HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied van het Verdrag
Dit Verdrag is van toepassing op beslissingen, in burgerlijke of handelszaken gegeven
door de gerechten van de Verdragsluitende Staten.
Het is niet van toepassing op beslissingen ten principale:
-
1. betreffende de staat of de bevoegdheid van personen of betreffende het familierecht,
met inbegrip van de persoonlijke en geldelijke verplichtingen tussen ouders en kinderen
en tussen echtgenoten;
-
2. over het bestaan of de oprichting van rechtspersonen of over de bevoegdheden van hun
organen;
-
3. betreffende onderhoudsverplichtingen, voor zover deze niet vallen onder nummer 1 van
dit artikel;
-
4. in zaken van erfenis;
-
5. betreffende faillissementen, akkoorden of soortgelijke procedures, met inbegrip van
de beslissingen die daaruit kunnen voortvloeien en die betrekking hebben op de rechtsgeldigheid
van handelingen van de schuldenaar;
-
6. betreffende de sociale zekerheid;
-
7. betreffende schade op het gebied van de kernenergie.
Het is wel verstaan dat dit Verdrag niet van toepassing is op beslissingen inzake
de betaling van belastingen, andere heffingen of door de strafrechter opgelegde lasten,
welke dan ook.
Dit Verdrag is van toepassing op elke door een gerecht van een Verdragsluitende Staat
gegeven beslissing, ongeacht de benaming die in het land van herkomst wordt gegeven
aan de procedure welke tot de beslissing heeft geleid of aan de beslissing zelf, zoals
arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel.
Het Verdrag is evenwel niet van toepassing op beslissingen, waarbij voorlopige of
conservatoire maatregelen worden bevolen noch op door administratieve gerechten gegeven
beslissingen.
Het Verdrag is van toepassing, ongeacht de nationaliteit van partijen.
HOOFDSTUK II. Voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging
Een in een van de Verdragsluitende Staten gegeven beslissing wordt in een andere Verdragsluitende
Staat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag erkend en uitvoerbaar verklaard
indien:
-
1. de beslissing is gegeven door een gerecht dat als bevoegd wordt beschouwd in de zin
van dit Verdrag, en
-
2. daartegen in de Staat van herkomst geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend.
Om in de aangezochte Staat uitvoerbaar te kunnen worden verklaard moet de beslissing
bovendien in de Staat van herkomst vatbaar zijn voor tenuitvoerlegging.
De erkenning of de tenuitvoerlegging van de beslissing kan niettemin in een der volgende
gevallen worden geweigerd:
-
1. de erkenning of de tenuitvoerlegging van de beslissing is kennelijk onverenigbaar
met de openbare orde van de aangezochte Staat;
-
2. de beslissing werd verkregen door bedrog of arglist in de procedure;
-
3. een geschil tussen dezelfde partijen, dat op dezelfde feiten berust en hetzelfde onderwerp
betreft:
-
a) is aanhangig voor een gerecht van de aangezochte Staat en daarbij het eerst aangebracht,
of
-
b) heeft in de aangezochte Staat geleid tot een beslissing, of
-
c) heeft in een andere Staat geleid tot een beslissing welke voldoet aan de voorwaarden
voor haar erkenning en tenuitvoerlegging in de aangezochte Staat.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt een bij verstek gegeven beslissing slechts
erkend en uitvoerbaar verklaard indien het stuk dat het geding inleidt overeenkomstig
het recht van de Staat van herkomst is medegedeeld of betekend aan de partij tegen
wie het verstek werd verleend en aan die partij een termijn was gelaten die, de omstandigheden
van het geval in aanmerking genomen, voldoende was voor het voeren van verweer.
De erkenning of tenuitvoerlegging mag niet worden geweigerd op de enkele grond dat
het gerecht van de Staat van herkomst een andere wet heeft toegepast dan die, welke
van toepassing zou zijn geweest volgens de regels van internationaal privaatrecht
van de aangezochte Staat.
De erkenning of tenuitvoerlegging mag evenwel worden geweigerd wanneer het gerecht
van de Staat van herkomst zich om tot zijn beslissing te komen heeft moeten uitspreken
over een vraag betreffende de staat of de bevoegdheid van een partij of betreffende
haar rechten in andere door artikel 1, tweede lid, nummers 1-4, van de toepassing
van het Verdrag uitgesloten zaken en daarbij tot een ander resultaat is gekomen dan
zou zijn verkregen als op die vraag de regels van internationaal privaatrecht van
de aangezochte Staat zouden zijn toegepast.
Behalve wanneer het voor de toepassing van de voorgaande artikelen noodzakelijk is,
wordt door de autoriteit van de aangezochte Staat niet overgegaan tot een onderzoek
naar de juistheid van de in de Staat van herkomst gegeven beslissing.
Bij de toetsing van de bevoegdheid van het gerecht van de Staat van herkomst is de
aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan dat
gerecht zijn bevoegdheid heeft aangenomen, tenzij de beslissing bij verstek is gegeven.
Het gerecht van de Staat van herkomst wordt beschouwd als bevoegd in de zin van het
Verdrag:
-
1. wanneer de verweerder ten tijde van het aanhangig maken van de zaak zijn gewoon verblijf
in de Staat van herkomst had, of, indien de verweerder geen natuurlijke persoon is,
zijn zetel, zijn plaats van oprichting of zijn voornaamste vestiging in die Staat
had;
-
2. wanneer de verweerder ten tijde van het aanhangig maken van de zaak een inrichting
van handel, van industrie of enige andere vestiging of een filiaal in de Staat van
herkomst had en hij was opgeroepen voor geschillen betreffende werkzaamheden van die
vestiging of dat filiaal;
-
3. wanneer de vordering een geschil over een in de Staat van herkomst gelegen onroerend
goed betrof;
-
4. wanneer het schadebrengende feit waarop de vordering is gegrond en waardoor lichamelijke
of stoffelijke schade is ontstaan, zich heeft voorgedaan in de Staat van herkomst
en de veroorzaker van het schadebrengende feit zich in die Staat bevond toen dat feit
zich voordeed;
-
5. wanneer partijen zich bij een schriftelijke overeenkomst of bij een binnen een redelijke
termijn schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst hebben onderworpen aan de
bevoegdheid van het gerecht van de Staat van herkomst voor de kennisneming van geschillen
welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan,
tenzij het recht van de aangezochte Staat een dergelijke overeenkomst niet toelaat
uit hoofde van het onderwerp van het geschil;
-
6. wanneer de verweerder op de zaak zelf is ingegaan zonder de bevoegdheid van het gerecht
van herkomst te betwisten of te dien aanzien voorbehouden te maken; deze bevoegdheid
wordt evenwel niet erkend indien de gedaagde op de zaak zelf is ingegaan ten einde
zich te verzetten tegen een beslag of om de opheffing van een beslag te verkrijgen,
of indien het recht van de aangezochte Staat de erkenning van deze bevoegdheid niet
toelaat uit hoofde van het onderwerp van het geschil;
-
7. wanneer de persoon tegen wie de erkenning of de tenuitvoerlegging wordt verzocht eiser
was in de zaak voor het gerecht van de Staat van herkomst en dat gerecht hem in het
ongelijk heeft gesteld, tenzij het recht van de aangezochte Staat deze bevoegdheid
niet toelaat uit hoofde van het onderwerp van het geschil.
Het gerecht van de Staat van herkomst dat heeft beslist op een vordering in reconventie,
wordt beschouwd als bevoegd in de zin van het Verdrag:
-
1. wanneer het volgens artikel 10, nummers 1-6, bevoegd zou zijn geweest van die vordering
als oorspronkelijke vordering kennis te nemen, of
-
2. wanneer het volgens artikel 10 bevoegd was tot kennisneming van de oorspronkelijke
vordering en de vordering in reconventie voortvloeiende uit dezelfde overeenkomst
of uit hetzelfde feit.
De bevoegdheid van het gerecht van de Staat van herkomst behoeft door de aangezochte
autoriteit niet te worden erkend in de volgende gevallen:
-
1. wanneer het recht van de aangezochte Staat uit hoof de van het onderwerp van het geschil
of op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst aan de gerechten van die
Staat bevoegdheid bij uitsluiting toekent tot kennisneming van de vordering die aanleiding
heeft gegeven tot de buitenlandse beslissing;
-
2. wanneer het recht van de aangezochte Staat uit hoofde van het onderwerp van het geschil
bevoegdheid bij uitsluiting van een ander gerecht erkent of wanneer de aangezochte
autoriteit zich gehouden acht die bevoegdheid bij uitsluiting op grond van een tussen
de partijen gesloten overeenkomst te erkennen;
-
3. wanneer de aangezochte autoriteit zich gehouden acht een overeenkomst te erkennen
waarbij bevoegdheid bij uitsluiting is toegekend aan scheidsmannen.
HOOFDSTUK III. De procedure betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging
De partij die de erkenning inroept of de tenuitvoerlegging verlangt, moet de volgende
documenten overleggen:
-
1. een volledig en authentiek afschrift van de beslissing;
-
2. indien de beslissing bij verstek gegeven is, het origineel of een voor eensluidend
gewaarmerkt afschrift van de documenten aan de hand waarvan kan worden vastgesteld
dat het stuk, hetwelk het geding heeft ingeleid, op de vereiste wijze was medegedeeld
of betekend aan de niet verschenen partij;
-
3. enig document waaruit kan worden vastgesteld, dat de beslissing voldoet aan de voorwaarde
van artikel 4, eerste lid, nummer 2, en, voor zover nodig, aan die van artikel 4,
tweede lid;
-
4. de vertaling van de hierboven genoemde documenten, welke voor eensluidend gewaarmerkt
is door een diplomatieke of consulaire ambtenaar, door een beëdigd vertaler of door
een in een van beide Staten daartoe gemachtigd persoon, tenzij de aangezochte autoriteit
vrijstelling hiervan verleent.
Indien de aangezochte autoriteit uit de inhoud van de beslissing niet kan nagaan of
aan de door het Verdrag gestelde voorwaarden is voldaan, kan die autoriteit de overlegging
van andere daartoe noodzakelijke bescheiden verlangen.
Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist.
De procedure ter verkrijging van erkenning of tenuitvoerlegging van de beslissing
wordt beheerst door het recht van de aangezochte Staat, voor zover dit Verdrag niet
anders bepaalt.
Wanneer bij de beslissing over verschillende punten van de eis afzonderlijk uitspraak
is gedaan, kan de erkenning of de tenuitvoerlegging voor een of meer onderdelen van
de beslissing worden verleend.
De erkenning of de tenuitvoerlegging van een veroordeling in de proceskosten kan slechts
krachtens dit Verdrag worden verleend, indien het Verdrag van toepassing is op de
beslissing over de hoofdvordering.
Het Verdrag is van toepassing op beslissingen betreffende de proceskosten, zelfs indien
zij niet gegeven zijn door een gerecht, mits zij voortvloeien uit een beslissing die
krachtens dit Verdrag kan worden erkend of ten uitvoer gelegd en daartegen een rechtsmiddel
kan worden aangewend bij een gerecht.
Dit Verdrag wordt slechts toegepast op de veroordeling in de proceskosten, uitgesproken
bij de verlening of de weigering van de erkenning of de tenuitvoerlegging van een
beslissing, indien de verzoeker zich op de bepalingen van dit Verdrag heeft beroepen.
Geen enkele zekerheidstelling of depot, onder welke benaming ook, kan ter waarborging
van de betaling van proceskosten worden opgelegd wegens de nationaliteit of de woonplaats
van de verzoeker, indien deze zijn gewoon verblijf of, indien hij geen natuurlijke
persoon is, een vestiging heeft in een Staat die met de aangezochte Staat een aanvullend
akkoord, als bedoeld in artikel 21, heeft gesloten.
De partij die in de Staat van herkomst vergunning had verkregen om kosteloos of tegen
verminderd tarief te procederen, behoudt, onder de door het recht van de aangezochte
Staat gestelde voorwaarden, dit recht in elke procedure ter verkrijging in die Staat
van de erkenning of de tenuitvoerlegging van de beslissing.
Gerechtelijke schikkingen, welke in de loop van een geding tot stand zijn gekomen
en uitvoerbaar zijn in de Staat van herkomst, worden in de aangezochte Staat uitvoerbaar
verklaard onder dezelfde voorwaarden als gelden voor de uitvoerbaarverklaring van
de beslissingen, waarop dit Verdrag van toepassing is, voor zover die voorwaarden
voor die schikkingen kunnen gelden.
HOOFDSTUK V. Het aanvullend akkoord
De in een Verdragsluitende Staat gegeven beslissingen worden in een andere Verdragsluitende
Staat slechts dan overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen erkend
of uitvoerbaar verklaard, indien die twee Staten, nadat zij Partij bij het Verdrag
zijn geworden, daartoe een aanvullend akkoord hebben gesloten.
Dit Verdrag is niet van toepassing op beslissingen, die zijn gegeven vóór de inwerkingtreding
van het aanvullend akkoord, bedoeld in artikel 21, tenzij dat akkoord anders bepaalt.
Het aanvullend akkoord blijft van toepassing op de beslissingen ten aanzien waarvan
een procedure tot erkenning of tenuitvoerlegging is aangevangen voordat een opzegging
van dat akkoord van kracht is geworden.
De Verdragsluitende Staten mogen in de door hen met toepassing van artikel 21 te sluiten
akkoorden:
-
1. de betekenis van het begrip „in burgerlijke en handelszaken" nader omschrijven, de
gerechten aanwijzen op welker beslissingen het Verdrag van toepassing is, de betekenis
van het begrip „sociale zekerheid" vaststellen en een omschrijving geven van de woorden
„gewoon verblijf";
-
2. de betekenis nader omschrijven van het woord „recht" in Staten, waar meer dan één
rechtsstelsel bestaat;
-
3. beslissingen over schade op het gebied van de kernenergie onder de toepassing van
het Verdrag brengen;
-
4. overeenkomen het Verdrag toe te passen op beslissingen waarbij voorlopige of conservatoire
maatregelen worden bevolen;
-
5. overeenkomen het Verdrag niet toe te passen op beslissingen, gegeven in de loop van
een strafgeding;
-
6. de gevallen nader omschrijven waarin tegen een beslissing geen gewoon rechtsmiddel
meer kan worden aangewend;
-
7. overeenkomen de beslissingen die in de andere Staat uitvoerbaar zijn te erkennen en
ten uitvoer te leggen zelfs indien daartegen nog een gewoon rechtsmiddel kan worden
aangewend en, in een dergelijk geval, de voorwaarden te noemen waaronder de uitspraak
over de erkenning of tenuitvoerlegging mag worden aangehouden;
-
8. overeenkomen artikel 6 niet toe te passen indien de bij verstek gegeven beslissing
is betekend aan de niet-verschenen partij en deze de mogelijkheid heeft gehad tijdig
een rechtsmiddel tegen die beslissing aan te wenden;
-
8bis. overeenkomen dat de aangezochte autoriteit niet gebonden is aan de feitelijke overwegingen
op grond waarvan het gerecht van de Staat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen;
-
9. overeenkomen dat de gerechten van de Staat waar de verweerder zijn woonplaats heeft
als bevoegd in de zin van artikel 10 worden beschouwd;
-
10. overeenkomen dat het gerecht van de Staat van herkomst als bevoegd wordt beschouwd
in de zin van het Verdrag, in de gevallen waarin zijn bevoegdheid wordt erkend door
een ander Verdrag dat van kracht is tussen de Staat van herkomst en de aangezochte
Staat en dat andere Verdrag geen bijzondere regels bevat met betrekking tot de erkenning
en tenuitvoerlegging van beslissingen;
-
11. overeenkomen dat het gerecht van de Staat van herkomst als bevoegd wordt beschouwd
in de zin van het Verdrag, wanneer zijn bevoegdheid wordt erkend door het recht van
de aangezochte Staat inzake de erkenning of tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen
of wanneer die bevoegdheid berust op andere gronden dan die, opgesomd in artikel 10;
-
12. de gronden nader omschrijven die, voor de toepassing van artikel 12, bevoegdheid bij
uitsluiting uit hoofde van het onderwerp van het geschil opleveren;
-
13. artikel 12, nummer 1, in het geval dat de uitsluitende bevoegdheid berust op een tussen
partijen gesloten overeenkomst, en artikel 12, nummer 3, niet van toepassing verklaren;
-
14. de procedure ter verkrijging van erkenning of tenuitvoerlegging regelen;
-
15. de tenuitvoerlegging regelen van andere beslissingen dan die welke de veroordeling
tot betaling van een bepaalde geldsom inhouden;
-
16. een termijn, te rekenen van de datum van het vonnis, vaststellen, na verloop waarvan
de tenuitvoerlegging niet meer kan worden verzocht;
-
17. een regeling treffen over de betaling, te rekenen van de datum van het vonnis, van
rente;
-
18. de lijst van de krachtens artikel 13 over te leggen documenten aanpassen aan het voor
hen geldende recht, echter uitsluitend met het doel de aangezochte autoriteit in staat
te stellen na te gaan of aan de door het Verdrag gestelde voorwaarden is voldaan;
-
19. de in artikel 13 genoemde documenten onderwerpen aan legalisatie of een soortgelijke
formaliteit;
-
20. afwijken van het bepaalde zowel in artikel 17 als in artikel 18;
-
21. het bepaalde in artikel 20, eerste lid, verplicht stellen;
-
22. de toepassing van het Verdrag uitbreiden tot authentieke akten en de betekenis van
de woorden „authentieke akten" omschrijven.
HOOFDSTUK VI. Slotbepalingen
Dit Verdrag maakt geen inbreuk op andere Verdragen betreffende de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen waarbij de Verdragsluitende Staten reeds Partij
zijn, zolang deze Staten niet het in artikel 21 bedoelde aanvullende akkoord hebben
gesloten.
Tenzij anders is overeengekomen hebben de bepalingen van een met toepassing van artikel
21 gesloten aanvullend akkoord voorrang boven die van elk ander Verdrag betreffende
de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen dat tussen de Partijen van kracht
is.
Ongeacht of zij al of niet gebonden zijn door een aanvullend akkoord, als bedoeld
in artikel 21, mogen de Verdragsluitende Staten met elkander geen andere verdragen
sluiten betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen waarop dit
Verdrag van toepassing is, tenzij zij die sluiting, met name uit hoofde van hun onderlinge
economische banden of de bijzondere geaardheid van hun recht, noodzakelijk achten.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24, en 25 laten dit Verdrag en de in artikel
21 bedoelde aanvullende akkoorden onverlet de verdragen waarbij de Verdragsluitende
Staten partij zijn of zullen worden en die, voor bijzondere onderwerpen, de erkenning
en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.
Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor de Staten die vertegenwoordigd waren
op de Tiende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, alsook
voor Cyprus, Malta en IJsland.
Het dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging dienen te worden nedergelegd
bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Dit Verdrag treedt in werking op de zestigste dag na de nederlegging van de tweede
akte van bekrachtiging.
Voor elke ondertekenende Staat die het Verdrag daarna bekrachtigt, treedt het in werking
op de zestigste dag na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging.
Elke Staat waarop het bepaalde in de eerste alinea van artikel 27 niet van toepassing
is, kan tot het Verdrag toetreden nadat het krachtens artikel 28, eerste alinea, in
werking is getreden. De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij het Ministerie
van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Het Verdrag treedt voor een zodanige Staat slechts in werking bij gebreke van verzet
door een Staat die het Verdrag vóór deze nederlegging heeft bekrachtigd en welk verzet
ter kennis is gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland binnen
een termijn van zes maanden te rekenen van de datum waarop dit Ministerie laatstbedoelde
Staat van de toetreding in kennis heeft gesteld.
Bij gebreke van verzet, treedt dit Verdrag voor de toetredende Staat in werking op
de eerste dag van de maand, volgend op het verstrijken van de laatste der in het vorige
lid bedoelde termijnen.
Iedere Staat kan bij de ondertekening, bekrachtiging of toetreding verklaren, dat
dit Verdrag zich uitstrekt tot alle gebieden voor welker internationale betrekkingen
hij verantwoordelijk is of tot één of meer van deze gebieden. Een zodanige verklaring
wordt van kracht op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag voor de betrokken
Staat.
Daarna wordt van zodanige uitbreidingen kennis gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van Nederland.
Het Verdrag treedt voor de in de verklaring van uitbreiding genoemde gebieden in werking
op de zestigste dag na de kennisgeving bedoeld in de voorgaande alinea.
De Partijen bij een krachtens artikel 21 gesloten aanvullend akkoord bepalen zelf
de territoriale reikwijdte daarvan.
Dit Verdrag blijft van kracht gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van zijn
inwerkingtreding overeenkomstig artikel 28, eerste lid, ook voor die Staten die het
Verdrag nadien hebben bekrachtigd of daartoe zijn toegetreden.
Indien geen opzegging heeft plaatsgevonden, wordt het Verdrag stilzwijgend telkens
voor vijf jaar verlengd.
Opzeggingen dienen ten minste zes maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar
ter kennis te worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
De opzegging kan beperkt worden tot bepaalde gebieden waarop het Verdrag van toepassing
is.
De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte van de Staat die haar ter kennis heeft
gebracht. Het Verdrag blijft voor de andere Verdragsluitende Staten van kracht.
Elk in toepassing van artikel 21 gesloten aanvullend akkoord treedt in werking op
de daarin genoemde datum; een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift, zo nodig vergezeld
van een vertaling in de Franse of de Engelse taal, dient te worden toegezonden aan
het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Elke Verdragsluitende Staat kan, zonder het Verdrag op te zeggen, een aanvullend akkoord
opzeggen, hetzij krachtens de bepalingen inzake opzegging van dat akkoord, hetzij,
indien het akkoord niet een dergelijke bepaling bevat, door de andere Staat in kennis
te stellen van de opzegging met een opzeggingstermijn van zes maanden. Elke Staat
die een aanvullend akkoord opzegt, stelt het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarvan
in kennis.
Onverminderd de opzegging van het Verdrag blijft het gevolgen hebben voor de betrekkingen
tussen de Staat die de opzegging heeft verricht en elke andere Staat waarmede hij
in toepassing van artikel 21 een aanvullend akkoord heeft gesloten, tenzij in het
akkoord anders is bepaald.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland geeft aan de in artikel 27 bedoelde
Staten, alsmede aan de Staten die overeenkomstig artikel 29 zijn toegetreden, kennis
van:
-
a) de ondertekeningen en bekrachtigingen bedoeld in artikel 27;
-
b) de datum waarop dit Verdrag overeenkomstig artikel 28, eerste alinea, in werking treedt;
-
c) de toetredingen bedoeld in artikel 29 en de data waarop zij van kracht worden;
-
d) de uitbreidingen bedoeld in artikel 30 en de data waarop zij van kracht worden;
-
e) de vertaling of de tekst in de Franse of de Engelse taal van de krachtens artikel
21 gesloten aanvullende akkoorden;
-
f) de opzeggingen bedoeld in artikel 31, derde alinea, en artikel 32, tweede alinea.