De Partijen,
Zich bewust van de noodzaak de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend
conflict te verbeteren en een versterkt systeem voor de bescherming van speciaal aangewezen
cultuurgoederen in te stellen;
Opnieuw bevestigend het belang van de bepalingen van het Verdrag inzake de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict, gedaan te ’s-Gravenhage op 14 mei 1954, en de noodzaak benadrukkend deze bepalingen
aan te vullen met maatregelen om de uitvoering ervan te versterken;
Geleid door de wens de Hoge Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag een middel te
verschaffen om nauwer betrokken te zijn bij de bescherming van cultuurgoederen in
geval van een gewapend conflict door het instellen van daarvoor geschikte procedures;
Overwegende dat de regels met betrekking tot de bescherming van cultuurgoederen in
geval van een gewapend conflict de ontwikkelingen van het internationale recht dienen
weer te geven;
Bevestigend dat de regels van het internationale gewoonterecht van toepassing blijven
op vraagstukken die door dit Protocol niet worden geregeld;
Zijn het volgende overeengekomen: