Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen [...] Lid-Staten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, Brussel, 20-11-1995

Geraadpleegd op 03-11-2024.
Geldend van 01-01-2010 t/m heden

Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds

Authentiek : NL

Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds

Het Koninkrijk België,

het Koninkrijk Denemarken,

de Bondsrepubliek Duitsland,

de Helleense Republiek,

het Koninkrijk Spanje,

de Franse Republiek,

Ierland,

de Italiaanse Republiek,

het Groothertogdom Luxemburg,

het Koninkrijk der Nederlanden,

de Republiek Oostenrijk,

de Portugese Republiek,

de Republiek Finland,

het Koninkrijk Zweden,

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

hierna „Lid-Staten” te noemen, en

de Europese Gemeenschap,

de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

hierna „de Gemeenschap” te noemen, enerzijds, en

de Staat Israël,

hierna „Israël” te noemen, anderzijds,

Gelet op het belang van de traditionele banden tussen de Gemeenschap, haar Lid-Staten en Israël en hun gemeenschappelijke waarden,

Overwegende dat de Gemeenschap, de Lid-Staten en Israël deze banden wensen te versterken en duurzame betrekkingen op basis van wederkerigheid en partnerschap en de verdere integratie van de Israëlische economie in de Europese economie tot stand wensen te brengen,

Gelet op het belang dat de Partijen hechten aan de eerbiediging van het beginsel van economische vrijheid en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, en in het bijzonder aan de eerbiediging van de mensenrechten en de democratie waarop de Associatie is gegrondvest,

Zich bewust van de behoefte om gezamenlijk te streven naar de versterking van de politieke stabiliteit en de economische ontwikkeling door de bevordering van de regionale samenwerking,

Verlangende een regelmatige politieke dialoog over bilaterale en internationale kwesties van wederzijds belang in te stellen en te ontwikkelen,

Verlangende de dialoog over economische, wetenschappelijke, technologische, culturele, audiovisuele en sociale vraagstukken in het belang van de Partijen voort te zetten en te verdiepen,

Gelet op de toezeggingen van zowel de Gemeenschap als Israël met betrekking tot vrijhandel, met name in overeenstemming met de rechten en verplichtingen op grond van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) die voortvloeit uit de onderhandelingen in het kader van de Uruguay-Ronde,

Overtuigd dat deze associatieovereenkomst een nieuw klimaat zal scheppen voor hun economische betrekkingen, met name voor de ontwikkeling van handel, investeringen en technologische samenwerking,

Zijn als volgt overeengekomen1:

Artikel 1

  • 1 Er wordt een associatie tot stand gebracht tussen de Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en Israël anderzijds.

  • 2 Deze associatie heeft ten doel:

    • een passend kader tot stand te brengen voor de politieke dialoog met het oog op de bevordering van nauwe politieke betrekkingen tussen de Partijen;

    • uitbreiding van, onder andere, de handel in goederen en diensten, de wederzijdse liberalisering van het recht van vestiging, de verdere geleidelijke liberalisering van de overheidsopdrachten, het vrij verkeer van kapitaal en de uitbreiding van de wetenschappelijke en technologische samenwerking en aldus streven naar de bevordering van de harmonieuze ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen de Gemeenschap en Israël en de stimulering, zowel in de Gemeenschap, als in Israël, van de bloei van de economische activiteit, de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en de groei van de produktiviteit en de financiële stabiliteit;

    • de regionale samenwerking te bevorderen met het oog op de consolidatie van het vreedzaam samenleven en de economische en politieke stabiliteit;

    • de samenwerking op alle gebieden van wederzijds belang te bevorderen.

Artikel 2

De betrekkingen tussen de Partijen en alle bepalingen van deze Overeenkomst berusten op de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen die ten grondslag ligt aan het interne en externe beleid van de Partijen en die een essentieel onderdeel van deze Overeenkomst vormt.

TITEL I. POLITIEKE DIALOOG

Artikel 3

  • 1 Er wordt een regelmatige politieke dialoog tussen de Partijen tot stand gebracht. Deze dialoog versterkt de betrekkingen tussen de Partijen en vormt een bijdrage tot de verdere ontwikkeling van duurzaam partnerschap en de verbetering van het wederzijds begrip en de solidariteit.

  • 2 De politieke dialoog en samenwerking

    • zullen leiden tot beter onderling begrip en meer convergentie van standpunten over internationale vraagstukken, met name over aangelegenheden die belangrijke gevolgen voor één van de Partijen kunnen hebben;

    • zullen elke Partij in staat stellen het standpunt en de belangen van de andere Partij in overweging te nemen;

    • zullen bijdragen tot de bevordering van de regionale veiligheid en stabiliteit.

Artikel 4

De politieke dialoog heeft betrekking op alle onderwerpen van wederzijds belang en beoogt de weg te openen voor nieuwe samenwerkingsvormen, gericht op gemeenschappelijke doelstellingen, met name vrede, veiligheid en democratie.

Artikel 5

  • 1 De politieke dialoog is gericht op gezamenlijke initiatieven en vindt met name plaats:

    • a. op ministerieel niveau;

    • b. op het niveau van hoge functionarissen (politieke directeuren) die Israël vertegenwoordigen, enerzijds, en het Voorzitterschap van de Raad en de Commissie, anderzijds;

    • c. met optimale gebruikmaking van de diplomatieke kanalen, in het bijzonder door middel van regelmatige briefings door functionarissen, overleg ter gelegenheid van internationale vergaderingen en contacten tussen diplomatieke vertegenwoordigers in derde landen;

    • d. het regelmatig verstrekken van informatie aan Israël over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en soortgelijke informatie in omgekeerde richting;

    • e. alle andere middelen die kunnen bijdragen tot de consolidatie, verdere ontwikkeling en intensivering van deze dialoog.

  • 2 Op parlementair niveau vindt de politieke dialoog plaats tussen het Europees Parlement en de Knesset.

TITEL II. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

HOOFDSTUK I. BASISBEGINSELEN

Artikel 6

  • 1 De vrijhandelszone tussen de Gemeenschap en Israël wordt tot stand gebracht overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst en in overeenstemming met de bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 1994 en andere multilaterale overeenkomsten inzake de handel in goederen die opgenomen zijn in de bijlagen bij de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), hierna „de GATT” te noemen.

  • 2 In het handelsverkeer tussen de Partijen worden de goederen ingedeeld overeenkomstig de gecombineerde nomenclatuur en de Israëlische douanetarieven.

HOOFDSTUK II. INDUSTRIEPRODUKTEN

Artikel 7

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Israël, met uitzondering van de in de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de gecombineerde nomenclatuur (GN) en van het Israëlische douanetarief, en van de in bijlage 1, punt 1, ii), bij de Landbouwovereenkomst van de GATT bedoelde producten.

Artikel 8

In- of uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Israël zijn niet toegestaan. Dit is ook van toepassing op douanerechten van fiscale aard.

HOOFDSTUK III. LANDBOUWPRODUCTEN, VERWERKTE LANDBOUWPRODUCTEN, VIS EN VISSERIJPRODUCTEN

Artikel 10

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de in de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de gecombineerde nomenclatuur (GN) en van het Israëlische douanetarief, en op de in bijlage 1, punt 1, ii), bij de Landbouwovereenkomst van de GATT bedoelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Israël.

Artikel 11

De Gemeenschap en Israël stellen geleidelijk een grotere liberalisering in van het onderlinge handelsverkeer in landbouwprodukten. Met ingang van 1 januari 2000 onderzoeken de Gemeenschap en Israël de situatie met het oog op de vaststelling van de door de Gemeenschap en Israël met ingang van 1 januari 2001 toe te passen maatregelen in overeenstemming met deze doelstelling.

Artikel 12

Bij invoer in de Gemeenschap van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten van oorsprong uit Israël, gelden de regelingen van de Protocollen nrs. 1 en 3.

Artikel 13

Bij invoer in Israël van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten van oorsprong uit de Gemeenschap, gelden de regelingen van de Protocollen nrs. 2 en 3.

Artikel 14

De Europese Gemeenschap en Israël komen drie jaar na de inwerkingtreding van de op 4 november 2009 te Brussel ondertekende overeenkomst in de vorm van een briefwisseling bijeen om na te gaan of het mogelijk is elkaar verdere concessies op het gebied van de handel in landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten te verlenen.

HOOFDSTUK IV. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 16

Kwantitatieve beperkingen op de invoer en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Gemeenschap en Israël zijn verboden.

Artikel 17

Kwantitatieve beperkingen op de uitvoer en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Gemeenschap en Israël zijn verboden.

Artikel 18

  • 1 Voor produkten van oorsprong uit Israël geldt bij invoer in de Gemeenschap geen gunstiger regeling dan die welke tussen de Lid-Staten onderling geldt.

  • 2 De bepalingen van deze Overeenkomst zijn van toepassing onverminderd het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 1911/91 van de Raad van 26 juni 1991 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht op de Canarische eilanden.

Artikel 19

  • 1 Beide Partijen onthouden zich van alle binnenlandse maatregelen of praktijken van fiscale aard die, rechtstreeks of onrechtstreeks, discrimineren tussen de produkten van de ene Partij en soortgelijke produkten van oorsprong uit de andere Partij.

  • 2 Voor produkten die naar één der Partijen worden uitgevoerd mogen de terugbetaalde bedragen aan binnenlandse belastingen niet hoger zijn dan de bedragen van de op deze produkten rustende directe of indirecte belastingen.

Artikel 20

  • 1 Indien ten gevolge van de tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid van één der Partijen een specifieke regeling wordt ingesteld of indien de bestaande regelingen worden gewijzigd of in geval van wijziging of uitbreiding van de bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid van één der Partijen, kan deze Partij voor de betrokken produkten de in deze Overeenkomst vervatte regelingen wijzigen.

  • 2 In deze gevallen houdt de Partij die tot een dergelijke wijziging overgaat, terdege rekening met de belangen van de andere Partij. Te dien einde plegen de Partijen overleg binnen de Associatieraad.

Artikel 21

  • 1 Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de handhaving of de oprichting van douane-unies, vrijhandelszones of regelingen voor grensverkeer, mits de in deze Overeenkomst neergelegde handelsregelingen daardoor niet worden gewijzigd.

  • 2 De Gemeenschap en Israël plegen binnen de Associatieraad overleg over de overeenkomsten tot oprichting van douane-unies of vrijhandelszones en desgewenst over andere belangrijke onderwerpen in verband met hun handelsbeleid ten aanzien van derde landen. Dergelijk overleg vindt met name plaats bij de toetreding van een derde land tot de Europese Unie, ten einde rekening te kunnen houden met de onderlinge belangen van de Gemeenschap en Israël.

Artikel 22

Indien één der Partijen constateert dat in het handelsverkeer met de andere Partij dumping in de zin van artikel VI van de GATT plaatsvindt, kan zij passende maatregelen nemen tegen deze praktijk overeenkomstig de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT en haar nationale wettelijke regeling ter zake, en volgens de voorwaarden en procedures van artikel 25.

Artikel 23

Indien een produkt wordt ingevoerd in hoeveelheden en onder omstandigheden die:

  • ernstige schade veroorzaken of dreigen te veroorzaken voor binnenlandse producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende produkten op het grondgebied van één der Partijen, of

  • ernstige verstoringen veroorzaken of dreigen te veroorzaken in enige sector van de economie, of

  • aanleiding geven of dreigen te geven tot moeilijkheden die ernstige gevolgen kunnen hebben voor de economische situatie in een bepaald gebied,

kan de Gemeenschap of Israël, naar gelang van het geval, passende maatregelen nemen volgens de voorwaarden en procedures van artikel 25.

Artikel 24

Wanneer de naleving van artikel 17:

  • i) ertoe leidt dat goederen wederuitgevoerd worden naar een derde land ten aanzien waarvan de exporterende Partij kwantitatieve uitvoerbeperkingen, uitvoerrechten of maatregelen van gelijke werking toepast, of

  • ii) een ernstig tekort veroorzaakt of dreigt te veroorzaken van een produkt dat van wezenlijk belang is voor de exporterende Partij,

en de bovenbedoelde situaties aanleiding geven of vermoedelijk zullen geven tot ernstige moeilijkheden voor de exporterende Partij, kan deze Partij passende maatregelen nemen volgens de voorwaarden en procedures van artikel 25. Deze maatregelen mogen geen discriminerend karakter hebben en dienen te worden ingetrokken zodra zij niet langer gerechtvaardigd zijn.

Artikel 25

  • 1 Indien de Gemeenschap of Israël de invoer van produkten die de in artikel 23 bedoelde moeilijkheden zouden kunnen geven, aan een administratieve procedure onderwerpt die ten doel heeft snel informatie te verschaffen over de ontwikkeling van de handelsstromen, dient de andere Partij hiervan in kennis te worden gesteld.

  • 2 In de in artikel 22, 23 en 24 bedoelde gevallen doet de betrokken Partij het Associatiecomité, alvorens de in genoemde artikelen bedoelde maatregelen worden genomen of, in de gevallen waarop lid 3, onder d, van toepassing is, zo spoedig mogelijk, alle ter zake dienende informatie toekomen, ten einde een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

    Bij voorrang moeten die passende maatregelen worden gekozen die de werking van de Overeenkomst het minst verstoren.

    De vrijwaringsmaatregelen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van het Associatiecomité, dat hierover periodiek overleg pleegt, meer bepaald met het oog op de afschaffing van deze maatregelen zodra de omstandigheden dit toelaten.

  • 3 Voor de toepassing van lid 2 geldt het hierna volgende:

    • a. het Associatiecomité wordt van de in artikel 22 bedoelde dumping in kennis gesteld zodra de autoriteiten van de importerende Partij een onderzoek hebben geopend. Indien geen einde is gemaakt aan de dumping of geen andere bevredigende oplossing is gevonden binnen dertig dagen na kennisgeving van deze zaak, kan de importerende Partij passende maatregelen nemen;

    • b. de moeilijkheden welke voortvloeien uit de omstandigheden bedoeld in artikel 23 worden voorgelegd aan het Associatiecomité dat alle noodzakelijke beslissingen kan nemen om een einde te maken aan deze moeilijkheden.

      Indien het Associatiecomité of de exporterende Partij geen beslissing heeft genomen die een einde maakt aan de moeilijkheden of geen andere bevredigende oplossing wordt gevonden binnen dertig dagen na kennisgeving van deze zaak, kan de invoerende Partij passende maatregelen nemen om het probleem op te lossen. Deze maatregelen mogen niet verder strekken dan hetgeen noodzakelijk is om een oplossing te vinden voor de gerezen moeilijkheden;

    • c. de moeilijkheden die voortvloeien uit de in artikel 24 bedoelde omstandigheden worden aan het Associatiecomité voorgelegd.

      Het Associatiecomité kan elke beslissing nemen die nodig is om een einde te maken aan de moeilijkheden. Indien het geen beslissing heeft genomen binnen dertig dagen nadat de zaak hem is voorgelegd, kan de exporterende Partij passende maatregelen nemen ten aanzien van de uitvoer van het betrokken produkt;

    • d. wanneer uitzonderlijke omstandigheden die tot onmiddellijk optreden nopen, voorafgaande kennisgeving of onderzoek, al naar gelang van het geval, onmogelijk maken, kan de betrokken Partij in de in artikel 22, 23 en 24 bedoelde omstandigheden onverwijld de voorzorgsmaatregelen treffen die strikt noodzakelijk zijn om het probleem op te lossen. De andere Partij wordt hiervan onmiddellijk in kennis gesteld.

Artikel 26

Indien zich met betrekking tot de betalingsbalans van één of meer Lid-Staten van de Gemeenschap of Israël ernstige moeilijkheden voordoen of hiervoor onmiddellijk gevaar bestaat, kan de Gemeenschap of Israël, al naar gelang van het geval, in overeenstemming met de in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel bepaalde voorwaarden en overeenkomstig de artikelen VIII en XIV van de statuten van het Internationaal Monetair Fonds beperkende maatregelen treffen die van beperkte duur zijn en niet verder strekken dan hetgeen noodzakelijk is om een oplossing te vinden voor de moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans. Zij worden door de Gemeenschap of Israël, al naar gelang van het geval, onverwijld ter kennis van de andere Partij gebracht. Voorts wordt de andere Partij zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van een tijdschema voor de afschaffing van deze maatregelen.

Artikel 27

De bepalingen van deze Overeenkomst vormen geenszins een beletsel voor verboden of beperkingen op de invoer, uitvoer of doorvoer die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid; de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten; de bescherming van het nationaal artistiek, historisch en architectonisch erfgoed, of uit hoofde van de bescherming van de intellectuele, industriële en commerciële eigendom, noch voor voorschriften betreffende goud en zilver. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de Partijen vormen.

Artikel 28

Het begrip „produkten van oorsprong" voor de toepassing van de bepalingen van deze titel en de desbetreffende methoden van administratieve samenwerking worden gedefinieerd in Protocol nr. 4.

TITEL III. RECHT VAN VESTIGING EN DIENSTVERLENING

Artikel 29

  • 1 De Partijen komen overeen de toepassingssfeer van de Overeenkomst uit te breiden tot het recht van vestiging van vennootschappen van de ene Partij op het grondgebied van de andere Partij en de liberalisering van de dienstverlening door vennootschappen van de ene Partij aan ontvangers van diensten in de andere Partij.

  • 2 De Associatieraad doet de nodige aanbevelingen voor de uitvoering van de in lid 1 vermelde doelstelling.

Bij het opstellen van deze aanbevelingen houdt de Associatieraad rekening met de opgedane ervaring bij de wederzijdse toekenning van de meestbegunstigingsbehandeling en met de verplichtingen van elk der Partijen overeenkomstig de Algemene Overeenkomst inzake de Handel in Diensten, hierna „GATS” te noemen, met name artikel V daarvan.

  • 3 De Associatieraad verricht op zijn laatst drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst een eerste onderzoek naar de verwezenlijking van deze doelstelling.

Artikel 30

  • 1 In een eerste fase bevestigen de Partijen opnieuw hun verplichtingen krachtens de GATS, met name de wederzijdse toekenning van de meestbegunstigingsbehandeling voor de dienstensector waarvoor deze verplichting geldt.

  • 2 Overeenkomstig de GATS is deze behandeling niet van toepassing op:

    • a. door één der Partijen toegekende voordelen overeenkomstig de bepalingen van een overeenkomst, zoals gedefinieerd in artikel V van de GATS, of maatregelen die genomen zijn op grond van een dergelijke overeenkomst;

    • b. andere voordelen, toegekend overeenkomstig de lijst van uitzonderingen op de meestbegunstigingsclausule die door elk der Partijen aan de GATS-overeenkomst is gehecht.

TITEL IV. KAPITAALVERKEER, BETALINGSVERKEER, OVERHEIDSOPDRACHTEN, MEDEDINGING EN INTELLECTUELE EIGENDOM

HOOFDSTUK I. KAPITAALVERKEER EN BETALINGSVERKEER

Artikel 31

Behoudens het bepaalde in de artikelen 33 en 34 legt deze Overeenkomst geen beperkingen op aan het kapitaalverkeer tussen de Gemeenschap, enerzijds, en Israël anderzijds, en vindt geen discriminatie plaats op grond van de nationaliteit of de woonplaats van de ingezetenen van de Gemeenschap en Israël, noch op grond van de plaats waar het kapitaal geïnvesteerd wordt.

Artikel 32

Lopende betalingen in verband met het verkeer van goederen, personen, diensten of kapitaal in het kader van deze overeenkomst zijn aan geen enkele beperking onderworpen.

Artikel 33

Onverminderd andere bepalingen van deze Overeenkomst en andere internationale verplichtingen van de Gemeenschap en Israël, vormen de artikelen 31 en 32 geen beletsel voor de toepassing van eventuele beperkingen die op de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Israël van kracht zijn ten aanzien van het kapitaalverkeer tussen deze partijen in verband met directe investeringen, met inbegrip van investeringen in onroerend goed, de vestiging van ondernemingen, de financiële dienstverlening of de toelating van effecten tot de kapitaalmarkten.

Er zijn evenwel geen beperkingen op de overdracht van kapitaal dat door ingezetenen van de Gemeenschap in Israël of door ingezetenen van Israël in de Gemeenschap werd geïnvesteerd, noch op de overdracht van alle daaruit voortvloeiende winsten.

Artikel 34

Wanneer, in uitzonderlijke omstandigheden, het kapitaalverkeer tussen de Gemeenschap en Israël ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor het wisselkoersbeleid of het monetair beleid in de Gemeenschap of in Israël, dan kunnen de Gemeenschap of Israël, overeenkomstig het bepaalde in de GATS en in de artikelen VIII en XIV van de statuten van het Internationaal Monetair Fonds, het kapitaalverkeer tussen de Gemeenschap en Israël gedurende een periode van ten hoogste zes maanden aan vrijwaringsmaatregelen onderwerpen indien dergelijke maatregelen absoluut noodzakelijk zijn.

HOOFDSTUK II. OVERHEIDSOPDRACHTEN

Artikel 35

De Partijen nemen de nodige maatregelen om hun respectieve markten voor overheidsopdrachten en voor opdrachten van nutsbedrijven voor de levering van goederen en diensten en het uitvoeren van werkzaamheden verder open te stellen dan zij uit hoofde van de in het kader van de WTO gesloten overeenkomst inzake overheidsopdrachten ten opzichte van elkaar op basis van wederkerigheid verplicht zijn.

HOOFDSTUK III. MEDEDINGING

Artikel 36

  • 1 Onverenigbaar met de goede werking van deze overeenkomst, voor zover van invloed op de handel tussen de Gemeenschap en Israël:

    • a. alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen welke ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

    • b. het misbruik maken van een machtspositie door een of meer ondernemingen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap of van Israël of op een wezenlijk deel daarvan;

    • c. alle staatssteun die door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde produkties de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen.

  • 2 De Associatieraad stelt bij besluit genomen binnen een termijn van drie jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst de nodige voorschriften vast voor de tenuitvoerlegging van lid 1.

    In afwachting van de vaststelling van deze voorschriften worden de bepalingen van de Overeenkomst inzake de interpretatie en toepassing van de artikelen VI, XVI en XXIII van de GATT toegepast als regels voor de tenuitvoerlegging van lid 1, onder c.

  • 3 Elke Partij garandeert doorzichtigheid ten aanzien van de staatssteun, met name door ieder jaar aan de andere Partij mededeling te doen van het totale bedrag en de verdeling van de verstrekte steun en door op verzoek informatie over steunprogramma's te verstrekken. Op verzoek van de ene Partij verstrekt de andere Partij informatie over bepaalde afzonderlijke steunmaatregelen van de overheid.

  • 4 Met betrekking tot de landbouwprodukten vermeld in Titel II is het bepaalde in Hoofdstuk 3, lid 1, onder c, niet van toepassing.

  • 5 Indien de Gemeenschap of Israël van mening is dat een bepaalde praktijk onverenigbaar is met lid 1 en:

    • deze met de in lid 2 bedoelde uitvoeringsmaatregelen niet afdoende kan worden tegengegaan, of dat

    • bij ontstentenis van dergelijke voorschriften, de praktijk de belangen van de andere Partij ernstig schaadt of dreigt te schaden of haar nationale industrie, met inbegrip van de dienstverlenende sector, aanmerkelijke schade toebrengt of dreigt toe te brengen,

    kunnen zij na overleg binnen het Associatiecomité passende maatregelen nemen of na een termijn van dertig werkdagen volgende op het verzoek om dergelijk overleg.

    Met betrekking tot praktijken die onverenigbaar zijn met lid 1, onder c, kunnen, indien de GATT erop van toepassing is, deze passende maatregelen alleen worden vastgesteld overeenkomstig de procedures en onder de voorwaarden bepaald in de GATT of in een ander in het kader daarvan tot stand gekomen instrument dat op beide Partijen van toepassing is.

  • 6 Niettegenstaande eventueel daarmee strijdige bepalingen die overeenkomstig lid 2 zijn vastgesteld, wisselen de Partijen informatie uit met inachtneming van de beperkingen welke voortvloeien uit het beroeps- of zakengeheim.

Artikel 37

  • 1 De Lid-Staten en Israël passen alle staatsmonopolies van commerciële aard geleidelijk aan, in dier voege dat aan het einde van het vijfde jaar volgende op de inwerkingtreding van deze overeenkomst geen discriminatie meer bestaat tussen onderdanen van de Lid-Staten en van Israël wat de voorwaarden voor de levering en afzet van goederen betreft.

  • 2 Het Associatiecomité wordt in kennis gesteld van de maatregelen welke te dien einde worden genomen.

Artikel 38

Met betrekking tot overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan speciale of exclusieve rechten zijn toegekend, ziet de Associatieraad erop toe dat vanaf het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst geen maatregelen worden vastgesteld of gehandhaafd die het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Israël verstoren of strijdig zijn met de belangen van de Partijen. Deze bepaling vormt geen beletsel voor de uitvoering, de jure of de facto, van bijzondere taken die aan deze ondernemingen zijn opgedragen.

HOOFDSTUK IV. INTELLECTUELE, INDUSTRIËLE EN COMMERCIËLE EIGENDOM

Artikel 39

  • 1 Overeenkomstig de bepalingen van dit artikel en van bijlage VII, waarborgen de Partijen een adequate en effectieve bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten volgens de hoogste internationale maatstaven, met inbegrip van effectieve middelen om deze rechten te doen gelden.

  • 2 De tenuitvoerlegging van dit artikel en van bijlage VII wordt regelmatig door de Partijen bezien. In geval van problemen op het gebied van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten die van invloed zijn op het handelsverkeer, wordt op verzoek van één der Partijen binnen het Associatiecomité dringend overleg gepleegd, ten einde tot een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te komen.

TITEL V. WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE SAMENWERKING

Artikel 40

De Partijen wensen de wetenschappelijke en technologische samenwerking verder uit te breiden. Gedetailleerde regelingen om deze doelstelling te bereiken komen aan bod in afzonderlijke, speciaal daartoe gesloten overeenkomsten.

TITEL VI. ECONOMISCHE SAMENWERKING

Artikel 41. Doelstellingen

De Gemeenschap en Israël wensen de economische samenwerking verder uit te breiden, zulks ten voordele van beide Partijen en op basis van wederkerigheid, overeenkomstig de algemene doelstellingen van de Overeenkomst.

Artikel 42. Toepassingsbereik

  • 1 De samenwerking zal voornamelijk worden gericht op sectoren die van belang zijn voor de harmonisatie van de economieën van de Gemeenschap en Israël of die de groei en de werkgelegenheid stimuleren. De belangrijkste sectoren van de samenwerking worden genoemd in de artikelen 44 tot en met 57, maar indien daarvoor belangstelling bestaat kunnen de Partijen ook in andere sectoren samenwerken.

  • 2 Bij de tenuitvoerlegging van de economische samenwerking in de verschillende sectoren dient terdege rekening te worden gehouden met het behoud van het milieu en het ecologisch evenwicht, voor zover van toepassing.

Artikel 43. Methoden en bepalingen

De economische samenwerking wordt met name ten uitvoer gelegd door:

  • a. een regelmatige, economische dialoog tussen de Partijen, waarbij alle sectoren van het economisch beleid worden bestreken, meer bepaald het fiscaal beleid, het beleid ten aanzien van de betalingsbalans en het monetair beleid en die de hechte samenwerking tussen de bij het economisch beleid betrokken overheden zal stimuleren, elk op de gebieden waarvoor zij bevoegd zijn, binnen de Associatieraad of enig ander forum dat is aangewezen door de Associatieraad;

  • b. de regelmatige uitwisseling van informatie en ideeën in elke sector waarin wordt samengewerkt, inclusief vergaderingen van ambtenaren en deskundigen;

  • c. de overdracht van advies, know-how en opleiding;

  • d. de tenuitvoerlegging van gezamenlijke acties, zoals seminars en workshops;

  • e. technische, administratieve en regelgevende bijstand;

  • f. de verspreiding van informatie over samenwerking.

Artikel 44. Regionale samenwerking

De Partijen stimuleren activiteiten die gericht zijn op de bevordering van regionale samenwerking.

Artikel 45. Industriële samenwerking

De Partijen stimuleren de samenwerking op de volgende gebieden:

  • industriële samenwerking tussen de economische operatoren in de Gemeenschap en Israël, met inbegrip van de toegang van Israël tot de communautaire netwerken voor samenwerking tussen bedrijven en tot gedecentraliseerde samenwerkingsnetwerken;

  • de diversifiëring van de industriële output in Israël;

  • de samenwerking tussen het midden- en kleinbedrijf in de Gemeenschap en Israël;

  • de bevordering van de toegang tot investeringskapitaal;

  • informatie- en ondersteunende diensten;

  • de stimulering van innovatie.

Artikel 46. Landbouw

De samenwerking van de Partijen concentreert zich voornamelijk op:

  • de ondersteuning van hun op diversifiëring van de produktie gerichte beleidslijnen;

  • de bevordering van milieuvriendelijke landbouwtechnieken;

  • nauwere banden tussen bedrijven, groepen en organisaties die op vrijwillige basis de belangen behartigen van bepaalde bedrijfstakken en beroepen in Israël en in de Gemeenschap;

  • technische bijstand en opleiding;

  • de harmonisatie van de fytosanitaire en veterinaire normen;

  • de geïntegreerde plattelandsontwikkeling, inclusief de verbetering van de basisdiensten en de ontwikkeling van geassocieerde economische activiteiten;

  • de samenwerking tussen plattelandsgebieden, de uitwisseling van ervaring en know-how inzake plattelandsontwikkeling.

Artikel 47. Normen

De Partijen streven ernaar de verschillen op het gebied van harmonisatie en conformiteitsbeoordeling verder te beperken. Daartoe sluiten zij specifieke overeenkomsten met betrekking tot de wederzijdse erkenning op het gebied van de conformiteitsbeoordeling.

Artikel 48. Financiële diensten

De Partijen werken samen, zo nodig door middel van de sluiting van overeenkomsten met betrekking tot de goedkeuring van gemeenschappelijke voorschriften en normen op boekhoudkundig gebied en met betrekking tot controle- en regelgevingsstelsels in de banksector, de verzekeringsbranche en andere financiële sectoren.

Artikel 49. Douane

  • 1 De Partijen verbinden zich tot de ontwikkeling van de samenwerking op douanegebied, ten einde ervoor te zorgen dat de handelsbepalingen worden nageleefd. Daartoe brengen zij een dialoog tot stand in douanezaken.

  • 2 De samenwerking concentreert zich op de vereenvoudiging en de automatisering van de douaneprocedures en omvat, met name, de uitwisseling van informatie door deskundigen en de beroepsopleiding.

  • 3 Onverminderd andere in deze overeenkomst vervatte vormen van samenwerking, met name op het gebied van de bestrijding van drugs en het witwassen van geld, verlenen de administratieve autoriteiten van de Partijen elkaar wederzijdse bijstand overeenkomstig de bepalingen van Protocol nr. 5.

Artikel 50. Milieu

  • 1 De Partijen bevorderen de samenwerking op het gebied van voorkoming van milieubederf, beperking van verontreiniging en verzekering van het rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen met het oog op een duurzame ontwikkeling en bevordering van regionale milieuprojecten.

  • 2 De samenwerking wordt met name toegespitst op:

    • het tegengaan van woestijnvorming;

    • de kwaliteit van het water van de Middellandse Zee en de controle op en preventie van verontreiniging van de zee;

    • het beheer van afvalstoffen;

    • het tegengaan van verzilting;

    • milieubeheer van gevoelige kustgebieden;

    • milieu-educatie en milieubewustheid;

    • het gebruik van geavanceerde milieubeheerinstrumenten, milieucontrolemethoden en milieutoezicht, inclusief het gebruik van milieu-informatiesystemen (EIS) en milieu-effectrapportage;

    • het effect van de industriële ontwikkeling op het milieu in het algemeen en de veiligheid van industriële installaties in het bijzonder;

    • het effect van de landbouw op de bodem en de kwaliteit van het water.

Artikel 51. Energie

  • 1 De Partijen zijn van mening dat de opwarming van de aarde en de uitputting van de voorraad fossiele brandstoffen een ernstige bedreiging voor de mensheid vormen. Zij dienen derhalve samen te werken met het oog op de ontwikkeling van duurzame energiebronnen zodat bij het gebruik van brandstoffen verontreiniging van het milieu wordt beperkt en energiebesparing in de hand wordt gewerkt.

  • 2 De Partijen zullen pogen acties ter bevordering van regionale samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld de doorvoer van gas, olie en elektriciteit aan te moedigen.

Artikel 52. Informatie-infrastructuur en telecommunicatie

De Partijen bevorderen in hun wederzijds voordeel de samenwerking op het gebied van de ontwikkeling van informatie-infrastructuur en telecommunicatie. De samenwerking wordt met name toegespitst op acties verband houdende met onderzoek en technologische ontwikkeling, de harmonisatie van normen en de modernisering van de technologie.

Artikel 53. Vervoer

  • 1 De Partijen bevorderen de samenwerking op het gebied van het vervoer en de vervoersinfrastructuur ten einde de doeltreffendheid van het verkeer van reizigers en goederen zowel op bilateraal als op regionaal niveau te verbeteren.

  • 2 De samenwerking wordt met name toegespitst op:

    • de verwezenlijking van hoge veiligheidsnormen in het zee- en het luchtvervoer; daartoe zullen de Partijen overleg op deskundigenniveau tot stand brengen om informatie uit te wisselen;

    • de normalisatie van de technische installaties, met name voor wat betreft het gecombineerd vervoer, het multimodaal vervoer en de overslag;

    • de bevordering van gezamenlijke technologische en onderzoeksprogramma's.

Artikel 54. Toerisme

De Partijen wisselen informatie uit over een planmatige ontwikkeling van het toerisme en marketingprojecten, tentoonstellingen, conferenties en publikatie op toeristisch gebied.

Artikel 55. De onderlinge aanpassing van de wetgevingen

De Partijen doen het nodige met het oog op de onderlinge aanpassing van hun respectieve wetgevingen ten einde de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst te vergemakkelijken.

Artikel 56. Drugs en het witwassen van geld

  • 1 De Partijen werken samen met het oog op met name:

    • verbetering van de doelmatigheid van het beleid en de maatregelen om het aanbod van en de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen tegen te gaan, en de terugdringing van het misbruik van deze produkten;

    • aanmoediging van een gezamenlijke aanpak ter terugdringing van de vraag naar deze produkten;

    • voorkoming van het gebruik van de financiële systemen van Partijen voor het witwassen van kapitaal afkomstig van criminele activiteiten in het algemeen en de handel in drugs in het bijzonder.

  • 2 De samenwerking neemt de vorm aan van uitwisseling van informatie en, waar nodig, gezamenlijke activiteiten op het gebied van:

    • de uitwerking en tenuitvoerlegging van nationale wetgeving;

    • controle op de handel in precursoren;

    • de totstandbrenging van instellingen voor sociale en gezondheidszorg en voorlichtingssystemen en de tenuitvoerlegging van projecten in die geest, inclusief opleidings- en onderzoeksprojecten;

    • de toepassing van de hoogst mogelijke internationale normen op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld en het misbruik van chemische precursoren, met name de door de Financial Action Task Force (FATF) en de Chemical Action Task Force (CATF) gebruikte.

  • 3 De Partijen stellen te zamen, in overeenstemming met hun respectieve wetgevingen, het beleid en de samenwerkingsmethoden vast om deze doelstellingen te verwezenlijken. Wanneer hun activiteiten geen gezamenlijke activiteiten zijn, vormen zij het voorwerp van overleg en nauwe coördinatie.

    De ter zake bevoegde instanties uit de openbare en de particuliere sector kunnen in overeenstemming met hun bevoegdheden, in samenwerking met de bevoegde instanties van Israël, de Gemeenschap en haar Lid-Staten, aan deze activiteiten deelnemen.

Artikel 57. Migratie

De Partijen werken samen met het oog op met name:

  • de vaststelling van terreinen van wederzijds belang op het gebied van het immigratiebeleid;

  • verhoging van de doelmatigheid van maatregelen ter voorkoming of beperking van illegale migratiestromen.

TITEL VII. SAMENWERKING OP AUDIOVISUEEL EN CULTUREEL GEBIED EN OP HET GEBIED VAN INFORMATIE EN COMMUNICATIE

Artikel 58

  • 1 De Partijen verplichten zich tot bevordering van samenwerking in de audiovisuele sector in hun wederzijds voordeel.

  • 2 De Partijen streven naar het betrekken van Israël bij communautaire initiatieven in deze sector waardoor samenwerking op terreinen zoals coproduktie, opleiding, ontwikkeling en distributie mogelijk wordt.

Artikel 59

De Partijen bevorderen de samenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en de uitwisseling van jongeren. De samenwerkingsterreinen kunnen met name omvatten: de uitwisseling van jongeren, samenwerking tussen universiteiten en andere onderwijs-/ opleidingsinstellingen, taalonderwijs, vertalingen en andere wijzen van bevordering van een beter wederzijds begrip voor de respectieve culturen.

Artikel 60

De Partijen bevorderen culturele samenwerking. De samenwerkingsterreinen kunnen met name omvatten vertalingen, de uitwisseling van kunstwerken en kunstenaars, het conserveren en restaureren van historische en culturele monumenten en plaatsen, de opleiding van op cultureel gebied werkzame personen, de organisatie van culturele manifestaties met een Europees karakter, de verhoging van het wederzijds begrip en het leveren van een bijdrage aan de verspreiding van informatie over bijzondere culturele evenementen.

Artikel 61

De Partijen bevorderen activiteiten van wederzijds belang op het gebied van informatie en communicatie.

Artikel 62

De samenwerking wordt met name verwezenlijkt via:

  • a. een regelmatige dialoog tussen de partijen;

  • b. een regelmatige uitwisseling van informatie en ideeën in iedere sector van de samenwerking, bijvoorbeeld tijdens bijeenkomsten van ambtenaren en deskundigen;

  • c. adviesverlening, de overdracht van deskundigheid en het verstrekken van opleidingen;

  • d. de tenuitvoerlegging van gezamenlijke acties, zoals seminaria;

  • e. technische en administratieve bijstand en bijstand op regelgevend gebied;

  • f. de verspreiding van informatie over samenwerkingsinitiatieven.

TITEL VIII. SOCIALE SAMENWERKING

Artikel 63

  • 1 De Partijen voeren een dialoog over alle onderwerpen van wederzijds belang. De dialoog heeft met name betrekking op vraagstukken verband houdende met de sociale problemen van postindustriële samenlevingen, zoals werkloosheid, de revalidatie van gehandicapten, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, arbeidsverhoudingen, beroepsopleiding, veiligheid en hygiëne op de arbeidsplaats, enz.

  • 2 De samenwerking vindt plaats via bijeenkomsten van deskundigen en seminaria.

Artikel 64

  • 1 Met het oog op de coördinatie van de sociale-zekerheidsstelsels van op het grondgebied van een Lid-Staat wettig te werk gestelde Israëlische werknemers en hun wettig aldaar verblijvende gezinsleden en met inachtneming van de in elke Lid-Staat geldende voorwaarden en modaliteiten:

    • worden alle door deze werknemers in de verschillende Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen bijeengeteld voor de vaststelling van het recht op ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen en -uitkeringen en voor de medische verzorging van deze werknemers en hun gezinsleden;

    • komen alle pensioenen en uitkeringen uit hoofde van ouderdom, overleving, een arbeidsongeval, een beroepsziekte of invaliditeit, met uitzondering van uitkeringen waarvoor geen premie is betaald, in aanmerking voor vrije overmaking naar Israël tegen de krachtens de wetgeving van de aansprakelijke Lid-Staat of Lid-Staten geldende koers;

    • ontvangen de betrokken werknemers gezinsbijslag voor hun voornoemde gezinsleden.

  • 2 Israël kent aan wettig op zijn grondgebied te werk gestelde werknemers die onderdaan van een Lid-Staat zijn en aan hun wettig aldaar verblijvende gezinsleden een soortgelijke behandeling toe als die welke in het tweede en derde streepje van lid 1 zijn bepaald, met inachtneming van de in Israël geldende voorwaarden en modaliteiten.

Artikel 65

  • 1 De Associatieraad stelt de bepalingen voor de tenuitvoerlegging van de in artikel 64 vermelde doelstellingen vast.

  • 2 De Associatieraad stelt de modaliteiten voor administratieve samenwerking vast om het beheer en de controle te garanderen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de in lid 1 vervatte bepalingen.

Artikel 66

De door de Associatieraad overeenkomstig artikel 65 vastgestelde regelingen doen geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit bilaterale overeenkomsten tussen Israël en de Lid-Staten, wanneer deze overeenkomsten in een gunstiger behandeling van Israëlische onderdanen of onderdanen van de Lid-Staten voorzien.

TITEL IX. INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 67

Hierbij wordt een Associatieraad opgericht die eens per jaar en telkens wanneer de omstandigheden zulks vereisen op ministerniveau bijeenkomt, op initiatief van zijn voorzitter en overeenkomstig zijn reglement van orde. De Associatieraad behandelt alle belangrijke vraagstukken die zich in het kader van deze overeenkomst voordoen en alle andere bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang.

Artikel 68

  • 1 De Associatieraad bestaat uit leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, enerzijds, en uit leden van de regering van de Staat Israël, anderzijds.

  • 2 De Associatieraad stelt zijn reglement van orde vast.

  • 3 De leden van de Associatieraad mogen regelingen treffen om zich te doen vertegenwoordigen, overeenkomstig de bepalingen in zijn reglement van orde.

  • 4 De Associatieraad wordt beurtelings voorgezeten door een lid van de Raad van de Europese Unie en door een lid van de regering van de Staat Israël, zulks overeenkomstig de bepalingen in zijn reglement van orde.

Artikel 69

  • 1 De Associatieraad heeft, voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst, in de daarin genoemde gevallen de bevoegdheidsbesluiten te nemen.

Deze besluiten zijn bindend voor de Partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan. De Associatieraad kan desbetreffend ook de nodige aanbevelingen doen.

  • 2 De besluiten en aanbevelingen van de Associatieraad worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de Partijen.

Artikel 70

  • 1 Hierbij wordt een Associatiecomité opgericht, dat verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst, onder voorbehoud van de aan de Associatieraad toegekende bevoegdheden.

  • 2 De Associatieraad kan alle of een deel van zijn bevoegdheden aan het Associatiecomité delegeren.

Artikel 71

  • 1 Het Associatiecomité, dat op het niveau van ambtenaren vergadert, is samengesteld uit vertegenwoordigers van de leden van de Raad van de Europese Unie en van leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, enerzijds, en uit vertegenwoordigers van de regering van de Staat Israël, anderzijds.

  • 2 Het Associatiecomité stelt zijn reglement van orde vast.

  • 3 Het Associatiecomité wordt beurtelings voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en door een vertegenwoordiger van de regering van de Staat Israël.

Artikel 72

  • 1 Het Associatiecomité heeft beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het beheer van de Overeenkomst en op de terreinen waarop de Raad bepaalde bevoegdheden heeft gedelegeerd aan het Associatiecomité.

Deze besluiten zijn bindend voor de Partijen die gehouden zijn de maatregelen te nemen die voor de uitvoering ervan nodig zijn.

  • 2 De besluiten worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de Partijen.

Artikel 73

De Associatieraad kan besluiten werkgroepen of lichamen in te stellen die voor de uitvoering van de overeenkomst nodig zijn.

Artikel 74

De Associatieraad neemt de nodige maatregelen ter bevordering van de samenwerking en de contacten tussen het Europees Parlement en de Knesset van de Staat Israël en tussen het Economisch en Sociaal Comité van de Gemeenschap en de Economische en Sociale Raad van Israël.

Artikel 75

  • 1 Iedere Partij mag geschillen die verband houden met de toepassing of de interpretatie van deze Overeenkomst aan de Associatieraad voorleggen.

  • 2 De Associatieraad kan het geschil bij besluit beslechten.

  • 3 Iedere Partij is verplicht de maatregelen te treffen die nodig zijn in verband met de uitvoering van het in lid 2 bedoelde besluit.

  • 4 Indien het geschil niet overeenkomstig lid 2 kan worden beslecht, kan iedere Partij de andere ervan in kennis stellen dat zij een scheidsrechter heeft aangewezen, waarop de andere Partij binnen twee maanden een tweede scheidsrechter moet aanwijzen. Voor de toepassing van deze procedure worden de Gemeenschap en de Lid-Staten geacht één Partij bij het geschil te zijn.

    De Associatieraad wijst een derde scheidsrechter aan.

    De scheidsrechters beslissen bij meerderheid van stemmen.

    Iedere partij bij het geschil moet het nodige doen om de beslissing van de scheidsrechters ten uitvoer te leggen.

Artikel 76

Niets in de Overeenkomst belet een Partij maatregelen te nemen:

  • a. die zij nodig acht om de onthulling van informatie te voorkomen die tegen haar vitale veiligheidsbelangen indruist;

  • b. die verband houden met de produktie van of de handel in wapens, munitie of oorlogsmateriaal of met onderzoek, ontwikkeling of produktie die absoluut vereist zijn voor defensiedoeleinden, mits deze maatregelen geen afbreuk doen aan de concurrentievoorwaarden voor produkten die niet voor specifiek militaire doeleinden bestemd zijn;

  • c. die zij van vitaal belang voor haar eigen veiligheid acht, in geval van ernstige binnenlandse problemen die de openbare orde bedreigen, in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen die een oorlogsdreiging inhouden of om verplichtingen na te komen die zij voor de handhaving van de vrede en de internationale veiligheid is aangegaan.

Artikel 77

Op de door deze Overeenkomst bestreken terreinen en onverminderd daarin neergelegde bijzondere bepalingen, geldt het volgende:

  • de regelingen die de Staat Israël ten opzichte van de Gemeenschap toepast mogen geen aanleiding geven tot discriminatie tussen de Lid-Staten, hun onderdanen dan wel hun vennootschappen;

  • de regelingen die de Gemeenschap ten opzichte van de Staat Israël toepast mogen geen aanleiding geven tot discriminatie tussen Israëlische onderdanen of vennootschappen.

Artikel 78

Wat de directe belastingen betreft, mag geen enkele bepaling van de Overeenkomst leiden tot:

  • de uitbreiding van de door een Partij toegekende voordelen op fiscaal gebied in enige internationale overeenkomst of regeling waardoor deze Partij gebonden is;

  • het verhinderen van de vaststelling of toepassing door een Partij van enige maatregel die gericht is op het voorkomen van fraude of belastingontduiking;

  • dat er afbreuk wordt gedaan aan het recht van een Partij de ter zake doende bepalingen van haar fiscale wetgeving toe te passen op belastingplichtigen die zich niet in dezelfde situatie bevinden ten aanzien van hun woonplaats.

Artikel 79

  • 1 De Partijen treffen alle algemene of bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens de Overeenkomst te voldoen. Zij zien erop toe dat de in de Overeenkomst aangegeven doelstellingen worden bereikt.

  • 2 Indien een van de Partijen van mening is dat de andere Partij een verplichting van de Overeenkomst niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen. Alvorens dit te doen, behalve in bijzonder dringende gevallen, verstrekt zij de Associatieraad alle ter zake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, ten einde een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

    Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de goede werking van de Overeenkomst het minst verstoren.

    Deze maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van de Associatieraad gebracht; op verzoek van de andere partij wordt daaromtrent in de Associatieraad overleg gepleegd.

Artikel 80

De Protocollen 1 tot en met 5 en de bijlagen I tot en met VII vormen een integrerend onderdeel van de Overeenkomst. De verklaringen en briefwisselingen worden opgenomen in de Slotakte, die een integrerend onderdeel van de Overeenkomst zal vormen.

Artikel 81

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt met de term „partijen" bedoeld, enerzijds de Gemeenschap, of de Lid-Staten, of de Gemeenschap en haar Lid-Staten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en Israël anderzijds.

Artikel 82

Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

Elk der Partijen kan deze Overeenkomst door kennisgeving aan de andere Partij opzeggen. De Overeenkomst verstrijkt zes maanden na de datum van genoemde kennisgeving.

Artikel 83

Deze Overeenkomst is van toepassing op het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing zijn, overeenkomstig de bepalingen van genoemde verdragen, enerzijds, en op het grondgebied van de Staat Israël, anderzijds.

Artikel 84

Deze Overeenkomst, die is opgesteld in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse en de Hebreeuwse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, wordt neergelegd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie.

Artikel 85

Deze Overeenkomst wordt door de Partijen volgens hun eigen procedures goedgekeurd.

Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de Partijen elkaar kennisgeving doen van het feit dat de in de eerste alinea bedoelde procedures zijn voltooid.

Bij haar inwerkingtreding vervangt deze Overeenkomst de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Staat Israël, en de Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, die op 11 mei 1975 te Brussel werden ondertekend.

GEDAAN te Brussel, de twintigste november negentienhonderd vijfennegentig.

Protocol 1. Regeling van toepassing bij de invoer in de Europese Gemeenschap van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten van oorsprong uit de Staat Israël

  • 1. De in de bijlage vermelde producten van oorsprong uit Israël zijn bij invoer in de Gemeenschap aan de bepalingen van dit artikel en aan de in de bijlage vastgestelde voorwaarden onderworpen.

  • 2. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de op 4 november 2009 te Brussel ondertekende overeenkomst in de vorm van een briefwisseling (hierna „de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling” genoemd) worden de douanerechten en heffingen van gelijke werking (met inbegrip van het agrarisch element) die van toepassing zijn op de invoer in de Europese Gemeenschap van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten van oorsprong uit Israël afgeschaft, behalve wanneer in tabel 1 van de bijlage anders is bepaald.

  • 3. De douanerechten die gelden voor de in tabel 2 van de bijlage bedoelde landbouwproducten van oorsprong uit Israël, worden afgeschaft of verlaagd binnen de grenzen van de tariefcontingenten die in kolom „b” worden vermeld.

    Voor hoeveelheden die de contingenten overschrijden, worden de douanerechten verlaagd met het percentage dat in kolom „c” wordt vermeld.

    Voor het eerste jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling wordt de omvang van de tariefcontingenten berekend in verhouding tot het basisvolume, rekening houdend met het gedeelte van de periode dat op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst reeds is verstreken.

  • 4. Onverminderd de in punt 2 van dit protocol vastgestelde voorwaarden, geldt met betrekking tot de producten waarop, enerzijds, invoerprijzen overeenkomstig artikel 140 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad2 en, anderzijds, ad-valoremdouanerechten en specifieke douanerechten overeenkomstig het gemeenschappelijk douanetarief van toepassing zijn, dat de afschaffing alleen van toepassing is op het ad-valoremgedeelte van het recht.

  • 5. Voor de producten van oorsprong uit Israël van tabel 3 zijn de douanerechten geconsolideerd op het niveau van de op dit moment toegepaste rechten van de kolommen „a” en „b”.

Protocol 2. Regeling van toepassing bij de invoer in de Staat Israël van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap

  • 1. De in de bijlage vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap zijn bij invoer in Israël aan de bepalingen van dit artikel en aan de in de bijlage vastgestelde voorwaarden onderworpen.

  • 2. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de op 4 november 2009 te Brussel ondertekende overeenkomst in de vorm van een briefwisseling (hierna „de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling” genoemd) worden de douanerechten en heffingen van gelijke werking (met inbegrip van het agrarisch element) die van toepassing zijn op de invoer in de Staat Israël van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap afgeschaft, behalve voor de in tabel 1 van de bijlage opgenomen producten.

  • 3. De douanerechten die gelden voor de in tabel 2 van de bijlage bedoelde landbouwproducten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap, worden afgeschaft of verlaagd binnen de grenzen van de tariefcontingenten die in kolom „b” worden vermeld.

    Voor hoeveelheden die de contingenten overschrijden, worden de douanerechten verlaagd met het percentage dat in kolom „c” wordt vermeld.

    Voor het eerste jaar na de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling wordt de omvang van de tariefcontingenten berekend in verhouding tot het basisvolume, rekening houdend met het gedeelte van de periode dat op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst reeds is verstreken.

  • 4. De douanerechten die gelden voor de in tabel 3 bij dit protocol bedoelde landbouwproducten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap, zijn geconsolideerd tot het niveau van kolom „a”, en de toegepaste specifieke rechten zijn geconsolideerd tot het niveau van kolom „b”.

Protocol 3. betreffende gewasbescherming

Onverminderd de bepalingen van de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen die als bijlage aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO is gehecht, inzonderheid de artikelen 2 en 6 daarvan, komen de Partijen overeen dat met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst:

  • a. in hun onderlinge handelsverkeer, het fytosanitaire certificaat vereist is voor:

    • wat de afgesneden bloemen betreft:

      • – – uitsluitend die van de geslachten Dendranthema, Dianthus en Pelargonium bij invoer in de Gemeenschap,

      • – – uitsluitend Rosa, Dendranthema, Dianthus, Pelargonium, Gypsophilia en Anemone bij invoer in Israël, en

    • wat fruit betreft:

      • – – uitsluitend citrusvruchten, Fortunella, Poncirus en de Hybrides Annona, Cydonia, Diospyros, Malus, Mangifera, Passiflora, Prunus, Psidium, Pyrus, Ribes, Syzygium en Vaccinum bij invoer in de Gemeenschap;

      • – – alle geslachten bij invoer in Israël;

  • b. in hun onderlinge handelsverkeer de fytosanitaire vergunning voor planten of plantaardige produkten uitsluitend vereist is voor het binnenbrengen, nadat een onderzoek is ingesteld naar het gevaar voor schadelijke organismen, van planten of plantaardige produkten die anders niet zouden worden toegelaten;

  • c. een Partij die voornemens is nieuwe fytosanitaire maatregelen in te voeren die het bestaande handelsverkeer tussen de Partijen nadelig zouden kunnen beïnvloeden, de voorgenomen maatregelen en de mogelijke gevolgen daarvan in overleg met de andere Partij aan een onderzoek onderwerpt.

Protocol nr.4. betreffende de definitie van het begrip ,,producten van oorsprong’’ en methoden van administratieve samenwerking

TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

  • a. „vervaardiging”: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;

  • b. „materiaal”: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen, enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;

  • c. „product”: het verkregen product, zelfs indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;

  • d. „goederen”: zowel materialen als producten;

  • e. „douanewaarde”: de waarde zoals bepaald bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);

  • f. „prijs af fabriek”: de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in Israël, in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;

  • g. „waarde van de materialen”: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of Israël is betaald;

  • h. „waarde van de materialen van oorsprong”: de waarde van deze materialen zoals omschreven onder g, welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;

  • i. „toegevoegde waarde”: de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte materialen die van oorsprong zijn uit de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waar cumulatie van toepassing is, of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die in de Gemeenschap of in Israël voor deze materialen is betaald;

  • j. „hoofdstukken” en „posten”: de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit protocol „het geharmoniseerde systeem” of „GS” genoemd;

  • k. „ingedeeld”: de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;

  • l. „zending”: producten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of, bij gebreke daarvan, een enkele factuur.

  • m. „gebieden” omvatten ook de territoriale wateren.

TITEL II. DEFINITIE VAN HET BEGRIP „PRODUCTEN VAN OORSPRONG’’

Artikel 2. Algemene voorwaarden

  • 1 Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong te zijn uit de Gemeenschap:

    • a. geheel en al in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 5;

    • b. in de Gemeenschap verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6;

    • c. goederen van oorsprong uit de Europese Economische Ruimte (EER), in de zin van Protocol nr. 4 bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 2 Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong zijnde uit Israël:

    • a. geheel en al in Israël verkregen producten in de zin van artikel 5;

    • b. in Israël verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Israël een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6.

  • 3 De bepalingen van lid 1, onder c, zijn alleen van toepassing indien er een vrijhandelsovereenkomst van toepassing is tussen enerzijds Israël en anderzijds de EER/EVA-landen (IJsland, Liechtenstein en Noorwegen).

Artikel 3. Cumulatie in de Gemeenschap

  • 1 Onverminderd artikel 2, lid 1, worden producten als zijnde van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit Bulgarije, Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein)3 , IJsland, Noorwegen, Roemenië, Turkije of de Gemeenschap, op voorwaarde dat deze materialen in de Gemeenschap be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 1, worden producten als zijnde van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit de Faeröer of een land dat deelneemt aan het Euro-mediterrane partnerschap dat is gebaseerd op de Verklaring van Barcelona die werd vastgesteld tijdens de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995, met uitzondering van Turkije, op voorwaarde dat deze materialen in de Gemeenschap be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 3 Indien de in de Gemeenschap verrichte be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan de in artikel 7 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product enkel als van oorsprong zijnde uit de Gemeenschap beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde groter is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in de leden 1 en 2 bedoelde landen. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong zijnde uit het land dat de hoogste waarde vertegenwoordigt van de bij de vervaardiging in de Gemeenschap gebruikte materialen van oorsprong.

  • 4 De producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 genoemde landen die in de Gemeenschap geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van deze landen worden uitgevoerd.

  • 5 De cumulatie waarin dit artikel voorziet kan uitsluitend worden toegepast op voorwaarde dat:

    • a. een preferentiële handelsovereenkomst overeenkomstig artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) van toepassing is tussen de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprong, en het land van bestemming;

    • b. materialen en producten de oorsprong hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die van dit protocol,

      en

    • c. kennisgevingen zijn gepubliceerd, waaruit blijkt dat is voldaan aan de vereisten voor de toepassing van cumulatie, in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en in Israël volgens zijn eigen procedures.

    De cumulatie waarin dit artikel voorziet, is van toepassing met ingang van de datum die is aangegeven in de kennisgeving in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

    De Gemeenschap zal Israël door tussenkomst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen nadere gegevens verstrekken over de overeenkomsten, met inbegrip van de datums van inwerkingtreding, en de daarin opgenomen oorsprongsregels, die met de andere in de leden 1 en 2 genoemde landen worden toegepast.

Artikel 4. Cumulatie in Israël

  • 1 Onverminderd artikel 2, lid 2, worden producten als van oorsprong zijnde uit Israël beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit Bulgarije, Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein)4 , IJsland, Noorwegen, Roemenië, Turkije of de Gemeenschap, op voorwaarde dat deze materialen in Israël be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 2, worden producten als van oorsprong zijnde uit Israël beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit de Faeröer of een land dat deelneemt aan het Euro-mediterrane partnerschap, gebaseerd op de verklaring van Barcelona die werd vastgesteld tijdens de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995, met uitzondering van Turkije, op voorwaarde dat deze materialen in Israël be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 3 Indien de in Israël verrichte be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan de in artikel 7 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product enkel als van oorsprong zijnde uit Israël beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde groter is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in de leden 1 en 2 bedoelde landen. Is dit niet het geval dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong zijnde uit het land waarin de meeste waarde is toegevoegd aan de bij de vervaardiging in Israël gebruikte materialen van oorsprong.

  • 4 De producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 genoemde landen die in Israël geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van deze landen worden uitgevoerd.

  • 5 De cumulatie waarin dit artikel voorziet kan uitsluitend worden toegepast op voorwaarde dat:

    • a. een preferentiële handelsovereenkomst overeenkomstig artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) van toepassing is tussen de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprong en het land van bestemming;

    • b. materialen en producten de oorsprong hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die van dit protocol,

      en

    • c. kennisgevingen zijn gepubliceerd, waaruit blijkt dat is voldaan aan de vereisten voor de toepassing van cumulatie, in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en in Israël volgens zijn eigen procedures.

    De cumulatie waarin dit artikel voorziet, is van toepassing met ingang van de datum die is aangegeven in de kennisgeving in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Israël zal de Gemeenschap door tussenkomst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen nadere gegevens verstrekken over de overeenkomsten, met inbegrip van de datums van inwerkingtreding, en de daarin opgenomen oorsprongsregels, die met de andere in de leden 1 en 2 genoemde landen worden toegepast.

Artikel 5. Geheel en al verkregen producten

  • 1 Als geheel en al in de Gemeenschap of in Israël verkregen worden beschouwd:

    • a. aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen minerale producten;

    • b. aldaar geoogste producten van het plantenrijk;

    • c. aldaar geboren en gefokte levende dieren;

    • d. producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;

    • e. voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;

    • f. producten van de zeevisserij en andere door hun schepen buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of Israël uit de zee gewonnen producten;

    • g. producten uitsluitend uit de onder f bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;

    • h. aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;

    • i. afval en schroot afkomstig van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;

    • j. producten, gewonnen uit de zeebodem of -ondergrond buiten de territoriale wateren, mits zij alleen het recht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;

    • k. goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a tot en met j bedoelde producten zijn vervaardigd.

  • 2 De termen „hun schepen’’ en „hun fabrieksschepen’’ in lid 1, onder f en g, zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:

    • a. die in een lidstaat van de Gemeenschap of Israël zijn ingeschreven of geregistreerd;

    • b. die de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap of van Israël voeren;

    • c. die voor ten minste 50% toebehoren aan onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Israël of aan een onderneming die haar hoofdkantoor in een van deze staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een lidstaat van de Gemeenschap of van Israël, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan deze staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan;

    • d. waarvan de kapitein en de officieren onderdanen zijn van lidstaten van de Gemeenschap of van Israël,

      en

    • e. waarvan de bemanning voor ten minste 75% bestaat uit onderdanen van lidstaten of van Israël.

Artikel 6. Toereikende bewerking of verwerking

  • 1 Niet geheel en al verkregen producten worden geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan in de zin van artikel 2, indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.

    In deze lijst is voor alle onder de overeenkomst vallende producten aangegeven welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om de oorsprong te verkrijgen en deze zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat indien een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in die lijst voor dat product heeft voldaan, als materiaal gebruikt wordt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt, daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt.

  • 2 In afwijking van lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst in bijlage II bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:

    • a. wanneer de totale waarde ervan niet meer dan 10% bedraagt van de prijs af fabriek van het product;

    • b. wanneer een in de lijst vermelde maximumwaarde voor niet van oorsprong zijnde materialen door de toepassing van dit lid niet wordt overschreden.

      Dit lid is niet van toepassing op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem zijn ingedeeld.

  • 3 De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van artikel 7.

Artikel 7. Ontoereikende bewerking of verwerking

  • 1 Behoudens lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen beschouwd als ontoereikend om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 6 is voldaan:

    • a. behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;

    • b. het splitsen en samenvoegen van colli;

    • c. het wassen, schoonmaken; het stofvrij maken, verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;

    • d. het strijken of persen van textiel;

    • e. het eenvoudig schilderen of polijsten;

    • f. het doppen, het geheel of gedeeltelijk bleken, het polijsten of glanzen van granen en rijst;

    • g. het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten;

    • h. het pellen, ontpitten of schillen van noten, vruchten of groenten;

    • i. het aanscherpen, eenvoudig vermalen of eenvoudig versnijden;

    • j. het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen);

    • k. het eenvoudig plaatsen in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de opmaak;

    • l. het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;

    • m. het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten;

    • n. het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen;

    • o. twee of meer van de onder a tot en met n vermelde behandelingen tezamen;

    • p. het slachten van dieren.

  • 2 Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald product heeft ondergaan ontoereikend zijn in de zin van lid 1, worden alle be- of verwerkingen die dit product in de Gemeenschap of in Israël heeft ondergaan tezamen genomen.

Artikel 8. Determinerende eenheid

  • 1 De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol is het product dat bij de bepaling van de indeling volgens het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

    Hieruit volgt dat:

    • a. wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;

    • b. wanneer een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.

  • 2 Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 9. Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

Artikel 10. Stellen of assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem worden als van oorsprong zijnde beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong zijnde beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15% van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 11. Neutrale elementen

Om te bepalen of een product een product van oorsprong is, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van:

  • a. energie en brandstof;

  • b. fabrieksuitrusting;

  • c. machines en werktuigen;

  • d. goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen,

die bij de vervaardiging gebruikt kunnen zijn.

TITEL III. TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 12. Territorialiteitsbeginsel

  • 1 Behoudens artikel 2, lid 1, onder c, de artikelen 3 en 4, en lid 3 van dit artikel moet aan de voorwaarden in titel II voor het verkrijgen van de oorsprong zonder onderbreking in de Gemeenschap of in Israël zijn voldaan.

  • 2 Behoudens de artikelen 3 en 4 worden producten van oorsprong die uit de Gemeenschap of Israël naar een ander land worden uitgevoerd en vervolgens opnieuw worden ingevoerd, als niet van oorsprong zijnde beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

    • a. de terugkerende goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen,

      en

    • b. de goederen tijdens de periode dat ze waren uitgevoerd geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren.

  • 3 Het verkrijgen van de oorsprong overeenkomstig de voorwaarden van titel II wordt niet beïnvloed door be- of verwerkingen buiten de Gemeenschap of Israël van uit de Gemeenschap of Israël uitgevoerde en later wederingevoerde materialen, indien:

    • a. deze materialen geheel en al in de Gemeenschap of Israël zijn verkregen dan wel, voorafgaand aan de uitvoer, aldaar be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd,

      en

    • b. ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:

      • i. de wederingevoerde goederen het resultaat zijn van de be- of verwerking van de uitgevoerde materialen,

        en

      • ii. de totale buiten de Gemeenschap of Israël toegevoegde waarde niet meer dan 10% bedraagt van de prijs af fabriek van het als product van oorsprong aangemerkte eindproduct.

  • 4 Voor de toepassing van lid 3 is titel II betreffende het verkrijgen van de oorsprong niet van toepassing op buiten de Gemeenschap of Israël verrichte be- of verwerkingen. Wanneer evenwel, in de lijst van bijlage II, voor de vaststelling van het karakter van product van oorsprong van het betrokken eindproduct een regel is opgenomen die de maximumwaarde van alle gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen vaststelt, mogen de totale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die in de betrokken partij worden verwerkt, en de totale buiten de Gemeenschap of Israël overeenkomstig dit artikel toegevoegde waarde het vermelde percentage niet overschrijden.

  • 5 Voor de toepassing van de leden 3 en 4 wordt onder „totale toegevoegde waarde’’ verstaan alle buiten de Gemeenschap of Israël gemaakte kosten, met inbegrip van de waarde van de toegevoegde materialen.

  • 6 De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten die niet aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II voldoen of die slechts kunnen worden aangemerkt als toereikend te zijn be- of verwerkt door toepassing van de algemene tolerantieregel van artikel 6, lid 2.

  • 7 De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten van de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem.

  • 8 De buiten de Gemeenschap of Israël verrichte be- of verwerkingen zoals bedoeld in dit artikel vinden plaats in het kader van de regeling passieve veredeling of een soortgelijke regeling.

Artikel 13. Rechtstreeks vervoer

  • 1 De bij de overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de Gemeenschap en Israël of over het grondgebied van een ander in de artikelen 3 en 4 genoemd land waarmee cumulatie van toepassing is, zijn vervoerd. Goederen die één enkele zending vormen, kunnen via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dit grondgebied, voor zover zij in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.

    Producten van oorsprong mogen via een pijpleiding door een ander grondgebied dan dat van de Gemeenschap of van Israël worden vervoerd.

  • 2 Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:

    • a. een enkel vervoersdocument dat het vervoer dekt van het land van uitvoer door het land van doorvoer, of

    • b. een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat:

      •   i. een nauwkeurige omschrijving van de goederen;

      •  ii. de data waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder vermelding van de gebruikte schepen of andere vervoermiddelen,

        en

      • iii. dat een verklaring bevat over de voorwaarden waarop de goederen in het land van doorvoer verbleven, of,

    • c. bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.

Artikel 14. Tentoonstellingen

  • 1 De overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander land dan de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zijn verzonden en die na de tentoonstelling zijn verkocht en in de Gemeenschap of in Israël worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

    • a. een exporteur deze producten vanuit de Gemeenschap of Israël naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en ze daar heeft tentoongesteld;

    • b. deze exporteur de producten heeft verkocht of overgedragen aan een geadresseerde in de Gemeenschap of in Israël;

    • c. de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan zijn verzonden,

      en

    • d. dat de goederen vanaf het moment waarop zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.

  • 2 Een bewijs van de oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel V afgegeven of opgesteld en op de normale wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd betreffende de aard van de goederen en de omstandigheden waaronder zij zijn tentoongesteld.

  • 3 Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.

TITEL IV. TERUGGAVE EN VRIJSTELLING VAN RECHTEN

Artikel 15. Verbod op de teruggave of vrijstelling van douanerechten

  • 1

    • a. Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Israël of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarvoor overeenkomstig titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap of in Israël niet in aanmerking voor teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

    • b. De onder hoofdstuk 3 en de posten 1604 en 1605 van het geharmoniseerde systeem ingedeelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van artikel 2, lid 1, onder c, waarvoor overeenkomstig titel V een bewijs van de oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap niet in aanmerking voor teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

  • 2 Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor terugbetaling of algehele of gedeeltelijke vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de Gemeenschap of in Israël van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging worden gebruikt, en op de in lid 1, onder b, bedoelde producten, indien een dergelijke terugbetaling of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit genoemde materialen zijn verkregen, worden uitgevoerd, doch niet van toepassing is indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.

  • 3 De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient steeds bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave of vrijstelling van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn betaald.

  • 4 De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 8, lid 2, op accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 9 en op artikelen die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 10, wanneer dergelijke producten niet van oorsprong zijn.

  • 5 De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen van de soort waarop de overeenkomst van toepassing is. Zij doen geen afbreuk aan het systeem van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

TITEL V. BEWIJS VAN OORSPRONG

Artikel 16. Algemene voorwaarden

  • 1 De bepalingen van de overeenkomst zijn van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Israël worden ingevoerd, en op producten van oorsprong uit Israël die in de Gemeenschap worden ingevoerd, op vertoon van een van de volgende bewijzen van oorsprong:

    • a. een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage IIIa is opgenomen;

    • b. een certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED, waarvan het model in bijlage IIIb is opgenomen;

    • c. in de in artikel 22, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur (hierna „factuurverklaring’’ genoemd, of „factuurverklaring EUR-MED’’) op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument, waarin de producten duidelijk genoeg zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden; de teksten van de factuurverklaringen zijn opgenomen in de bijlagen IVa en IVb.

  • 2 Niettegenstaande lid 1 vallen producten van oorsprong in de zin van dit protocol in de in artikel 27 bedoelde gevallen onder de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst zonder dat een van de in lid 1 bedoelde bewijzen van oorsprong behoeft te worden overgelegd.

Artikel 17. Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED

  • 1 Certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED worden afgegeven door de douaneautoriteiten van het land of gebied overzee van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde vertegenwoordiger.

  • 2 Hiervoor vult de exporteur of diens gemachtigde vertegenwoordiger zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED als het aanvraagformulier in. Modellen van beide formulieren zijn in de bijlagen IIIa en IIIb opgenomen. De formulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien zij met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.

  • 3 De exporteur die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED verzoekt, dient steeds in staat te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waarin het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt afgegeven, de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 4 Behoudens lid 5 wordt een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgegeven door de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Gemeenschap of Israël in de volgende gevallen:

    •  indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap of Israël, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, en voldoen aan de andere eisen van dit protocol;

    •  indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, en voldoen aan de andere eisen van dit protocol, op voorwaarde dat een EUR-MED-certificaat of een factuurverklaring EUR-MED is afgegeven in het land van oorsprong.

  • 5 Het certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Gemeenschap of van Israël indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, uit Israël of uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, en indien aan de voorwaarden van dit protocol is voldaan en:

    •  cumulatie werd toegepast met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, of

    •  de producten kunnen worden gebruikt als materialen in het kader van cumulatie voor de vervaardiging van producten voor uitvoer naar een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, of

    •  de producten opnieuw kunnen worden uitgevoerd uit het land van bestemming naar een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen.

  • 6 Een certificaat inzake het goederenverkeer EUR-MED bevat een van de volgende verklaringen in het Engels in vak 7:

    •  indien de oorsprong is verkregen door toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen:

      „CUMULATIE TOEGEPAST MET ...’’ (naam land(en));

    •  indien de oorsprong is verkregen zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen:

      „GEEN CUMULATIE TOEGEPAST’’.

  • 7 De met de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de producten daadwerkelijk van oorsprong zijn en gaan na of aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. Zij zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Met name wordt nagegaan of het voor de omschrijving van de goederen bestemde vak zodanig is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.

  • 8 De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.

  • 9 Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen daadwerkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.

Artikel 18. Afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED

  • 1 In afwijking van artikel 17, lid 9, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien

    • a. dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd,

      of

    • b. ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wel was afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.

  • 2 In afwijking van artikel 17, lid 9, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft en waarvoor ten tijde van de uitvoer een certificaat inzake goederenverkeer EUR-1 was afgegeven, indien ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat aan de in artikel 17, lid 5, genoemde voorwaarden is voldaan.

  • 3 Met het oog op de toepassing van de leden 1 en 2 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.

  • 4 Voordat de douaneautoriteiten tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED overgaan, dienen zij te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.

  • 5 Op achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt de volgende Engelse zin aangebracht:

    „ISSUED RETROSPECTIVELY’’.

    Op achteraf krachtens lid 2 afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR-MED wordt de volgende Engelse zin aangebracht:

    „ISSUED RETROSPECTIVELY (Original EUR.1 no ... [datum en plaats van afgifte])’’.

  • 6 De in lid 5 bedoelde aantekening wordt aangebracht in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED.

Artikel 19. Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED

  • 1 In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hadden afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

  • 2 Op het aldus afgegeven duplicaat wordt het volgende Engelse woord aangebracht:

    „DUPLICATE’’.

  • 3 De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in vak 7 van het duplicaat-certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED.

  • 4 Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, is vanaf die datum geldig.

Artikel 20. Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor producten van oorsprong die in de Gemeenschap of in Israël onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door één of meer certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED worden vervangen bij verzending van deze producten of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de Gemeenschap of in Israël. Dit certificaat of deze certificaten EUR.1 of EUR-MED worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.

Artikel 21. Gescheiden boekhouding

  • 1 Wanneer het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden van identieke en onderling verwisselbare materialen die van oorsprong en die niet van oorsprong zijn, kunnen de douaneautoriteiten op schriftelijk verzoek van de betrokkene toestaan dat voor het beheer van deze voorraden de methode van gescheiden boekhouding (hierna „de methode’’ genoemd) wordt gebruikt.

  • 2 Met behulp van de methode moet het mogelijk zijn dat in een bepaalde referentieperiode hetzelfde aantal producten „van oorsprong’’ wordt verkregen als verkregen zou zijn indien de voorraden fysiek waren gescheiden.

  • 3 De douaneautoriteiten kunnen aan de verlening van de in lid 1 bedoelde vergunning voor het gebruik van deze methode de door hen passend geachte voorwaarden verbinden.

  • 4 De methode wordt toegepast en de toepassing ervan wordt vastgelegd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen die van toepassing zijn in het land waarin het product is vervaardigd.

  • 5 Het bedrijf dat de methode toepast kan bewijzen van de oorsprong afgeven of aanvragen, al naar gelang van het geval, voor de hoeveelheid producten die als van oorsprong kunnen worden beschouwd. De vergunninghouder verstrekt op verzoek van de douaneautoriteiten een verklaring over de wijze waarop de hoeveelheden zijn beheerd.

  • 6 De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning en kunnen deze intrekken wanneer de vergunninghouder deze niet correct gebruikt of niet aan een van de andere in dit protocol omschreven voorwaarden voldoet.

Artikel 22. Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED

  • 1 Een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, onder c, kan worden opgesteld door:

    • a. een toegelaten exporteur in de zin van artikel 23;

      of

    • b. alle exporteurs, voor zendingen bestaande uit één of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6000 EUR bedraagt.

  • 2 Behoudens lid 3 kan een factuurverklaring worden opgesteld in de volgende gevallen:

    •  indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap of Israël, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, en voldoen aan de andere eisen van dit protocol;

    •  indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, en voldoen aan de andere eisen van dit protocol, op voorwaarde dat een EUR-MED-certificaat of een factuurverklaring EUR-MED is afgegeven in het land van oorsprong.

  • 3 Een factuurverklaring EUR-MED kan worden opgesteld indien de producten kunnen worden beschouwd als van oorsprong zijnde uit de Gemeenschap, uit Israël of uit een van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, en aan de voorwaarden van dit protocol voldoen, en:

    •  cumulatie werd toegepast met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, of

    •  de producten kunnen worden gebruikt als materialen in het kader van cumulatie voor de vervaardiging van producten voor uitvoer naar een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, of

    •  de producten opnieuw kunnen worden uitgevoerd uit het land van bestemming naar een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen.

  • 4 Een factuurverklaring EUR-MED bevat een van de volgende verklaringen in het Engels:

    •  indien de oorsprong is verkregen door toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen:

      „CUMULATIE TOEGEPAST MET ...’’ (naam land(en))

    •  indien de oorsprong is verkregen zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen:

      „GEEN CUMULATIE TOEGEPAST’’.

  • 5 De exporteur die een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED opstelt moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 6 Een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED, waarvan de tekst in de bijlagen IVa en IVb is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlagen opgenomen talenversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de factuurverklaring met de hand wordt opgesteld, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.

  • 7 De factuurverklaring en factuurverklaringen EUR-MED worden door de exporteur eigenhandig ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 23 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle factuurverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze eigenhandig had ondertekend.

  • 8 Een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de goederen waarop zij betrekking heeft, doch dient binnen twee jaar na de invoer van deze producten in het land van invoer te worden aangeboden.

Artikel 23. Toegelaten exporteurs

  • 1 De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur (hierna „toegelaten exporteur’’ genoemd die veelvuldig producten verzendt waarop de overeenkomst van toepassing is, vergunning verlenen om factuurverklaringen of factuurverklaringen EUR-MED op te stellen ongeacht de waarde van de betrokken producten. Om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen, moet de exporteur naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige waarborgen bieden met betrekking tot de controle op de oorsprong van de producten en de naleving van alle andere voorwaarden van dit protocol.

  • 2 De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van door hen noodzakelijk geachte voorwaarden.

  • 3 De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe, dat in de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED wordt vermeld.

  • 4 De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.

  • 5 De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet meer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet meer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning oneigenlijk gebruikt.

Artikel 24. Geldigheid van bewijzen van oorsprong

  • 1 Bewijzen van oorsprong zijn vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer en moeten binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.

  • 2 Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden.

  • 3 In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 25. Overlegging van bewijzen van oorsprong

Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen om een vertaling van dit bewijs vragen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van de overeenkomst voldoen.

Artikel 26. Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 27. Vrijstelling van bewijs van oorsprong

  • 1 Goederen die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong behoeft te worden overgelegd, voor zover aan zulke goederen ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van dit protocol voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.

  • 2 Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is, wordt beschouwd de invoer van incidentele aard van goederen die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de geadresseerde, de reiziger of de leden van hun gezin, mits noch de aard, noch de hoeveelheid van de goederen op commerciële doeleinden wijzen.

  • 3 Voorts mag de totale waarde van deze producten niet hoger zijn dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 28. Bewijsstukken

De in artikel 17, lid 3, en artikel 22, lid 5, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED worden gedekt, producten van oorsprong zijn uit de Gemeenschap, Israël of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

  • a. een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de producten te verkrijgen;

  • b. in de Gemeenschap of in Israël afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;

  • c. in de Gemeenschap of in Israël afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking in de Gemeenschap of in Israël blijkt;

  • d. certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of factuurverklaringen of factuurverklaringen EUR-MED waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt, die overeenkomstig dit protocol in de Gemeenschap of in Israël zijn afgegeven of opgesteld, of die in een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen zijn opgesteld overeenkomstig oorsprongsregels die gelijk zijn aan de oorsprongsregels in dit protocol;

  • e. passende bewijsstukken betreffende be- of verwerking buiten de Gemeenschap of Israël in toepassing van artikel 12 waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan.

Artikel 29. Bewaring van de bewijzen van oorsprong en de andere bewijsstukken

  • 1 De exporteur die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED verzoekt, bewaart de in artikel 17, lid 3, bedoelde bewijsstukken gedurende een periode van ten minste drie jaar.

  • 2 Exporteurs die een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED opstellen, dienen een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 22, lid 5, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar te bewaren.

  • 3 De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED afgeven, bewaren het in artikel 17, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende een periode van ten minste drie jaar.

  • 4 De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED en de factuurverklaringen en factuurverklaringen EUR-MED die bij hen werden ingediend gedurende een periode van ten minste drie jaar.

Artikel 30. Verschillen en vormfouten

  • 1 Geringe verschillen tussen de gegevens op het bewijs van oorsprong en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het EUR.1-certificaat of de factuurverklaring niet automatisch ongeldig indien blijkt dat het document wel degelijk met de aangebrachte goederen overeenstemt.

  • 2 Kennelijke vormfouten, zoals typefouten, op het bewijs van oorsprong leiden niet tot weigering van dit document indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 31. In euro uitgedrukte bedragen

  • 1 Voor de toepassing van artikel 22, lid 1, onder b, en artikel 27, lid 3, wordt, wanneer de producten gefactureerd zijn in een andere valuta dan de euro, de tegenwaarde van de in euro uitgedrukte bedragen in de nationale valuta van de lidstaten van de Gemeenschap, van Israël of van een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen jaarlijks door elk van de betrokken landen vastgesteld.

  • 2 Artikel 22, lid 1, onder b, en artikel 27, lid 3, zijn van toepassing op zendingen op basis van de valuta waarin de factuur is opgesteld, overeenkomstig het bedrag dat door het betrokken land is vastgesteld.

  • 3 De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn gelijk aan de tegenwaarde in die valuta van de in euro uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van de maand oktober van elk jaar. De tegenwaarde wordt de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor 15 oktober meegedeeld en is van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Commissie van de Europese Gemeenschappen stelt alle betrokken landen in kennis van de desbetreffende tegenwaarden.

  • 4 Een land mag het bedrag dat het resultaat is van de omrekening in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag, naar boven of beneden afronden. Het afgeronde bedrag mag niet meer dan 5% afwijken van het bedrag dat het resultaat is van de omrekening. Een land kan de tegenwaarde in nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag handhaven, indien de omrekening van dat bedrag, bij de in lid 3 bedoelde jaarlijkse aanpassing, vóór het afronden, leidt tot een stijging van minder dan 15% van de tegenwaarde in nationale valuta. De tegenwaarde in nationale valuta kan ongewijzigd blijven, indien de omrekening tot een daling van de tegenwaarde leidt.

  • 5 De in euro uitgedrukte bedragen kunnen door het Associatiecomité op verzoek van de Gemeenschap of Israël worden herzien. Bij deze herziening onderzoekt het Associatiecomité of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan te dien einde besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.

TITEL VI. REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 32. Wederzijdse bijstand

  • 1 De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Israël doen elkaar via de Commissie van de Europese Gemeenschappen afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en EUR-MED, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen en factuurverklaringen EUR-MED of leveranciersverklaringen.

  • 2 Met het oog op de correcte toepassing van dit protocol verlenen de Gemeenschap en Israël elkaar, via de bevoegde douane-instanties, bijstand bij de controle op de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en EUR-MED, de factuurverklaringen en factuurverklaringen EUR-MED en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 33. Controle van de bewijzen van oorsprong

  • 1 Bewijzen van oorsprong worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd, alsmede wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.

  • 2 Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED of een kopie van deze documenten, terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, in voorkomend geval onder vermelding van de redenen waarom een controle wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.

  • 3 De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.

  • 4 Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel om de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

  • 5 De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de douaneautoriteiten die deze hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Israël of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 6 Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.

Artikel 34. Regeling van geschillen

Geschillen ten aanzien van de in artikel 33 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden door de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd, en de douaneautoriteiten die deze hebben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit protocol worden aan het Associatiecomité voorgelegd.

In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Artikel 35. Sancties

Sancties worden getroffen tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel om goederen onder de preferentiële regeling te doen vallen.

Artikel 36. Vrije zones

  • 1 De Gemeenschap en Israël nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.

  • 2 In afwijking van lid 1 geven de bevoegde douaneautoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Israël die onder dekking van een bewijs van oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd, een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED af, mits deze be- of verwerking in overeenstemming is met de bepalingen van dit protocol.

TITEL VII. CEUTA EN MELILLA

Artikel 37. Toepassing van het protocol

  • 1 De in artikel 2 gebruikte term „Gemeenschap’’ heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla.

  • 2 Producten van oorsprong uit Israël die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van Protocol nr. 2 bij de Akte van toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap. Israël zal op onder de overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde regeling toepassen als op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die uit de Gemeenschap worden ingevoerd.

  • 3 Bij toepassing van lid 2 op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, is dit protocol van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van artikel 38.

Artikel 38. Bijzondere voorwaarden

  • 1 Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig artikel 13, worden beschouwd als:

  • 1 producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:

    • a. geheel en al in Ceuta en Melilla verkregen producten;

    • b. in Ceuta en Melilla verkregen producten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a bedoelde producten zijn gebruikt, mits:

      •  i. deze producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 6,

        of

      • ii. deze producten van oorsprong zijn uit Israël of uit de Gemeenschap en be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 7, lid 1, bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen;

  • 2 producten van oorsprong uit Israël:

    • a. geheel en al in Israël verkregen producten;

    • b. in Israël verkregen producten, bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a bedoelde producten zijn gebruikt, voor zover:

      •  i. deze producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 6;

      • ii. deze producten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of de Gemeenschap en zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan de in artikel 7 genoemde be- of verwerkingen.

  • 2 Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.

  • 3 De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt „Israël’’ en „Ceuta en Melilla’’ in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of op de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED. Voor producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt de oorsprong bovendien vermeld in vak 4 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of op de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED.

  • 4 De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit protocol in Ceuta en Melilla.

TITEL VIII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 39. Wijzigingen op het protocol

De Associatieraad kan besluiten bepalingen van dit protocol te wijzigen.

Artikel 40. Overgangsbepaling voor goederen in doorvoer of in opslag

De overeenkomst kan worden toegepast op goederen die aan de bepalingen van dit protocol voldoen en die op de datum van inwerkingtreding van dit protocol onderweg zijn of die in de Gemeenschap of in Israël tijdelijk zijn opgeslagen of zich daar in een douane-entrepot of vrije zone bevinden, mits binnen vier maanden na genoemde datum een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED bij de douaneautoriteiten van het land van invoer wordt ingediend dat achteraf door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer is opgesteld, tezamen met de documenten waaruit blijkt dat de goederen rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig artikel 13.

Protocol 5. betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten in douanezaken

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:

  • a. „douanewetgeving": alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van de Partijen van toepassing zijn betreffende de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing van goederen onder een douaneregeling, met inbegrip van de verbods-, beperkings- en controlemaatregelen die deze partijen hebben vastgesteld;

  • b. „douanerechten": alle rechten, belastingen, vergoedingen en andere heffingen die ter uitvoering van de douanewetgeving op het grondgebied van de Partijen worden toegepast en ingevorderd, met uitzondering van de vergoedingen en heffingen waarvan het bedrag ongeveer gelijk is aan de kosten van de verleende diensten;

  • c. „verzoekende autoriteit": een bevoegde administratieve autoriteit die door een Partij is aangewezen om verzoeken om administratieve bijstand in douanezaken in te dienen;

  • d. „aangezochte autoriteit": een bevoegde administratieve autoriteit die door een Partij is aangewezen om verzoeken om administratieve bijstand in douanezaken te ontvangen;

  • e. „persoonsgegevens": alle inlichtingen over een bepaalde of te bepalen natuurlijke persoon.

Artikel 2. Werkingssfeer

  • 1 De Partijen verlenen elkaar binnen hun bevoegdheden bijstand, op de wijze en onder de voorwaarden die in dit Protocol zijn vastgesteld, met het oog op de preventie, de opsporing en de vaststelling van overtredingen van de douanewetgeving.

  • 2 De bijstand in douanezaken waarin dit Protocol voorziet, geldt voor elke administratieve autoriteit van de Partijen die bevoegd is dit Protocol toe te passen. Deze bijstand doet geen afbreuk aan de regels betreffende de wederzijdse bijstand in strafzaken en geldt evenmin voor informatie verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van de rechterlijke autoriteiten worden uitgeoefend, tenzij deze autoriteiten hiermee instemmen.

Artikel 3. Bijstand op verzoek

  • 1 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verschaft de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die deze nodig heeft voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, met inbegrip van informatie betreffende vastgestelde of voorgenomen transacties die met deze wetgeving in strijd zijn of kunnen zijn.

  • 2 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mede of goederen die uit het grondgebied van een Partij zijn uitgevoerd, op regelmatige wijze op het grondgebied van de andere Partij zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

  • 3 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit zorgt de aangezochte autoriteit, binnen de grenzen van haar wetgeving, ervoor dat een bijzonder toezicht wordt uitgeoefend op:

    • a. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij de douanewetgeving overtreden of overtreden hebben;

    • b. plaatsen waar goederen op zodanige wijze zijn opgeslagen dat redelijkerwijze vermoed kan worden dat ze bedoeld zijn te worden gebruikt bij transacties die met de wetgeving van de andere partijen in strijd zijn;

    • c. goederenbewegingen waarover bericht wordt dat zij aanleiding kunnen geven tot overtredingen van de douanewetgeving;

    • d. vervoermiddelen waarvan redelijkerwijze vermoed kan worden dat zij bij overtredingen van de douanewetgeving worden of werden gebruikt of gebruikt zouden kunnen worden.

Artikel 4. Bijstand op eigen initiatief

Partijen verlenen elkaar bijstand, in overeenstemming met hun wetten, voorschriften en andere rechtsinstrumenten, indien zij zulks noodzakelijk achten voor de juiste toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder indien zij informatie verkrijgen over:

  • transacties die met deze wetgeving in strijd zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor andere Partijen;

  • nieuwe middelen of methoden die bij dergelijke transacties worden gebruikt;

  • goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp vormen van overtredingen van de douanewetgeving.

Artikel 5. Toezending van documenten/Kennisgeving van besluiten

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, overeenkomstig haar wetgeving, de nodige maatregelen voor:

  • de toezending van documenten,

  • de kennisgeving van besluiten,

waarop het bepaalde in dit Protocol van toepassing is, aan een geadresseerde die op haar grondgebied verblijft of gevestigd is. In dergelijk geval is artikel 6, lid 3, van toepassing.

Artikel 6. Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

  • 1 Verzoeken in het kader van dit Protocol worden schriftelijk gedaan en gaan vergezeld van de bescheiden die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen mondelinge verzoeken worden aanvaard, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

  • 2 De overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken bevatten de hierna volgende gegevens:

    • a. de naam van de verzoekende autoriteit,

    • b. de te nemen maatregelen,

    • c. het voorwerp en de reden van het verzoek,

    • d. de relevante wetten, voorschriften en andere rechtselementen,

    • e. zo nauwkeurig en volledig mogelijke informatie betreffende de natuurlijke personen of rechtspersonen waarop het onderzoek betrekking heeft,

    • f. een overzicht van de relevante feiten en van het reeds uitgevoerde onderzoek, behalve in de in artikel 5 bedoelde gevallen.

  • 3 De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze aanvaardbare taal.

  • 4 Indien een verzoek niet in de juiste vorm wordt gedaan, kan om correctie of aanvulling worden verzocht. Er kunnen echter reeds voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Artikel 7. Behandeling van verzoeken

  • 1 De aangezochte autoriteit, of indien deze niet zelfstandig kan optreden, de administratieve dienst waaraan deze autoriteit het verzoek heeft doorgezonden, behandelt verzoeken om bijstand, binnen de grenzen van haar bevoegdheden en met de middelen waarover zij beschikt, alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde Partij handelde, door reeds beschikbare informatie te verstrekken en het nodige onderzoek te verrichten of te laten verrichten.

  • 2 Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wetten, voorschriften en andere rechtsinstrumenten van de aangezochte Partij.

  • 3 Daartoe gemachtigde ambtenaren van een Partij kunnen, met instemming van de andere betrokken Partij en op de door deze gestelde voorwaarden, in de kantoren van de aangezochte autoriteit of van een andere autoriteit die onder de aangezochte autoriteit ressorteert, informatie verkrijgen over transacties die met de douanewetgeving in strijd zijn of kunnen zijn die de verzoekende autoriteit nodig heeft ter uitvoering van het bepaalde in dit Protocol.

Artikel 8. Vorm waarin de informatie dient te worden verstrekt

  • 1 De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het onderzoek aan de verzoekende autoriteit mede in de vorm van bescheiden, voor echt gewaarmerkte afschriften van bescheiden, rapporten en dergelijke.

  • 2 De in lid 1 bedoelde bescheiden kunnen worden vervangen door informatie die, in welke vorm dan ook, met behulp van systemen voor automatische gegevensverwerking voor hetzelfde doel wordt verstrekt.

Artikel 9. Gevallen waarin geen bijstand behoeft te worden verleend

  • 1 Partijen kunnen de in dit Protocol bedoelde bijstand weigeren wanneer het verlenen ervan:

    • a. de soevereiniteit van een Lid-Staat van de Gemeenschap of van Israël waaraan op grond van dit Protocol om bijstand wordt gevraagd zou kunnen schenden; of

    • b. de openbare orde, de openbare veiligheid of andere essentiële belangen in gevaar zou kunnen brengen; of

    • c. de toepassing inhoudt van andere valuta- of belastingregelingen dan die welke betrekking hebben op de douanerechten; of

    • d. de schending inhoudt van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim.

  • 2 Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit bepaalt zelf hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

  • 3 Indien bijstand wordt geweigerd, dienen het daartoe strekkende besluit en de redenen die daaraan ten grondslag liggen terstond aan de verzoekende autoriteit te worden medegedeeld.

Artikel 10. Geheimhoudingsplicht

  • 1 Alle informatie die ter uitvoering van dit Protocol wordt verstrekt heeft een vertrouwelijk karakter. Zij valt onder het beroepsgeheim en wordt beschermd volgens het recht van de Partij die ze heeft ontvangen en volgens het recht waaraan de autoriteiten van de Gemeenschap onderworpen zijn.

Artikel 11. Gebruik van informatie

  • 1 De verkregen informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, mag uitsluitend worden gebruikt voor de toepassing van het bepaalde in dit Protocol. Het gebruik van deze informatie door een partij voor andere doeleinden is afhankelijk van de voorafgaande schriftelijke toestemming van de administratieve autoriteit die ze heeft verstrekt, waarbij de door deze autoriteit vastgestelde beperkingen in acht moeten worden genomen.

  • 2 Lid 1 vormt geen beletsel voor het gebruik van informatie in gerechtelijke of administratieve procedures die achteraf worden ingesteld wegens niet-naleving van de douanewetgeving.

  • 3 Partijen kunnen de overeenkomstig het bepaalde in dit Protocol verkregen informatie en geraadpleegde bescheiden in hun rapporten, getuigenissen en gerechtelijke procedures als bewijsmateriaal gebruiken.

Artikel 12. Deskundigen en getuigen

Een onder een aangezochte autoriteit ressorterende ambtenaar kan worden gemachtigd, binnen de perken van de hem verleende machtiging, in het rechtsgebied van een andere Partij als getuige of deskundige op te treden in gerechtelijke of administratieve procedures die betrekking hebben op onderwerpen waarop dit Protocol van toepassing is en daarbij de voor het gerechtelijk onderzoek noodzakelijke voorwerpen, bescheiden of voor echt gewaarmerkte afschriften van bescheiden voor te leggen. In de convocatie dient uitdrukkelijk te worden vermeld over welk onderwerp, op welke grond en in welke hoedanigheid de ambtenaar zal worden ondervraagd.

Artikel 13. Kosten van de bijstand

Partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die ter uitvoering van het bepaalde in dit Protocol zijn gemaakt, met uitzondering, in voorkomend geval, van de uitgaven voor deskundigen, getuigen, tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.

Artikel 14. Tenuitvoerlegging

  • 1 Dit Protocol wordt ten uitvoer gelegd door de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Unie en de centrale autoriteiten van Israël, enerzijds, en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de Lid-Staten, anderzijds. Deze instanties stellen alle praktische maatregelen en bepalingen voor de toepassing van dit Protocol vast, rekening houdend met de voorschriften op het gebied van de gegevensbescherming. Zij kunnen de bevoegde organen aanbevelingen doen voor wijzigingen die huns inziens in dit Protocol dienen te worden aangebracht.

  • 2 Partijen plegen overleg over en geven elkaar kennis van alle uitvoeringsbepalingen die overeenkomstig dit Protocol worden vastgesteld.