De Hoge Verdragsluitende Partijen bij deze overeenkomst, lidstaten van de Europese
Unie,
Onder verwijzing naar de akte van de Raad tot vaststelling van de Overeenkomst betreffende
de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie;
Wensend de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten van de Unie te
verbeteren, onverminderd de regelingen ter bescherming van de individuele vrijheid;
Wijzend op het gemeenschappelijk belang van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de
wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten snel en doeltreffend plaatsvindt, op een
wijze die verenigbaar is met de fundamentele beginselen van hun nationale recht en
in overeenstemming is met de individuele rechten en de beginselen van het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950;
Uitdrukking gevend aan hun vertrouwen in de structuur en de werking van elkaars rechtsstelsels
en in het vermogen van alle lidstaten om een eerlijke procesgang te waarborgen;
Vastbesloten het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en andere geldende verdragen op dit gebied aan te vullen met een overeenkomst van
de Europese Unie;
Erkennende dat de bepalingen van die verdragen van toepassing blijven op alle aspecten
die niet onder deze overeenkomst vallen;
Overwegende dat de lidstaten belang hechten aan versterking van de justitiële samenwerking,
met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel;
Eraan herinnerend dat deze overeenkomst de wederzijdse rechtshulp in strafzaken regelt,
op basis van de beginselen van het Verdrag van 20 april 1959;
Overwegende evenwel dat artikel 20 van deze overeenkomst betrekking heeft op specifieke
gevallen van het aftappen van telecommunicatie, zonder dat dit gevolgen heeft voor
andere soortgelijke gevallen die buiten de werkingssfeer van de overeenkomst vallen;
Overwegende dat de algemene beginselen van het internationaal recht van toepassing
zijn op de gevallen die niet door deze overeenkomst worden bestreken;
Erkennende dat deze overeenkomst de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de
lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van
de binnenlandse veiligheid onverlet laat en dat het in overeenstemming met artikel 33 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de lidstaten is, te bepalen op welke wijze zij de openbare orde zullen handhaven
en de binnenlandse veiligheid zullen beschermen,
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen: