De Hoge Verdragsluitende Partijen bij deze Overeenkomst, Lid-Staten van de Europese
Unie,
Onder verwijzing naar de Akte van de Raad van 10 maart 1995,
Wensend de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese
Unie te verbeteren, zowel wat betreft het instellen van vervolgingen als wat betreft
het ten uitvoer leggen van straffen,
Erkennend het belang van de uitlevering als onderdeel van de justitiële samenwerking
voor het verwezenlijken van dit doel,
Ervan overtuigd dat de uitleveringsprocedure dient te worden vereenvoudigd, op een
wijze die verenigbaar is met hun fundamentele rechtsbeginselen, met inbegrip van de
beginselen van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden,
Vaststellend dat bij een groot aantal uitleveringsprocedures de betrokkene zich niet
tegen zijn overlevering verzet,
Overwegende dat het wenselijk is dat in dergelijk geval de tijd die met de uitlevering
gemoeid is evenals de duur van de hechtenis met het oog op de uitlevering, tot een
minimum worden beperkt,
Overwegende dat de toepassing van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van
13 december 1957 derhalve dient te worden vergemakkelijkt door de uitleveringsprocedure
te vereenvoudigen en te verbeteren,
Overwegende dat de bepalingen van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van
toepassing blijven op alle aspecten die niet in deze Overeenkomst worden behandeld,
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen: