikel 7, tweede lid, heeft
slechts gevolg voor de toekomst, en het vermogen dat vóór die wijziging aan de echtgenoten
toebehoorde, is niet onderworpen aan het voortaan toepasselijke recht.
De echtgenoten kunnen echter te allen tijde, met inachtneming van de vormvoorschriften
van artikel 13, het geheel van hun vermogen aan het nieuwe recht onderwerpen, zulks
onverminderd, wat de onroerende goederen betreft, de bepalingen van artikel 3, vierde
lid, en artikel 6, vierde lid. De uitoefening van deze bevoegdheid laat rechten van
derden onverlet.
De gevolgen van het huwelijksvermogensregime ten aanzien van een rechtsbetrekking
tussen een echtgenoot en een derde worden beheerst door het recht dat op grond van
het Verdrag op het huwelijksvermogensregime van toepassing is.
Het recht van een Verdragsluitende Staat kan echter bepalen dat het recht dat van
toepassing is op het huwelijksvermogensregime, niet door een echtgenoot aan een derde
kan worden tegengeworpen wanneer die echtgenoot of de derde zijn gewone verblijfplaats
op het grondgebied van de Staat heeft, tenzij:
-
1. is voldaan aan de door dat recht gestelde voorwaarden betreffende publikatie of inschrijving,
of
-
2. de rechtsbetrekking tussen die echtgenoot en de derde is ontstaan op een tijdstip
waarop de derde het op het huwelijksvermogensregime toepasselijke recht kende of behoorde
te kennen.
Het recht van een Verdragsluitende Staat waar een onroerend goed is gelegen, kan een
overeenkomstige regel bevatten inzake rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en
een derde ten aanzien van dat onroerende goed.
Elke Verdragsluitende Staat kan het toepassingsgebied van het tweede en derde lid
van dit artikel door middel van een verklaring nader aangeven.
De voorwaarden voor de wilsovereenstemming van de echtgenoten inzake het recht dat
zij als toepasselijk aanwijzen, worden door dat recht bepaald.
De aanwijzing van het toepasselijke recht moet uitdrukkelijk zijn overeengekomen of
ondubbelzinnig voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden.
Huwelijkse voorwaarden zijn, wat de vorm betreft, geldig indien zij in overeenstemming
zijn hetzij met het interne recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,
hetzij met het interne recht van de plaats waar zij werden aangegaan. Zij dienen in
elk geval te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend
schriftelijk stuk.
Een uitdrukkelijk overeengekomen aanwijzing van het toepasselijke recht dient te geschieden
in de vorm welke voor huwelijkse voorwaarden is voorgeschreven, hetzij door het aangewezen
interne recht, hetzij door het interne recht van de plaats waar die aanwijzing geschiedt.
De aanwijzing dient in elk geval te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide
echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk.
Toepassing van het door het Verdrag aangewezen recht kan slechts achterwege blijven
indien zij kennelijk in strijd is met de openbare orde.
HOOFDSTUK III. DIVERSE BEPALINGEN
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt een nationaliteit slechts als gemeenschappelijke
nationaliteit van de echtgenoten beschouwd:
-
1. wanneer de beide echtgenoten die nationaliteit vóór het sluiten van het huwelijk bezaten;
-
2. wanneer een echtgenoot op het tijdstip van het huwelijk, of later, vrijwillig de nationaliteit
van de ander heeft verkregen, hetzij door een daartoe strekkende verklaring, hetzij
door niet af te zien van deze verkrijging, terwijl hij wist het recht daartoe te hebben;
-
3. wanneer de beide echtgenoten die nationaliteit na het huwelijk vrijwillig hebben verkregen.
Behalve in de gevallen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder 1, zijn de bepalingen
betreffende de gemeenschappelijke nationaliteit niet van toepassing wanneer de echtgenoten
meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit bezitten.
Wanneer een Staat twee of meer gebiedsdelen omvat waarin verschillende rechtsstelsels
op het huwelijksvermogensregime toepasselijk zijn, wordt voor de toepassing van dit
Verdrag iedere verwijzing naar het nationale recht van een dergelijke Staat opgevat
als een verwijzing naar het stelsel dat door de in die Staat van kracht zijnde regels
wordt aangewezen.
Bij gebreke van zodanige regels verstaat men onder de Staat waarvan een echtgenoot
de nationaliteit bezit in de zin van artikel 3, tweede lid, onder 1, en artikel 6,
tweede lid, onder 1, het gebiedsdeel waar die echtgenoot het laatst zijn gewone verblijfplaats
had; evenzo verstaat men voor de toepassing van artikel 4, tweede lid, onder de Staat
van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten het gebiedsdeel waar beiden
het laatst een gewone verblijfplaats hadden.
Wanneer een Staat twee of meer gebiedsdelen omvat waar in verschillende rechtsstelsels
op het huwelijksvermogensregime toepasselijk zijn, wordt voor de toepassing van dit
Verdrag iedere verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een dergelijke Staat uitgelegd
als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een gebiedsdeel van die Staat.
Een Verdragsluitende Staat die twee of meer gebiedsdelen omvat waarin verschillende
rechtsstelsels op het huwelijksvermogensregime toepasselijk zijn, is niet verplicht
de regels van dit Verdrag toe te passen op wetsconflicten tussen die gebiedsdelen
wanneer op grond van het Verdrag het recht van geen enkele andere Staat van toepassing
is.
Wanneer een Staat ter zake van het huwelijksvermogensregime twee of meer rechtsstelsels
kent, die toepasselijk zijn op twee of meer verschillende categorieën personen, wordt
voor de toepassing van dit Verdrag iedere verwijzing naar het recht van een dergelijke
Staat uitgelegd als een verwijzing naar het stelsel dat door de in die Staat geldende
regels wordt aangewezen.
Bij gebreke van zodanige regels is in het geval, bedoeld in artikel 4, eerste lid,
het interne recht van de Staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten
van toepassing, en blijft in het geval, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder 2,
het interne recht van de Staat waar zij beiden hun gewone verblijfplaats hadden, van
toepassing. Bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten
is artikel 4, derde lid, van toepassing.
Het Verdrag laat onverlet de toepassing van internationale instrumenten waarbij een
Verdragsluitende Staat partij is of wordt, en welke bepalingen bevatten omtrent de
bij dit Verdrag geregelde onderwerpen.
Het Verdrag is in elke Verdragsluitende Staat slechts van toepassing op echtgenoten
die na de inwerkingtreding van het Verdrag voor die Staat in het huwelijk zijn getreden
dan wel het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht aanwijzen.
Elke Verdragsluitende Staat kan door middel van een verklaring de toepasselijkheid
van het Verdrag uitbreiden tot andere echtgenoten.
HOOFDSTUK IV. SLOTBEPALINGEN
Het Verdrag staat open voor ondertekening door de Staten die lid waren van de Haagse
Conferentie voor internationaal Privaatrecht ten tijde van haar Dertiende Zitting.
Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging,
aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Elke andere Staat kan tot het Verdrag toetreden.
De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Elke Staat kan, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring
of toetreding, verklaren dat het Verdrag zich uitstrekt tot alle gebieden voor welker
internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is of tot een of meer van deze gebieden.
Deze verklaring wordt van kracht op het tijdstip waarop het Verdrag voor die Staat
in werking treedt.
Deze verklaring, evenals iedere latere uitbreiding, wordt ter kennis gebracht van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Een Verdragsluitende Staat die twee of meer gebiedsdelen omvat waarin verschillende
rechtsstelsels op het huwelijksvermogensregime toepasselijk zijn, kan op het tijdstip
van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren
dat het Verdrag van toepassing is op al deze gebiedsdelen of slechts op een of meer
daarvan, en kan deze verklaring op ieder later tijdstip tot andere gebiedsdelen uitbreiden.
Deze verklaringen worden ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
van het Koninkrijk der Nederlanden en geven uitdrukkelijk het gebiedsdeel aan waarop
het Verdrag van toepassing is.
Een Verdragsluitende Staat die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag voor
die Staat een systeem kent van verschillende gradaties van onderdaanschap van de tot
die Staat behorende personen, kan op elk tijdstip door middel van een verklaring aangeven
hoe een verwijzing naar zijn nationale wet voor de toepassing van het Verdrag moet
worden uitgelegd.
Voorbehouden op het Verdrag zijn niet toegestaan.
Elke Verdragsluitende Staat die een van de in de artikelen 5, 9, vierde lid, 21 en
26 bedoelde verklaringen wenst af te leggen, brengt deze ter kennis van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Iedere wijziging of intrekking van een verklaring wordt op dezelfde wijze ter kennis
gebracht.
Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde kalendermaand na de nederlegging
van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, als bedoeld
in de artikelen 22 en 23.
Vervolgens treedt het Verdrag in werking:
-
1. voor elke Staat die het daarna bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt,
op de eerste dag van de derde kalendermaand na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging,
aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
-
2. voor de gebieden waartoe het Verdrag zich overeenkomstig artikel 24 uitstrekt, op
de eerste dag van de derde kalendermaand na de kennisgeving, in dat artikel bedoeld.
Het Verdrag blijft van kracht gedurende vijf jaar vanaf de datum van zijn inwerkingtreding
overeenkomstig artikel 29, eerste lid, ook voor de Staten die het daarna hebben bekrachtigd,
aanvaard of goedgekeurd, of ertoe zijn toegetreden.
Behoudens opzegging wordt het Verdrag telkens voor een tijdvak van vijf jaar stilzwijgend
verlengd.
De opzegging wordt, uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van het tijdvak van
vijf jaar, ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk
der Nederlanden. Zij kan worden beperkt tot bepaalde gebieden of gebiedsdelen waarop
het Verdrag van toepassing is.
De opzegging geldt slechts ten aanzien van de Staat die haar heeft gedaan. Voor de
andere Verdragsluitende Staten blijft het Verdrag van kracht.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden stelt de
Lid-Staten van de Conferentie, alsmede de Staten die overeenkomstig de bepalingen
van artikel 23 zijn toegetreden, in kennis van:
-
1. de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen, bedoeld in artikel
22;
-
2. de toetredingen, bedoeld in artikel 23;
-
3. de datum waarop het Verdrag in werking treedt overeenkomstig de bepalingen van artikel
29;
-
4. de uitbreidingen, bedoeld in artikel 24;
-
5. de opzeggingen, bedoeld in artikel 30;
-
6. de verklaringen, vermeld in de artikelen 25, 26 en 28.