Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen, 's-Gravenhage, 21-05-1999

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2001 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Costa Rica,

hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens hun van oudsher bestaande vriendschapsbanden te versterken en de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat betreft investeringen door de investeerders van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij,

In het besef dat overeenstemming over de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de duurzame economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder de term „investeringen” verstaan alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en joint ventures;

    • iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en know-how;

    • v. rechten verleend krachtens het publiekrecht of bij overeenkomst, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen;

  • b. omvat de term „onderdanen” met betrekking tot elk van de Verdragsluitende Partijen de volgende personen:

    • i. natuurlijke personen die ingevolge de grondwet en het recht van de Verdragsluitende Partij de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben; of

    • ii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij en die hun zetel hebben of zijn gevestigd op het grondgebied van diezelfde Verdragsluitende Partij;

    • iii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van de andere Verdragsluitende Partij, maar die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder i of van rechtspersonen zoals omschreven onder ii;

  • c. wordt onder de term „grondgebied” verstaan het nationale grondgebied van iedere Verdragsluitende Partij, met inbegrip van het luchtruim, de territoriale zee alsmede die zeegebieden, met inbegrip van de zeebodem en de ondergrond daarvan, die grenzen aan de buitengrenzen van de territoriale zee van iedere Verdragsluitende Partij, waarover zij overeenkomstig internationaal recht rechtsmacht en soevereine rechten uitoefenen of kunnen hebben met betrekking tot de exploratie, exploitatie en bescherming van de natuurlijke rijkdommen in deze gebieden.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van het recht van elke Verdragsluitende Partij de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, laat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door willekeurige of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze investeerders. Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen fysieke zekerheid en bescherming toe, die in ieder geval niet minder gunstig zijn dan die welke worden toegekend aan investeringen van haar eigen investeerders of aan investeringen van investeerders van een derde staat.

  • 2 In het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan die investeringen een behandeling toe die in ieder geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen investeerders of aan investeringen van investeerders van een derde staat, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerder.

  • 3 Indien een Verdragsluitende Partij investeerders van een derde staat bijzondere voordelen heeft toegekend met betrekking tot hun investeringen uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim-overeenkomsten die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot de investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 5 Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van een van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door investeerders van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent iedere Verdragsluitende Partij aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is met betrekking tot hun investering dan die welke wordt toegekend aan haar eigen investeerders of aan die van een derde staat die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerders. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend:

  • a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of

  • b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie, monetaire unie of soortgelijke instelling of op basis van interim-overeenkomsten die tot dergelijke unies of instellingen leiden; of

  • c. op basis van wederkerigheid met een derde staat.

Artikel 5

Deze Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;

  • b. gelden nodig

    • i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindproducten, of

    • ii. om kapitaalgoederen te vervangen teneinde de continuïteit van een investering te waarborgen;

  • c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;

  • d. gelden voor de terugbetaling van leningen;

  • e. royalty's of honoraria;

  • f. inkomsten uit arbeid van natuurlijke personen;

  • g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

  • h. betalingen uit hoofde van artikel 7.

Artikel 6

  • 1 Geen der Verdragsluitende Partijen neemt, direct of indirect, maatregelen tot nationalisering of onteigening noch andere maatregelen die een soortgelijk gevolg hebben, tegen investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij, behalve in gevallen waarin deze maatregelen zijn genomen in het algemeen belang, op non-discriminatoire basis, met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang en tegen onmiddellijke, adequate en doelmatige schadeloosstelling.

  • 2 De schadeloosstelling dient onmiddellijk te worden betaald, dient gelijk te zijn aan de redelijke marktwaarde van de onteigende investering onmiddellijk voorafgaand aan het moment waarop de onteigening of de op handen zijnde onteigening openbaar werd, en dient daadwerkelijk te gelde te kunnen worden gemaakt en vrij te kunnen worden overgemaakt. Het bedrag van deze schadeloosstelling dient rente te omvatten vanaf de datum van ontneming van het onteigende bezit tot de datum van betaling tegen een gewone commerciële rentevoet voor de valuta waarin deze wordt betaald.

Artikel 7

Aan investeerders van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij haar eigen investeerders of aan investeerders van een derde staat geeft met betrekking tot hun investering, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerders.

Artikel 8

Indien de investeringen van een investeerder van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's of anderszins aanleiding geven tot de betaling van schadevergoeding ter zake van die investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar of de door de ene Verdragsluitende Partij aangewezen instantie in de rechten van de bedoelde investeerder, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering of krachtens een andere gegeven schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

  • 1 Geschillen die mogelijk ontstaan tussen een van de Verdragsluitende Partijen en een investeerder van de andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die investeerder op het grondgebied van de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij worden, zoveel mogelijk, in der minne geschikt tussen de betrokken partijen.

  • 2 Indien het geschil niet is beslecht binnen een periode van zes maanden na de datum waarop een der partijen bij het geschil om minnelijke schikking heeft verzocht, stemt iedere Verdragsluitende Partij ermee in het geschil op verzoek van de betrokken onderdaan voor te leggen aan:

    • a. het Internationale Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID) ter beslechting door conciliatie of arbitrage krachtens het Verdrag inzake de beslechting van investeringsgeschillen tussen staten en onderdanen van andere staten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor ondertekening;

    • b. het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen overeenkomstig de regels betreffende de Aanvullende Voorziening voor de toepassing van procedures door het Secretariaat van het Centrum (Aanvullende Voorziening), indien een van de Verdragsluitende Partijen geen Verdragsluitende Staat is bij het Verdrag genoemd in het tweede lid, letter a, van dit artikel;

    • c. een internationaal ad hoc-scheidsgerecht krachtens het arbitragereglement van de Commissie voor internationaal handelsrecht van de Verenigde Naties (UNCITRAL) indien geen van de Verdragsluitende Partijen Verdragsluitende Staat is bij het verdrag genoemd in het tweede lid, letter a, van dit artikel;

  • 3 Een rechtspersoon die onderdaan is van de ene Verdragsluitende Partij en die, voordat een dergelijk geschil ontstaat, onder toezicht staat van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij, wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b, van het Verdrag inzake de beslechting van investeringsgeschillen tussen staten en onderdanen van andere staten voor de toepassing van het Verdrag behandeld als een onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 De uitspraak van het scheidsgerecht is onherroepelijk en bindend voor beide partijen bij het geschil.

  • 5 Een investeerder kan tevens besluiten een geschil voor te leggen aan een bevoegde nationale rechtbank. Indien een juridisch geschil betreffende een investering op het grondgebied van Costa Rica is voorgelegd aan een bevoegde nationale rechtbank, mag dit geschil niet worden voorgelegd voor internationale geschillenregeling, tenzij de bevoegde nationale rechtbank geen onherroepelijke uitspraak heeft gedaan. Indien een geschil betrekking heeft op een investering op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden kan een investeerder er op elk tijdstip voor kiezen een geschil voor te leggen voor internationale geschillenregeling.

Artikel 10

De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum waarop dit Verdrag in werking treedt, van toepassing op alle investeringen, ongeacht of deze vóór of na de inwerkingtreding zijn gedaan door investeerders van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij in overeenstemming met de wetten en voorschriften van laatstgenoemde Verdragsluitende Partij, met inbegrip van haar wetten en voorschriften inzake arbeid en milieu.

De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op een geschil met betrekking tot een investering dat is ontstaan, of een aanspraak die is geregeld vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag.

Artikel 11

Elk van beide Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag. De andere Partij neemt dit voorstel in welwillende overweging en biedt passende gelegenheid voor een dergelijk overleg.

Artikel 12

  • 1 Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van een van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt één scheidsman en de twee aldus benoemde scheidslieden benoemen tezamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is, tot hun voorzitter.

  • 2 Indien een van beide Partijen verzuimt haar scheidsman te benoemen en indien zij binnen twee maanden geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij tot deze benoeming over te gaan, kan de laatstgenoemde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 3 Indien de beide scheidslieden niet binnen drie maanden na hun benoeming overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 4 Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat de hoogste anciënniteit heeft, beschikbaar is en geen onderdaan is van één der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

  • 5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van het internationale recht en het toepasselijke nationale recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elk stadium van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Partijen dit overeenkomen.

  • 6 Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast.

  • 7 Elke betrokken Verdragsluitende Partij draagt de kosten van haar eigen lid van het scheidsgerecht en van haar vertegenwoordiging in de arbitrageprocedure en de helft van de kosten van de voorzitter en de overige kosten. Het scheidsgerecht kan bij zijn beslissing evenwel bepalen dat een van de twee Verdragsluitende Partijen een groter deel van de kosten draagt.

  • 8 Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing bij meerderheid van stemmen. Deze beslissing is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.

Artikel 13

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Rijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 14

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijk vereiste procedures is voldaan, en blijft van kracht gedurende een tijdvak van tien jaar.

  • 2 Tenzij ten minste zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór de datum van het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

  • 3 Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan vóór de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

  • 4 Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van een deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te 's-Gravenhage op 21 mei 1999 in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) J. D. VAN DEN BERG

Voor de Republiek Costa Rica:

(w.g.) ROBERTO ROJAS

Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tussen de Republiek Costa Rica en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen hebben de ondergetekende gevolmachtigden bovendien overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die als een integrerend deel van genoemd Verdrag worden beschouwd.

Ad artikel 5

„Zonder beperking of vertraging” betekent dat overmakingen geschieden in overeenstemming met de normale bankprocedures en handelsgebruiken en in elk geval binnen een termijn van twee maanden na de datum van aanvraag van de overmaking.

Ad artikel 6

De bepalingen van dit artikel tasten in geen enkel opzicht de bevoegdheid van een Verdragsluitende Partij aan te besluiten of zij al dan niet met de andere Verdragsluitende Partij of met een andere derde staat onderhandelt over kwantitatieve exportbeperkingen, noch haar bevoegdheid deze quota toe te kennen overeenkomstig het internationaal recht.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) J. D. VAN DEN BERG

Voor de Republiek Costa Rica:

(w.g.) ROBERTO ROJAS

Naar boven