Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering, Montreal, 13-10-1989

Geraadpleegd op 05-10-2024.
Geldend van 01-12-1991 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van Canada,

Elkanders rechtsinstellingen eerbiedigend en geleid door de wens de samenwerking tussen beide landen bij de bestrijding van de misdaad doeltreffender te maken door een regeling te treffen voor de uitlevering van delinquenten,

komen het volgende overeen:

Artikel 1. Verplichting tot uitlevering

De Verdragsluitende Staten komen overeen aan elkander, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, personen uit te leveren die zich op hun grondgebied bevinden en die worden verdacht van een strafbaar feit of worden gezocht met het oog op de oplegging van een straf of de tenuitvoerlegging van een vonnis door de autoriteiten van de andere Staat.

Artikel 2. Uitleveringsdelicten

  • 1 Uitlevering wordt toegestaan voor gedrag dat krachtens het recht van beide Staten een strafbaar feit oplevert dat met gevangenisstraf van meer dan een jaar is bedreigd. Bovendien dient, ingeval een gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming is opgelegd door een rechter in de verzoekende Staat, het gedeelte van de straf of maatregel dat nog moet worden ondergaan ten minste zes maanden te bedragen.

  • 2 Indien het verzoek om uitlevering betrekking heeft op zowel een gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming zoals bedoeld in het eerste lid, als een vermogenssanctie, kan de aangezochte Staat ook uitlevering toestaan voor de tenuitvoerlegging van de vermogenssanctie.

  • 3 Indien het verzoek om uitlevering betrekking heeft op een aantal feiten die krachtens het recht van beide Staten strafbaar zijn, doch waarvan enkele niet voldoen aan de overige vereisten van het eerste lid, kan de aangezochte Staat ook uitlevering toestaan voor deze feiten.

  • 4 Een delict kan tot uitlevering leiden, ongeacht of het betrekking heeft op belasting, douane of heffingen, dan wel zuiver fiscaal van aard is.

Artikel 3. Uitlevering van onderdanen

  • 1 Een verzoek om uitlevering van een persoon die wordt verdacht van een strafbaar feit wordt niet afgewezen uitsluitend op grond van de nationaliteit van de opgeëiste persoon.

  • 2 De aangezochte Staat is niet verplicht zijn eigen onderdanen uit te leveren met het oog op de tenuitvoerlegging van een vonnis.

  • 3 Indien uitlevering wordt geweigerd op grond van het tweede lid, legt de aangezochte Staat, op verzoek van de verzoekende Staat en indien het recht van de aangezochte Staat zulks toelaat, de zaak voor aan zijn autoriteiten met het oog op tenuitvoerlegging van het vonnis dat in de verzoekende Staat is uitgesproken.

Artikel 4. Verplichte weigering van de uitlevering

Uitlevering wordt niet toegestaan:

  • a. indien het feit ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht door de aangezochte Staat als politiek delict wordt beschouwd of als een delict dat met een zodanig delict samenhangt. Het doden, of de poging daartoe, van het Staatshoofd of de Regeringsleider of een familielid van hen wordt niet beschouwd als politiek delict;

  • b. indien het feit ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht een delict naar militair recht is en niet een delict naar het commune strafrecht van beide Staten;

  • c. indien de opgeëiste persoon in de aangezochte Staat onherroepelijk is veroordeeld, dan wel vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, wegens een gedraging die hetzelfde strafbare feit vormt als dat ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht; of

  • d. indien het recht tot strafvordering of tot tenuitvoerlegging van straf ter zake van het feit ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht krachtens het recht van de aangezochte Staat zou zijn verjaard.

Artikel 5. Facultatieve weigering van de uitlevering

Uitlevering kan worden geweigerd:

  • a. indien de opgeëiste persoon in de aangezochte Staat wordt vervolgd wegens het strafbare feit ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht of indien de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Staat hebben besloten, in overeenstemming met het recht van die Staat, dat feit niet te vervolgen of de ingestelde vervolging te staken;

  • b. indien de opgeëiste persoon in een derde Staat onherroepelijk is veroordeeld, dan wel vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, wegens een gedraging die hetzelfde strafbare feit oplevert als dat ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht en, in geval van veroordeling, het vonnis volledig ten uitvoer is gelegd of niet meer vatbaar is voor tenuitvoerlegging;

  • c. indien, naar het oordeel van de aangezochte Staat, het strafbare feit buiten het grondgebied van de verzoekende Staat is gepleegd en het recht van de aangezochte Staat in vergelijkbare omstandigheden niet in dezelfde rechtsmacht voorziet;

  • d. indien de aangezochte Staat, de aard van het strafbare feit en de belangen van de verzoekende Staat in aanmerking nemend, van oordeel is dat de uitlevering van de opgeëiste persoon onverenigbaar is met humanitaire overwegingen, in het bijzonder gelet op de leeftijd of de gezondheid van die persoon.

Artikel 6. Indiening van verzoeken

  • 1 Onverminderd het eerste lid van artikel 9, kunnen verzoeken uit hoofde van dit Verdrag, ondersteunende stukken en verdere correspondentie tussen de ministeries van Justitie van de Verdragsluitende Staten worden uitgewisseld.

  • 2 Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, wordt onder het ministerie van Justitie verstaan:

    • a. ten aanzien van het deel van het Rijk in Europa: het Ministerie van Justitie te 's-Gravenhage; of

    • b. ten aanzien van de delen van het Rijk buiten Europa: het Ministerie van Justitie van de Nederlandse Antillen te Willemstad, of het Ministerie van Justitie van Aruba te Oranjestad, al naargelang.

  • 3 Wat Canada betreft, wordt onder het ministerie van Justitie verstaan het Departement van Justitie voor Canada te Ottawa.

  • 4 Toezending langs diplomatieke weg wordt door dit artikel niet uitgesloten.

Artikel 7. Over te leggen stukken

  • 1 De volgende stukken worden ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering overgelegd:

    • a. in alle gevallen:

      • (i) gegevens betreffende het signalement, de identiteit, de verblijfplaats en de nationaliteit van de opgeëiste persoon;

      • (ii) een door een rechterlijk ambtenaar of overheidsfunctionaris opgestelde verklaring betreffende het strafbare feit ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht, onder vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het is gepleegd, de aard van het feit en de wettelijke bepalingen waarin het delict is omschreven, alsmede de toepasselijke straf;

    • b. in geval van een persoon die wordt verdacht van een strafbaar feit:

      • (i) het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het bevel tot aanhouding, uitgevaardigd in de verzoekende Staat;

      • (ii) ter ondersteuning van verzoeken van het Koninkrijk der Nederlanden, bewijsmateriaal dat verwijzing naar de terechtzitting van de opgeëiste persoon zou rechtvaardigen. Daartoe worden originelen of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van bewijsstukken, verklaringen en samenvattingen van verklaringen, processen-verbaal of enig ander stuk, ongeacht of deze onder ede of belofte zijn afgelegd of opgemaakt, en ongeacht of deze in het Koninkrijk der Nederlanden of elders zijn verkregen, als bewijsmiddel erkend ten bewijze van de feiten die zij bevatten, indien een rechter-commissaris verklaart dat zij naar Nederlands recht toelaatbaar bewijs vormen en zij aan de uitvaardiging van het bevel tot aanhouding ten grondslag lagen.

    • c. In geval van een persoon die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vonnis:

      • (i) het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het vonnis of een ander stuk waaruit de veroordeling en de opgelegde straf blijken;

      • (ii) indien een gedeelte van de straf reeds is ondergaan, een verklaring van een overheidsfunctionaris waarin het gedeelte dat nog moet worden ondergaan, is vermeld.

    • d. ter ondersteuning van verzoeken van Canada met betrekking tot een persoon die is veroordeeld, doch aan wie nog geen straf is opgelegd, het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het bevel tot aanhouding en het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een stuk waaruit blijkt dat de betrokkene is veroordeeld en dat een straf zal worden opgelegd.

  • 2 In geval van een persoon die bij verstek is veroordeeld, zijn de in het eerste lid onder de letters a en b genoemde vereisten met betrekking tot de te overleggen stukken van toepassing. Indien evenwel vaststaat dat de dagvaarding, waarin de datum en de plaats van de terechtzitting zijn vermeld, of het bij verstek gewezen vonnis aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend, en die persoon niet is verschenen of door geen hoger beroep in te stellen geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op een nieuwe berechting, zijn de in het eerste lid onder letters a en c genoemde vereisten met betrekking tot de te overleggen stukken van toepassing.

  • 3 Alle stukken die ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering zijn overgelegd en die blijken te zijn gewaarmerkt of uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende Staat, of onder haar gezag te zijn opgemaakt, worden als bewijs erkend in uitleveringsprocedures in de aangezochte Staat, zonder dat zij onder ede of belofte verkregen dienen te zijn en zonder bewijs van de handtekening of van de officiële hoedanigheid van de persoon die ze blijkt te hebben ondertekend.

  • 4 Legalisering of verdere waarmerking van de stukken die ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering worden overgelegd, wordt niet verlangd.

  • 5 Een vertaling van stukken die worden overgelegd ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering die door de verzoekende Staat wordt verstrekt, wordt voor alle doeleinden in een uitleveringsprocedure erkend.

Artikel 8. Aanvullende inlichtingen

  • 1 Indien de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Staat in enig stadium van de uitleveringsprocedure van oordeel zijn dat de door de verzoekende Staat verstrekte inlichtingen onvoldoende zijn om een beslissing te nemen uit hoofde van dit Verdrag, kan de aangezochte Staat om aanvullende inlichtingen verzoeken. De aangezochte Staat kan een termijn stellen voor de overlegging van bedoelde inlichtingen en kan op verzoek van de verzoekende Staat een redelijke verlenging van de termijn verlenen.

  • 2 Indien de aanvullende inlichtingen onvoldoende worden geacht of niet binnen de door de aangezochte Staat aangegeven termijn zijn ontvangen, kan de opgeëiste persoon, indien in detentie, in vrijheid worden gesteld en kan de zaak tegen een zodanige persoon worden beëindigd. Invrijheidstelling van de opgeëiste persoon sluit niet uit dat de behandeling van het verzoek wordt voortgezet en beëindiging van de zaak sluit niet uit dat op een later tijdstip een nieuw verzoek ter zake van hetzelfde strafbare feit wordt ingediend.

Artikel 9. Voorlopige aanhouding

  • 1 In geval van spoed kunnen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Staat schriftelijk verzoeken om voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon.

  • 2 Het verzoek om voorlopige aanhouding bevat:

    • a. gegevens betreffende het signalement, de identiteit, de verblijfplaats en de nationaliteit van de opgeëiste persoon;

    • b. een kennisgeving van het voornemen om uitlevering te verzoeken;

    • c. de omschrijving van het delict, alsmede de datum, de plaats en een korte uiteenzetting van de feiten;

    • d. een verklaring waaruit het bestaan en de inhoud van een bevel tot aanhouding of een veroordelend vonnis blijken;

    • e. een verklaring aangaande de maximumstraf die kan worden opgelegd of de straf die is opgelegd wegens het strafbare feit.

  • 3 De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat onverwijld in kennis van de getroffen maatregelen naar aanleiding van het verzoek om voorlopige aanhouding.

  • 4 De voorlopige aanhouding eindigt indien de aangezochte Staat binnen een termijn van zestig (60) dagen na de aanhouding het verzoek om uitlevering en de in artikel 7 genoemde stukken niet heeft ontvangen en de opgeëiste persoon nog steeds is gedetineerd op grond van het bevel tot voorlopige aanhouding. De bevoegde autoriteiten van de aangezochte Staat kunnen een voorlopig aangehouden persoon te allen tijde in vrijheid stellen, met inachtneming van de voorwaarden die noodzakelijk worden geacht om te waarborgen dat zodanige persoon het land niet verlaat.

  • 5 Invrijheidstelling van de opgeëiste persoon aan het eind van de termijn van zestig (60) dagen vormt geen beletsel voor aanhouding en uitlevering op een later tijdstip indien het verzoek om uitlevering en de in artikel 7 genoemde ondersteunende documenten nadien worden ontvangen.

Artikel 10. Samenloop van verzoeken

Indien de uitlevering van dezelfde persoon door twee of meer Staten wordt verzocht, bepaalt de aangezochte Staat aan welke van deze Staten de persoon zal worden uitgeleverd en stelt hij de verzoekende Staat in kennis van zijn besluit.

Artikel 11. Overlevering

  • 1 De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat in kennis van zijn besluit ten aanzien van de uitlevering.

  • 2 Iedere gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek wordt met redenen omkleed.

  • 3 Ingeval de uitlevering wordt toegestaan, wordt de verzoekende Staat in kennis gesteld van de plaats en het tijdstip van overlevering en van de duur van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon met het oog op zijn uitlevering.

  • 4 Indien de opgeëiste persoon niet is overgeleverd op de vastgestelde datum, kan die persoon na verloop van vijftien (15) dagen vanaf die datum in vrijheid worden gesteld en behoeft na verloop van dertig (30) dagen geen gevolg meer aan de beslissing tot zijn uitlevering gegeven te worden.

Artikel 12. Uitstel van de overlevering

De aangezochte Staat kan de overlevering van de opgeëiste persoon uitstellen teneinde de betrokkene te vervolgen of deze een straf te doen ondergaan wegens een ander strafbaar feit dan dat ter zake waarvan uitlevering is toegestaan, en stelt de verzoekende Staat in kennis van zijn besluit.

Artikel 13. Overdracht van voorwerpen

  • 1 Voor zover zulks krachtens het recht van de aangezochte Staat is toegelaten en onder eerbiediging van de rechten van derden kunnen alle voorwerpen die ten gevolge van het strafbare feit zijn verkregen of die als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt, indien aangetroffen, op verzoek worden overgedragen aan de verzoekende Staat indien de uitlevering is toegestaan of daarmee is ingestemd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorwerpen worden overgedragen, zelfs indien, nadat de uitlevering is toegestaan of daarmede is ingestemd, de overlevering van de opgeëiste persoon niet kan plaatsvinden ten gevolge van diens overlijden of ontvluchting.

Artikel 14. Specialiteitsbeginsel

  • 1 Een uit hoofde van dit Verdrag uitgeleverde persoon wordt niet vervolgd, in hechtenis genomen, berecht of gestraft op het grondgebied van de verzoekende Staat wegens een ander feit dan dat ter zake waarvan uitlevering is toegestaan, tenzij:

    • a. die persoon daarmede schriftelijk instemt ten overstaan van een rechterlijke autoriteit in de verzoekende Staat, na door die rechterlijke autoriteit te zijn ingelicht omtrent zijn rechten;

    • b. die persoon het grondgebied van de verzoekende Staat heeft verlaten en vrijwillig daarheen is teruggekeerd;

    • c. die persoon het grondgebied van de verzoekende Staat niet heeft verlaten binnen 30 dagen na daartoe de vrijheid te hebben gehad; of

    • d. de aangezochte Staat daarmede heeft ingestemd. Hiertoe kan de aangezochte Staat de overlegging verlangen van de in artikel 7 genoemde stukken en verklaringen, met inbegrip van de door de uitgeleverde persoon afgelegde verklaringen met betrekking tot het desbetreffende feit.

    Deze bepalingen zijn niet van toepassing op na de uitlevering begane feiten.

  • 2 Indien de tenlastelegging op grond waarvan de persoon is uitgeleverd op een later tijdstip wordt gewijzigd, kan die persoon worden vervolgd of veroordeeld, mits het delict in zijn nieuwe omschrijving:

    • a. in wezen is gebaseerd op dezelfde feiten als zijn vervat in het verzoek om uitlevering of in de stukken ter ondersteuning daarvan; en

    • b. met dezelfde maximumstraf is bedreigd als, of met een lagere maximumstraf dan, het feit waarvoor de persoon werd uitgeleverd.

Artikel 15. Verderlevering aan een derde Staat

Een uit hoofde van dit Verdrag uitgeleverde persoon wordt niet verdergeleverd aan een derde Staat zonder de instemming van de aangezochte Staat, behalve in de in artikel 14, eerste lid, onder de letters a, b en c bedoelde gevallen. De aangezochte Staat kan de overlegging verlangen van de stukken die van de derde Staat zijn ontvangen ter ondersteuning van diens verzoek om uitlevering op een later tijdstip, alsmede van door de uitgeleverde persoon ter zake afgelegde verklaringen.

Artikel 16. Instemming met de uitlevering

  • 1 Een persoon wiens uitlevering wordt verlangd en die is aangehouden uit hoofde van dit Verdrag kan ten overstaan van een rechterlijke autoriteit schriftelijk instemmen met zijn terugkeer naar de verzoekende Staat en met zijn detentie in afwachting van zijn terugkeer, zonder verdere officiële procedure. Wanneer bedoelde instemming is betuigd treft de verzoekende Staat onverwijld alle maatregelen die noodzakelijk zijn om de opgeëiste persoon over te nemen.

  • 2 De rechterlijke autoriteit licht de persoon in omtrent de rechten en beschermingen die hem uit hoofde van dit Verdrag toekomen. Instemming met de terugkeer houdt afstand in van deze rechten en beschermingen, met inbegrip van de krachtens de artikelen 14 en 15 verleende bescherming.

Artikel 17. Doortocht

  • 1 Wanneer een derde Staat de uitlevering van een persoon aan één van de Verdragsluitende Staten heeft toegestaan, verzoekt die Verdragsluitende Staat de andere Verdragsluitende Staat om toestemming tot doortocht van die persoon ingeval een landing op het grondgebied van laatstgenoemde Staat is voorzien van een luchtvaartuig met die persoon aan boord.

  • 2 Het verzoek om toestemming tot doortocht bevat de gegevens zoals genoemd in artikel 9, tweede lid, onder de letters a en c.

  • 3 De Verdragsluitende Staat die om doortocht wordt verzocht kan weigeren toestemming te verlenen op de gronden waarin zijn recht voorziet.

Artikel 18. Talen

Verzoeken uit hoofde van dit Verdrag kunnen in de Franse of Engelse taal worden gedaan, met dien verstande dat verzoeken aan het Koninkrijk der Nederlanden buiten Europa, indien in het Frans, vergezeld dienen te gaan van een Engelse vertaling. Alle overige stukken dienen te worden vertaald in een officiële taal van de aangezochte Staat.

Artikel 19. Kosten

  • 1 Kosten in verband met de vertaling van stukken en de overdracht van de uitgeleverde persoon van het grondgebied van de aangezochte Staat naar dat van de verzoekende Staat worden gedragen door de verzoekende Staat.

  • 2 Alle andere kosten gemaakt door de aangezochte Staat uit hoofde van de uitlevering worden gedragen door die Staat.

  • 3 Kosten in verband met de doortocht, gemaakt door de Staat van doortocht, worden op verzoek vergoed door de Verdragsluitende Staat van bestemming.

Artikel 20. Instelling van de procedure

  • 1 In geval van een verzoek om uitlevering ingediend door het Koninkrijk der Nederlanden stelt de Attorney General of Canada de uitleveringsprocedure in.

  • 2 In geval van een verzoek om uitlevering ingediend door Canada stellen de bevoegde Nederlandse autoriteiten de uitleveringsprocedure overeenkomstig het Nederlandse recht in, zonder verdere vertegenwoordiging van Canada.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Staten elkander hebben medegedeeld dat aan hun wettelijke vereisten is voldaan.

  • 2 Dit Verdrag beëindigt en vervangt, tussen Canada en het Koninkrijk der Nederlanden, bij zijn inwerkingtreding het Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië tot uitlevering van misdadigers, ondertekend te Londen op 26 september 1898. Ieder verzoek om uitlevering evenwel dat vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt ingediend, wordt beheerst door de bepalingen van het Verdrag van 1898.

  • 3 Dit Verdrag is van toepassing op elk verzoek dat na zijn inwerkingtreding wordt ingediend, zelfs indien het feit ter zake waarvan om uitlevering wordt verzocht vóór die datum is gepleegd.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde mededeling van het Koninkrijk der Nederlanden niet voorziet in de toepassing van dit Verdrag op het Koninkrijk in zijn geheel, blijft het Verdrag van 1898 van kracht tussen Canada en het Koninkrijk der Nederlanden ten aanzien van het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in de mededeling is genoemd.

Artikel 22. Beëindiging

  • 1 Elk der Verdragsluitende Staten kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere Staat. De beëindiging wordt van kracht één jaar na de datum van ontvangst van een zodanige kennisgeving.

  • 2 Beëindiging van dit Verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden kan beperkt zijn tot één van zijn samenstellende delen.

TEN BLIJKE WAARVAN de vertegenwoordigers van de twee Regeringen, daartoe gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Montreal op 13 Oktober 1989 in tweevoud in de Nederlandse, Engelse en Franse taal, zijnde elke tekst gelijkelijk authentiek.