De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Oekraïne,
hierna aangeduid als de Verdragsluitende Partijen,
Geleid door de wens de van oudsher tussen hun landen bestaande vriendschapsbanden
te versterken, en de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren,
met name wat investeringen door de onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op
het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij betreft,
In het besef dat overeenstemming omtrent de aan dergelijke investeringen toe te kennen
behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de
economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een
eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen op basis van wederkerigheid
hiertoe zal bijdragen,
Zijn het volgende overeengekomen:
Voor de toepassing van dit Verdrag:
-
a. omvat de term „investeringen": alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder,
doch niet uitsluitend:
-
i. roerende en onroerende zaken, alsmede alle andere zakelijke rechten met betrekking
tot alle soorten vermogensbestanddelen;
-
ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen
en gezamenlijke ondernemingen;
-
iii. recht op geld, op andere vermogensbestanddelen of op elke prestatie die economische
waarde heeft:
-
iv. rechten op het gebied van de industriële en de intellectuele eigendom, zoals auteursrechten,
octrooien. industriële ontwerpen of modellen, handels- of dienstmerken, handelsnamen,
technische werkwijzen, goodwill en know-how, en overige soortgelijke rechten;
-
v. rechten verleend krachtens het publiekrecht, met inbegrip van rechten tot het opsporen,
exploreren, ontginnen of winnen van natuurlijke rijkdommen, alsmede alle overige rechten
verleend krachtens het recht, krachtens een overeenkomst of krachtens een beslissing
van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het recht.
-
b. omvat de term „onderdanen" met betrekking tot elk van beide Verdragsluitende Partijen:
-
i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben;
-
ii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;
-
iii. rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Partij, maar die
onder toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder i of van rechtspersonen
zoals omschreven onder ii hierboven.
-
c. omvat de term „grondgebied" met betrekking tot eik van beide Verdragsluitende Partijen
het grondgebied onder haar soevereiniteit en de zeegebieden en submariene gebieden
waarover de Verdragsluitende Partij, in overeenstemming met het internationale recht,
soevereiniteit, soevereine rechten of rechtsmacht uitoefent.
Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften,
de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van
investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming
van het recht van elke Verdragsluitende Partij de door haar wetten of voorschriften
verleende bevoegdheden uit te oefenen, laat elke Verdragsluitende Partij dergelijke
investeringen toe.
-
1 Elke Verdragsluitende Partij kent op haar grondgebied aan investeringen van onderdanen
van de andere Verdragsluitende Partij een behandeling toe die niet minder gunstig
is dan die welke zij toekent aan investeringen van haar eigen onderdanen of aan investeringen
van onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken
onderdanen.
-
2 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van
de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert
niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de
instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze onderdanen.
Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen volledige fysieke zekerheid
en bescherming toe.
-
3 Indien een Verdragsluitende Partij onderdanen van een derde Staat bijzondere voordelen
heeft toegekend uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische
unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim-overeenkomsten
die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet
verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende
Partij.
-
5 Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van één van beide Verdragsluitende
Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht die thans tussen de Verdragsluitende
Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, een algemene
of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door onderdanen van
de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger
is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger
is, voorrang boven dit Verdrag.
Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen
van belasting kent elke Verdragsluitende Partij aan onderdanen van de andere Verdragsluitende
Partij die zich op haar grondgebied bezighouden met economische activiteiten, verband
houdend met een investering, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die
welke in dezelfde omstandigheden wordt toegekend aan haar eigen onderdanen of aan
die van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.
Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door
die Partij toegekend:
-
a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting: of
-
b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie, vrijhandelszone
of soortgelijke instelling; of
-
c. op basis van wederkerigheid met een derde Staat.
De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een
investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare
valuta, zonder onnodige beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het
bijzonder, doch niet uitsluitend:
-
a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;
-
b. gelden nodig
-
i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindprodukten,
of
-
ii. om kapitaalgoederen te vervangen ten einde de continuïteit van een investering te
waarborgen;
-
c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;
-
d. gelden voor de terugbetaling van leningen;
-
e. royalty's of honoraria;
-
f. inkomsten uit arbeid van natuurlijke personen;
-
g. de opbrengst van de verkoop of de gedeeltelijke of gehele liquidatie van de investering.
Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor direct of indirect aan
onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen,
tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. de maatregelen worden genomen in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke
rechtsgang;
-
b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de
Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan;
-
c. de maatregelen gaan vergezeld van een billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling
dient overeen te komen met de redelijk geachte marktwaarde van de desbetreffende investeringen
onmiddellijk voordat de maatregelen bekend werden en de waarde van de investering
erdoor werd aangetast, dient rente te omvatten tegen een op marktbasis vastgestelde
commerciële rentevoet vanaf de datum waarop de maatregelen werden genomen tot de datum
van betaling en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, zonder onnodige
vertraging te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken
gerechtigden aangewezen land en in de valuta van het land waarvan de gerechtigden
onderdaan zijn of in een door de gerechtigden aanvaarde vrij inwisselbare valuta.
Aan onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking
tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens
oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand.
oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstgenoemde Verdragsluitende Partij wat
restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen
minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent
aan haar eigen onderdanen of aan onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat
het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.
Indien de inversteringen van een onderdaan van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd
zijn tegen niet-commerciële risico's krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract
ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar in
de rechten van de bedoelde onderdaan, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering
door de andere Verdragsluitende Partij erkend.
-
1 Een geschil tussen een van beide Verdragsluitende Partijen en een onderdaan van de
andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die onderdaan op het
grondgebied van de eerstbedoelde Partij wordt, voor zover mogelijk, door de partijen
bij het geschil in der minne geschikt.
-
3 Indien beide Verdragsluitende Partijen partij zijn geworden bij het Verdrag inzake
de beslechting van investeringsgeschillen tussen Staten en onderdanen van andere Staten
van 18 maart 1965, worden geschillen tussen een van de Verdragsluitende Partijen en
onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij krachtens het eerste lid van dit
artikel ter beslechting door bemiddeling of arbitrage voorgelegd aan het Internationale
Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen.
-
4 Indien de betrokken Verdragsluitende Partij geen Verdragsluitende Staat is bij het
in het derde lid genoemde Verdrag, of dit nog niet is geworden, kan het geschil, naar
keuze van de betrokken onderdaan, worden voorgelegd aan:
-
a. het Internationale Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen, ingesteld
ingevolge het in het derde lid genoemde Verdrag krachtens de voorschriften waaraan
de Additional Facility voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen
door het Secretariaat van het Centrum (Additional Facility Rules) onderworpen is;
of
-
b. een internationaal scheidsman of scheidsgerecht ad hoc, te benoemen bij een bijzondere
overeenkomst of te vormen ingevolge de Arbitrageregels van de Commissie inzake internationaal
handelsrecht van de Verenigde Naties. De partijen bij het geschil kunnen schriftelijk
overeenkomen deze regels te wijzigen. Scheidsrechterlijke uitspraken zijn onherroepelijk
en bindend, en dienen in overeenstemming met het nationale recht ten uitvoer te worden
gebracht.
-
5 Een rechtspersoon die de nationaliteit van de ene Verdragsluitende Partij heeft en
die, voordat een dergelijk geschil ontstaat, onder toezicht staat van onderdanen van
de andere Verdragsluitende Partij, wordt voor de toepassing van artikel 25, tweede
lid, letter b, van het in het derde lid hierboven genoemde Verdrag behandeld als een
onderdaan van die andere Verdragsluitende Partij.
De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum waarop dit in werking treedt, ook
van toepassing op investeringen die vóór die datum zijn gedaan.
Elk der Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te
plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag.
De andere Partij neemt dit voorstel in welwillende overweging en biedt passende gelegenheid
voor een dergelijk overleg.
-
1 Een geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing
van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn langs diplomatieke weg kan worden
beslecht, wordt, tenzij de Partijen anderszins zijn overeengekomen, op verzoek van
één van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht.
Elke Partij benoemt één scheidsman en de aldus benoemde scheidsmannen benoemen te
zamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is, tot hun voorzitter.
-
2 Indien één van beide Partijen nalaat haar scheidsman te benoemen en indien zij geen
gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij binnen twee maanden tot
deze benoeming over te gaan, kan de laatstgenoemde Partij de President van het Internationale
Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.
-
4 Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President
van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen,
of onderdaan is van één van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-president
verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-president verhinderd
is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Partijen, wordt
het lid van het Gerechtshof dat het hoogst in anciënniteit is, beschikbaar is en geen
onderdaan is van één der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.
-
5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van dit Verdrag en overige relevante verdragen
tussen de twee Verdragsluitende Partijen, de regels van het internationale recht en
de relevante regels van het nationale recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht
in elke stand van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen
voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van het
scheidsgerecht om het geschil ex aequo et bono te regelen, indien de Partijen daarmee
instemmen.
Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het deel
van het Rijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij anders is bepaald
in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.
-
1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de
datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat
aan de in hun onderscheiden landen daarvoor constitutioneel of wettelijk vereiste
procedures is voldaan, en blijft van kracht voor een tijdvak van vijftien jaar.
-
2 Tenzij ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur
door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan,
wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij
elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen
met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor de datum van
het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.