Verdrag inzake uitlevering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië, 's-Gravenhage, 05-09-1985

Geraadpleegd op 05-10-2024.
Geldend van 01-02-1988 t/m heden

Verdrag inzake uitlevering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië

Authentiek : NL

Verdrag inzake uitlevering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië

Het Koninkrijk der Nederlanden en Australië, geleid door de wens de samenwerking tussen de beide landen bij de bestrijding van de misdaad doeltreffender te doen zijn door een verdrag te sluiten inzake de uitlevering van personen die worden verdacht van of zijn veroordeeld wegens strafbare feiten,

Zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1. Verplichting tot uitlevering

Elke Verdragsluitende Partij komt overeen aan de andere uit te leveren, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, personen die worden gezocht met het oog op een strafvervolging, of de oplegging of tenuitvoerlegging van een sanctie in de verzoekende Staat voor een strafbaar feit dat tot uitlevering kan leiden.

Artikel 2. Feiten die tot de uitlevering kunnen leiden

  • 1 Voor de toepassing van dit Verdrag zijn feiten die tot uitlevering kunnen leiden feiten, hoe ook omschreven, die strafbaar zijn gesteld krachtens de wetten van beide Verdragsluitende Partijen met gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming voor een maximumtijdvak van tenminste één jaar of met een zwaardere straf. Wanneer het verzoek om uitlevering een persoon betreft die is veroordeeld wegens zulk een feit en die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een sanctie, wordt de uitlevering alleen toegestaan, indien een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd en er nog een tijdvak van tenminste zes maanden van zodanige vrijheidsbeneming moet worden ondergaan.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel is het niet van belang of de wetten van de Verdragsluitende Partijen het handelen of nalaten dat het strafbare feit vormt, onder dezelfde categorie strafbare feiten rangschikken, dan wel het strafbare feit met dezelfde of soortgelijke termen aanduiden.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt, bij de bepaling of een feit een strafbaar feit is ingevolge het recht van beide Verdragsluitende Partijen, het geheel van het handelen of nalaten toegeschreven aan degene wiens overlevering wordt verzocht, in aanmerking genomen, zonder af te gaan op de in de wetgeving van de verzoekende Staat in de delictsomschrijving opgenomen elementen.

  • 4 De omstandigheid dat een feit wordt geacht een strafbaar feit van fiscale aard te zijn, is niet op zichzelf een reden uitlevering te weigeren.

  • 5 Wanneer uitlevering wordt verzocht wegens een feit ingevolge een wet betreffende belastingen, douane, retributies of andere fiscale zaken, mag uitlevering niet worden geweigerd omdat naar de wetgeving van de aangezochte Staat niet dezelfde soort belasting of retributies worden geheven of die wetgeving niet dezelfde soort regeling op het gebied van belastingen, douane of retributies bevat als de wetgeving van de verzoekende Staat.

  • 6 Dit Verdrag is van toepassing op de onder dit artikel vallende feiten, begaan zowel voor als na de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.

Artikel 3. Uitzonderingen op uitlevering

  • 1 Uitlevering wordt niet toegestaan wanneer zich een van de volgende omstandigheden voordoet:

    • (a) wanneer het strafbare feit waarvoor uitlevering wordt verzocht een politiek delict is of een feit samenhangend met een politiek delict. De term politiek delict omvat niet het van het leven beroven of de poging daartoe van een staatshoofd of een lid van zijn of haar familie en evenmin een delict ingevolge de wetgeving betreffende genocide;

    • (b) wanneer er een gegrond vermoeden bestaat dat een verzoek tot uitlevering voor een gewoon strafbaar feit is gedaan ten einde een persoon te vervolgen of te straffen wegens diens ras, godsdienst, nationaliteit of politieke overtuiging of dat die persoon om een van die redenen in een nadelige positie kan komen te verkeren;

    • (c) het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht een delict is krachtens het militaire recht, dat geen delict is krachtens de algemene strafwet van de Verdragsluitende Partijen;

    • (d) wanneer de opgeëiste persoon krachtens de wetten van de aangezochte Staat betreffende een eerdere vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging, schuldigverklaring of bestraffing, danwel de verjaring niet meer strafrechtelijk kan worden vervolgd of niet langer een straf te zijnen aanzien kan worden ten uitvoer gelegd voor het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht.

  • 2 Uitlevering kan worden geweigerd wanneer zich een van de volgende omstandigheden voordoet:

    • (a) wanneer de persoon wiens overlevering wordt verzocht, onderdaan is van de aangezochte Staat. Indien de aangezochte Staat weigert een onderdaan van die Staat uit te leveren dient hij, indien de andere Partij zulks verzoekt en de wetten van de aangezochte Staat zulks toelaten, de zaak voor te leggen aan de bevoegde autoriteiten opdat de strafvervolging van de persoon met betrekking tot enkele of alle strafbare feiten waarvoor uitlevering is verzocht, kan worden ingesteld overeenkomstig de wetten en gebruiken van die Staat;

    • (b) wanneer de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Staat besloten hebben de persoon wiens overlevering wordt verzocht niet te vervolgen voor het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht;

    • (c) wanneer op het feit dat de opgeëiste persoon ten laste wordt gelegd de doodstraf is gesteld, tenzij de verzoekende Staat zich ertoe verbindt, dat de doodstraf niet zal worden opgelegd of, indien zij wordt opgelegd, niet ten uitvoer zal worden gelegd;

    • (d) wanneer in de aangezochte Staat een vervolging met betrekking tot het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht aanhangig is tegen de persoon wiens overlevering wordt verzocht; of

    • (e) wanneer de aangezochte Staat, mede rekening houdend met de aard van het feit en de belangen van de verzoekende Staat, van oordeel is dat, in de omstandigheden van het geval, met name gelet op de leeftijd of gezondheid van de persoon wiens uitlevering wordt verzocht, de uitlevering van die persoon onverenigbaar zou zijn met humanitaire overwegingen.

Artikel 4. Uitstel van uitlevering

De aangezochte Staat kan de behandeling van een verzoek tot uitlevering van een persoon of diens feitelijke overlevering uitstellen ten einde een vervolging tegen hem aan te spannen of opdat deze een straf kan ondergaan, voor een ander strafbaar feit dan een feit bestaande uit een handelen of nalaten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht. De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat hiervan in kennis.

Artikel 5. Procedure met betrekking tot uitlevering en vereiste stukken

  • 1 Een verzoek tot uitlevering dient schriftelijk en langs diplomatieke weg te worden gedaan. Alle stukken die worden overgelegd ter ondersteuning van een verzoek tot uitlevering dienen naar behoren te zijn gewaarmerkt.

  • 2 Bij het verzoek tot uitlevering dienen te worden gevoegd:

    • (a) indien de persoon wordt beschuldigd van een strafbaar feit - een bevel tot aanhouding of een afschrift van het bevel tot aanhouding van de persoon, een uiteenzetting van elk strafbaar feit waarvoor uitlevering wordt verzocht en een uiteenzetting van het handelen of nalaten (met inbegrip van plaats en tijdstip) dat de voortvluchtige met betrekking tot elk strafbaar feit ten laste wordt gelegd;

    • (b) indien de persoon is veroordeeld wegens een strafbaar feit - de stukken die blijk geven van de veroordeling en de opgelegde sanctie, van het feit dat de sanctie vatbaar voor onmiddellijke tenuitvoerlegging is en van de mate waarin de sanctie niet ten uitvoer is gelegd;

    • (c) indien de persoon is veroordeeld wegens een strafbaar feit, maar op het tijdstip van het verzoek geen sanctie is opgelegd - de stukken die blijk geven van de veroordeling en een verklaring waarin wordt bevestigd dat het voornemen bestaat een sanctie op te leggen;

    • (d) in alle gevallen - een afschrift van de eventuele desbetreffende bepaling van de wet, welke het feit strafbaar stelt of een uiteenzetting van het toepasselijke recht ten aanzien van het feit en in beide gevallen een verklaring omtrent de maximum-straf die voor dat feit kan worden opgelegd en van een eventueel toepasselijke verjaringstermijn;

    • (e) in alle gevallen - een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de opgeëiste persoon, te zamen met alle andere informatie die ertoe kan bijdragen zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen.

  • 3 Uitlevering van een ingevolge de bepalingen van dit Verdrag opgeëiste persoon kan worden toegestaan, ook wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden van het eerste en tweede lid van dit artikel, mits de opgeëiste persoon ermede instemt dat zijn uitlevering zal worden gelast. Onverminderd de wetten van de aangezochte Staat is de verzoekende Staat, indien de aangezochte Staat zulks verklaart, in zulke gevallen niet gebonden door het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 12.

  • 4 Een Verdragsluitende Partij die de andere Verdragsluitende Partij overeenkomstig dit Verdrag een stuk toezendt, dat niet in de taal van de andere Verdragsluitende Partij is gesteld, verstrekt op verzoek een vertaling van dit stuk in de taal van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 6. Waarmerking van stukken ter ondersteuning van het verzoek

  • 1 Een stuk dat overeenkomstig artikel 5 bij het verzoek tot uitlevering is gevoegd, wordt, indien het naar behoren is gewaarmerkt, toegelaten als bewijs in een uitleveringsprocedure in de aangezochte Staat.

  • 2 Voor de toepassing van dit Verdrag is een stuk naar behoren gewaarmerkt indien:

    • (a) het is ondertekend of geattesteerd door een rechter, magistraat of functionaris in of van de verzoekende Staat; en

    • (b) het is gelegaliseerd door het stempel van een ambtenaar, ministerie van algemeen bestuur of minister van de verzoekende Staat.

Artikel 7. Aanvullende gegevens

  • 1 Indien de aangezochte Staat van oordeel is dat de ter ondersteuning van het verzoek tot uitlevering van een persoon verstrekte gegevens niet toereikend zijn om te voldoen aan de vereisten van zijn wet met betrekking tot uitlevering, kan die Staat verzoeken dat binnen een door hem gestelde termijn aanvullende gegevens worden verstrekt.

  • 2 Indien de persoon wiens uitlevering wordt verzocht is aangehouden en de verstrekte aanvullende gegevens niet toereikend zijn of niet binnen de gestelde termijn worden ontvangen, kan de persoon uit detentie worden ontslagen, maar dit ontslag belet de verzoekende Staat niet, een nieuw verzoek tot uitlevering van die persoon te doen.

  • 3 Wanneer de persoon uit detentie is ontslagen overeenkomstig het tweede lid, stelt de aangezochte Staat de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.

Artikel 8. Voorlopige aanhouding

  • 1 In geval van spoed kan een Verdragsluitende Partij door tussenkomst van haar bevoegde autoriteit met medewerking van de Internationale Politie-Organisatie (INTERPOL) of op andere wijze verzoeken om voorlopige aanhouding van de gezochte persoon in afwachting van de indiening van het verzoek tot uitlevering langs diplomatieke weg.

  • 2 Het verzoek dient te bevatten een signalement van de gezochte persoon, een aanduiding van het voornemen de uitlevering van de gezochte persoon te verzoeken, een verklaring betreffende het bestaan en de inhoud van een bevel tot aanhouding of van een veroordelend vonnis betreffende die persoon, een verklaring omtrent de maximumstraf die kan worden opgelegd of de straf die is opgelegd voor het strafbare feit en een uiteenzetting omtrent het handelen of nalaten (met inbegrip van plaats en tijdstip) waarvan wordt beweerd dat dit het strafbare feit vormt.

  • 3 De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat onverwijld in kennis van het aan het verzoek gegeven gevolg.

  • 4 Een op grond van zulk een verzoek aangehouden persoon wordt in vrijheid gesteld na het verstrijken van vijfenveertig dagen van de datum van zijn aanhouding indien geen verzoek tot zijn uitlevering, ondersteund door de in artikel 5 genoemde stukken, is ontvangen.

  • 5 De invrijheidstelling van een persoon ingevolge het vierde lid van dit artikel sluit niet de aanhangigmaking uit van een procedure met het oog op uitlevering van de opgeëiste persoon, indien het verzoek daarna alsnog wordt ontvangen.

Artikel 9. Samenloop van verzoeken

  • 1 Wanneer van twee of meer Staten verzoeken worden ontvangen tot uitlevering van dezelfde persoon, bepaalt de aangezochte Staat aan welke van die Staten die persoon wordt uitgeleverd en stelt hij de verzoekende Staat in kennis van zijn beslissing.

  • 2 Bij het bepalen aan welke Staat een persoon wordt uitgeleverd houdt de aangezochte Staat rekening met alle van belang zijnde omstandigheden en in het bijzonder met:

    • (a) de meerdere of mindere ernst van de strafbare feiten, indien de verzoeken verschillende feiten betreffen;

    • (b) de plaats en het tijdstip van het begaan van elk feit;

    • (c) de onderscheiden data van de verzoeken;

    • (d) de nationaliteit van de persoon; en

    • (e) de vaste verblijfplaats van de persoon.

Artikel 10. Overlevering van uit te leveren persoon

  • 1 Australië behoeft geen beslissing op een verzoek tot uitlevering te nemen vóór het verstrijken van vijftien dagen vanaf de datum waarop de persoon door de rechter als voor uitlevering in aanmerking komend is verklaard of, indien beroep is aangetekend, vóór het verstrijken van vijftien dagen vanaf de uitspraak van de rechter die het beroep behandelt of, wanneer er tegen die uitspraak wederom beroep is aangetekend bij een andere rechter, de datum van de uitspraak van die andere rechter.

  • 2 De aangezochte Staat deelt, zodra er een beslissing op het verzoek tot uitlevering is genomen, die beslissing langs diplomatieke weg mede aan de verzoekende Staat. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot uitlevering wordt met redenen omkleed.

  • 3 Wanneer de uitlevering van een persoon voor een strafbaar feit wordt toegestaan, wordt die persoon uit het grondgebied van de aangezochte Staat verwijderd van een plaats van vertrek in het grondgebied van die Staat die de verzoekende Staat schikt.

  • 4 De verzoekende Staat verwijdert de persoon uit het grondgebied van de aangezochte Staat binnen een door de laatstgenoemde Staat vastgestelde, redelijke termijn en indien de persoon niet binnen die termijn is verwijderd kan de aangezochte Staat weigeren hem uit te leveren voor hetzelfde strafbare feit.

  • 5 Indien overmacht een Partij belet de uit te leveren persoon over te leveren of te verwijderen, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis. De twee Verdragsluitende Partijen komen een nieuwe datum van overlevering overeen en het bepaalde in het vierde lid van dit artikel is van toepassing.

Artikel 11. Overdracht van voorwerpen

  • 1 Op verzoek van de verzoekende Staat worden, voor zover dat naar het recht van de aangezochte Staat is toegestaan en behoudens de rechten van derden, die naar behoren dienen te worden geëerbiedigd, alle in de aangezochte Staat aangetroffen voorwerpen, die zijn verworven als gevolg van het strafbare feit of die vereist zijn als bewijs, overgedragen indien de uitlevering wordt toegestaan.

  • 2 Behoudens de beperkingen in het eerste lid van dit artikel worden de bovengenoemde voorwerpen, indien de verzoekende Staat zulks verzoekt, aan de verzoekende Staat overgedragen, zelfs indien de uitlevering niet kan worden uitgevoerd wegens het overlijden of de ontvluchting van de opgeëiste persoon.

  • 3 Waar het recht van de aangezochte Staat of de rechten van derden zulks vereisen, worden aldus overgedragen voorwerpen kosteloos aan de aangezochte Staat teruggegeven, indien die Staat zulks verzoekt.

Artikel 12. Specialiteitsbeginsel

  • 1 Onder voorbehoud van het derde lid wordt een ingevolge dit Verdrag uitgeleverde persoon niet in hechtenis gesteld of berecht of aan enige andere beperking van zijn bewegingsvrijheid onderworpen binnen het grondgebied van de verzoekende Staat ter zake van een ander vóór zijn uitlevering gepleegd feit dan:

    • (a) een strafbaar feit waarvoor zijn uitlevering werd toegestaan of enig ander feit omschreven in artikel 1, waarvoor hij zou kunnen worden veroordeeld op grond van bewijs van de feiten waarop het verzoek tot zijn uitlevering was gebaseerd, mits dat feit niet strafbaar is gesteld met een zwaardere straf dan die welke zou kunnen worden opgelegd voor het feit waarvoor uitlevering werd verzocht;

    • (b) enig ander strafbaar feit met betrekking waartoe de aangezochte Staat er overeenkomstig zijn recht mee instemt dat hij in hechtenis wordt gesteld, berecht of onderworpen aan een beperking van zijn bewegingsvrijheid.

  • 2 Bij een verzoek tot instemming van de aangezochte Staat ingevolge dit artikel dienen de in artikel 5 vermelde stukken te worden gevoegd.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de persoon de gelegenheid had de verzoekende Staat te verlaten en zulks niet heeft gedaan binnen 45 dagen na zijn invrijheidstelling ter zake van het strafbare feit waarvoor hij werd uitgeleverd of indien de persoon is teruggekeerd naar het grondgebied van de verzoekende Staat nadat hij dit had verlaten.

Artikel 13. Verderlevering aan een derde staat

  • 1 Wanneer een persoon door de aangezochte Staat is overgeleverd aan de verzoekende Staat, levert laatstgenoemde Staat die persoon niet verder aan een derde Staat voor een strafbaar feit begaan vóór zijn overlevering, tenzij:

    • (a) de aangezochte Staat met deze uitlevering instemt; of

    • (b) de persoon de gelegenheid had de verzoekende Staat te verlaten en zulks niet heeft gedaan binnen vijfenveertig dagen na zijn invrijheidstelling ter zake van het strafbare feit waarvoor die persoon was overgeleverd door de aangezochte Staat of is teruggekeerd naar het grondgebied van de verzoekende Staat nadat hij dit had verlaten.

  • 2 Alvorens in te stemmen met een verzoek ingevolge het eerste lid, letter (a), van dit artikel kan de aangezochte Staat verzoeken om overlegging van de in artikel 5 vermelde stukken.

Artikel 14. Doortocht

  • 1 Wanneer een persoon moet worden uitgeleverd aan een Verdragsluitende Partij vanuit een derde Staat of vanuit een Verdragsluitende Partij aan een derde Staat via het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, verzoekt de Verdragsluitende Partij aan welke of door welke die persoon moet worden uitgeleverd de andere Verdragsluitende Partij de doortocht van die persoon door haar grondgebied toe te laten.

  • 2 Na ontvangst van zulk een verzoek willigt de aangezochte Verdragsluitende Partij het verzoek in, tenzij zij ervan overtuigd is dat er redelijke gronden zijn zulks te weigeren.

  • 3 De toestemming voor de doortocht van een persoon omvat, onverminderd het bepaalde in de wet van de aangezochte Verdragsluitende Partij, toestemming om die persoon tijdens de doortocht in hechtenis te houden.

  • 4 Wanneer een persoon ingevolge het derde lid in hechtenis wordt gehouden, kan de Verdragsluitende Partij binnen wier grondgebied de persoon wordt vastgehouden, gelasten dat de persoon in vrijheid wordt gesteld indien zijn vervoer niet binnen een redelijke termijn wordt voortgezet.

  • 5 De Verdragsluitende Partij aan welke of door welke de persoon wordt uitgeleverd, vergoedt de andere Verdragsluitende Partij alle door die andere Verdragsluitende Partij in verband met de doortocht gemaakte kosten, indien de andere Verdragsluitende Partij om vergoeding verzoekt.

Artikel 15. Vertegenwoordiging en kosten

  • 1 De aangezochte Staat controleert of de documentatie ter ondersteuning van een verzoek tot uitlevering aan de formele vereisten voldoet alvorens deze aan zijn rechterlijke autoriteiten voor te leggen en behandelt het verzoek van de verzoekende Staat ten overstaan van deze autoriteiten.

  • 2 De aangezochte Staat draagt de binnen zijn grondgebied gemaakte kosten voor de aanhouding van de persoon wiens uitlevering wordt verzocht, voor het in hechtenis houden van die persoon totdat hij is overgeleverd aan een door de verzoekende Staat aangewezen persoon, alsmede in verband met een gerechtelijke procedure in de aangezochte Staat, voortvloeiend uit het verzoek tot uitlevering.

  • 3 De verzoekende Staat draagt de kosten gemaakt voor het overbrengen van de persoon vanuit het grondgebied van de aangezochte Staat.

Artikel 16. Wederzijdse rechtshulp in strafzaken

Behoudens enig nader tussen hen te sluiten verdrag, komen de Verdragsluitende Partijen overeen, elkander overeenkomstig hun nationale wetgeving de ruimste mate van wederzijdse rechtshulp in strafzaken te verlenen, wanneer zulke hulp wordt verzocht door hun bevoegde rechterlijke autoriteiten ten behoeve van het onderzoek of de vervolging wegens onder hun rechtsmacht vallende strafbare feiten.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkander ervan in kennis hebben gesteld dat aan hun wettelijke vereisten is voldaan.

  • 2 Bij zijn inwerkingtreding beëindigt en vervangt dit Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië, het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk tot uitlevering van misdadigers, dat op 26 september 1898 te Londen werd ondertekend.

  • 3 Indien de kennisgeving van het Koninkrijk der Nederlanden ingevolge het eerste lid van dit artikel niet voorziet in de toepassing van dit Verdrag voor het gehele Koninkrijk, blijft het in het tweede lid van dit artikel als tweede genoemde Verdrag van kracht tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië met betrekking tot dat deel van het Koninkrijk der Nederlanden waarvan in de kennisgeving wordt verklaard dat dit Verdrag er niet voor van toepassing is.

Artikel 18. Territoriale toepasselijkheid

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing voor het grondgebied van het gehele Koninkrijk, tenzij in de in artikel 17 bedoelde kennisgeving van het Koninkrijk der Nederlanden anders wordt bepaald.

Artikel 19. Beëindiging

  • 1 Elk der Verdragsluitende Partijen kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij. De beëindiging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van een zodanige kennisgeving.

  • 2 Beëindiging van dit Verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden kan beperkt worden tot één van zijn samenstellende delen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage op 5 september 1985 in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.