Artikel 1. Verplichting tot uitlevering
Elke Verdragsluitende Partij komt overeen aan de andere uit te leveren, overeenkomstig
de bepalingen van dit Verdrag, personen die worden gezocht met het oog op een strafvervolging,
of de oplegging of tenuitvoerlegging van een sanctie in de verzoekende Staat voor
een strafbaar feit dat tot uitlevering kan leiden.
Artikel 2. Feiten die tot de uitlevering kunnen leiden
-
1 Voor de toepassing van dit Verdrag zijn feiten die tot uitlevering kunnen leiden feiten,
hoe ook omschreven, die strafbaar zijn gesteld krachtens de wetten van beide Verdragsluitende
Partijen met gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming voor een maximumtijdvak
van tenminste één jaar of met een zwaardere straf. Wanneer het verzoek om uitlevering
een persoon betreft die is veroordeeld wegens zulk een feit en die wordt gezocht voor
de tenuitvoerlegging van een sanctie, wordt de uitlevering alleen toegestaan, indien
een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd en er
nog een tijdvak van tenminste zes maanden van zodanige vrijheidsbeneming moet worden
ondergaan.
-
2 Voor de toepassing van dit artikel is het niet van belang of de wetten van de Verdragsluitende
Partijen het handelen of nalaten dat het strafbare feit vormt, onder dezelfde categorie
strafbare feiten rangschikken, dan wel het strafbare feit met dezelfde of soortgelijke
termen aanduiden.
-
3 Voor de toepassing van dit artikel wordt, bij de bepaling of een feit een strafbaar
feit is ingevolge het recht van beide Verdragsluitende Partijen, het geheel van het
handelen of nalaten toegeschreven aan degene wiens overlevering wordt verzocht, in
aanmerking genomen, zonder af te gaan op de in de wetgeving van de verzoekende Staat
in de delictsomschrijving opgenomen elementen.
-
5 Wanneer uitlevering wordt verzocht wegens een feit ingevolge een wet betreffende belastingen,
douane, retributies of andere fiscale zaken, mag uitlevering niet worden geweigerd
omdat naar de wetgeving van de aangezochte Staat niet dezelfde soort belasting of
retributies worden geheven of die wetgeving niet dezelfde soort regeling op het gebied
van belastingen, douane of retributies bevat als de wetgeving van de verzoekende Staat.
Artikel 3. Uitzonderingen op uitlevering
Artikel 4. Uitstel van uitlevering
De aangezochte Staat kan de behandeling van een verzoek tot uitlevering van een persoon
of diens feitelijke overlevering uitstellen ten einde een vervolging tegen hem aan
te spannen of opdat deze een straf kan ondergaan, voor een ander strafbaar feit dan
een feit bestaande uit een handelen of nalaten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht.
De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat hiervan in kennis.
Artikel 5. Procedure met betrekking tot uitlevering en vereiste stukken
-
3 Uitlevering van een ingevolge de bepalingen van dit Verdrag opgeëiste persoon kan
worden toegestaan, ook wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden van het eerste en
tweede lid van dit artikel, mits de opgeëiste persoon ermede instemt dat zijn uitlevering
zal worden gelast. Onverminderd de wetten van de aangezochte Staat is de verzoekende
Staat, indien de aangezochte Staat zulks verklaart, in zulke gevallen niet gebonden
door het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 12.
-
4 Een Verdragsluitende Partij die de andere Verdragsluitende Partij overeenkomstig dit
Verdrag een stuk toezendt, dat niet in de taal van de andere Verdragsluitende Partij
is gesteld, verstrekt op verzoek een vertaling van dit stuk in de taal van de andere
Verdragsluitende Partij.
Artikel 6. Waarmerking van stukken ter ondersteuning van het verzoek
-
1 Een stuk dat overeenkomstig artikel 5 bij het verzoek tot uitlevering is gevoegd,
wordt, indien het naar behoren is gewaarmerkt, toegelaten als bewijs in een uitleveringsprocedure
in de aangezochte Staat.
Artikel 7. Aanvullende gegevens
-
1 Indien de aangezochte Staat van oordeel is dat de ter ondersteuning van het verzoek
tot uitlevering van een persoon verstrekte gegevens niet toereikend zijn om te voldoen
aan de vereisten van zijn wet met betrekking tot uitlevering, kan die Staat verzoeken
dat binnen een door hem gestelde termijn aanvullende gegevens worden verstrekt.
-
2 Indien de persoon wiens uitlevering wordt verzocht is aangehouden en de verstrekte
aanvullende gegevens niet toereikend zijn of niet binnen de gestelde termijn worden
ontvangen, kan de persoon uit detentie worden ontslagen, maar dit ontslag belet de
verzoekende Staat niet, een nieuw verzoek tot uitlevering van die persoon te doen.
Artikel 8. Voorlopige aanhouding
-
2 Het verzoek dient te bevatten een signalement van de gezochte persoon, een aanduiding
van het voornemen de uitlevering van de gezochte persoon te verzoeken, een verklaring
betreffende het bestaan en de inhoud van een bevel tot aanhouding of van een veroordelend
vonnis betreffende die persoon, een verklaring omtrent de maximumstraf die kan worden
opgelegd of de straf die is opgelegd voor het strafbare feit en een uiteenzetting
omtrent het handelen of nalaten (met inbegrip van plaats en tijdstip) waarvan wordt
beweerd dat dit het strafbare feit vormt.
-
4 Een op grond van zulk een verzoek aangehouden persoon wordt in vrijheid gesteld na
het verstrijken van vijfenveertig dagen van de datum van zijn aanhouding indien geen
verzoek tot zijn uitlevering, ondersteund door de in artikel 5 genoemde stukken, is
ontvangen.
Artikel 9. Samenloop van verzoeken
Artikel 10. Overlevering van uit te leveren persoon
-
1 Australië behoeft geen beslissing op een verzoek tot uitlevering te nemen vóór het
verstrijken van vijftien dagen vanaf de datum waarop de persoon door de rechter als
voor uitlevering in aanmerking komend is verklaard of, indien beroep is aangetekend,
vóór het verstrijken van vijftien dagen vanaf de uitspraak van de rechter die het
beroep behandelt of, wanneer er tegen die uitspraak wederom beroep is aangetekend
bij een andere rechter, de datum van de uitspraak van die andere rechter.
-
2 De aangezochte Staat deelt, zodra er een beslissing op het verzoek tot uitlevering
is genomen, die beslissing langs diplomatieke weg mede aan de verzoekende Staat. Een
gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot uitlevering wordt met redenen
omkleed.
-
4 De verzoekende Staat verwijdert de persoon uit het grondgebied van de aangezochte
Staat binnen een door de laatstgenoemde Staat vastgestelde, redelijke termijn en indien
de persoon niet binnen die termijn is verwijderd kan de aangezochte Staat weigeren
hem uit te leveren voor hetzelfde strafbare feit.
Artikel 11. Overdracht van voorwerpen
-
1 Op verzoek van de verzoekende Staat worden, voor zover dat naar het recht van de aangezochte
Staat is toegestaan en behoudens de rechten van derden, die naar behoren dienen te
worden geëerbiedigd, alle in de aangezochte Staat aangetroffen voorwerpen, die zijn
verworven als gevolg van het strafbare feit of die vereist zijn als bewijs, overgedragen
indien de uitlevering wordt toegestaan.
-
2 Behoudens de beperkingen in het eerste lid van dit artikel worden de bovengenoemde
voorwerpen, indien de verzoekende Staat zulks verzoekt, aan de verzoekende Staat overgedragen,
zelfs indien de uitlevering niet kan worden uitgevoerd wegens het overlijden of de
ontvluchting van de opgeëiste persoon.
-
3 Waar het recht van de aangezochte Staat of de rechten van derden zulks vereisen, worden
aldus overgedragen voorwerpen kosteloos aan de aangezochte Staat teruggegeven, indien
die Staat zulks verzoekt.
Artikel 12. Specialiteitsbeginsel
Artikel 13. Verderlevering aan een derde staat
-
1 Wanneer een persoon door de aangezochte Staat is overgeleverd aan de verzoekende Staat,
levert laatstgenoemde Staat die persoon niet verder aan een derde Staat voor een strafbaar
feit begaan vóór zijn overlevering, tenzij:
-
(a) de aangezochte Staat met deze uitlevering instemt; of
-
(b) de persoon de gelegenheid had de verzoekende Staat te verlaten en zulks niet heeft
gedaan binnen vijfenveertig dagen na zijn invrijheidstelling ter zake van het strafbare
feit waarvoor die persoon was overgeleverd door de aangezochte Staat of is teruggekeerd
naar het grondgebied van de verzoekende Staat nadat hij dit had verlaten.
-
1 Wanneer een persoon moet worden uitgeleverd aan een Verdragsluitende Partij vanuit
een derde Staat of vanuit een Verdragsluitende Partij aan een derde Staat via het
grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, verzoekt de Verdragsluitende Partij
aan welke of door welke die persoon moet worden uitgeleverd de andere Verdragsluitende
Partij de doortocht van die persoon door haar grondgebied toe te laten.
-
3 De toestemming voor de doortocht van een persoon omvat, onverminderd het bepaalde
in de wet van de aangezochte Verdragsluitende Partij, toestemming om die persoon tijdens
de doortocht in hechtenis te houden.
-
4 Wanneer een persoon ingevolge het derde lid in hechtenis wordt gehouden, kan de Verdragsluitende
Partij binnen wier grondgebied de persoon wordt vastgehouden, gelasten dat de persoon
in vrijheid wordt gesteld indien zijn vervoer niet binnen een redelijke termijn wordt
voortgezet.
-
5 De Verdragsluitende Partij aan welke of door welke de persoon wordt uitgeleverd, vergoedt
de andere Verdragsluitende Partij alle door die andere Verdragsluitende Partij in
verband met de doortocht gemaakte kosten, indien de andere Verdragsluitende Partij
om vergoeding verzoekt.
Artikel 15. Vertegenwoordiging en kosten
-
2 De aangezochte Staat draagt de binnen zijn grondgebied gemaakte kosten voor de aanhouding
van de persoon wiens uitlevering wordt verzocht, voor het in hechtenis houden van
die persoon totdat hij is overgeleverd aan een door de verzoekende Staat aangewezen
persoon, alsmede in verband met een gerechtelijke procedure in de aangezochte Staat,
voortvloeiend uit het verzoek tot uitlevering.
Artikel 16. Wederzijdse rechtshulp in strafzaken
Behoudens enig nader tussen hen te sluiten verdrag, komen de Verdragsluitende Partijen
overeen, elkander overeenkomstig hun nationale wetgeving de ruimste mate van wederzijdse
rechtshulp in strafzaken te verlenen, wanneer zulke hulp wordt verzocht door hun bevoegde
rechterlijke autoriteiten ten behoeve van het onderzoek of de vervolging wegens onder
hun rechtsmacht vallende strafbare feiten.
Artikel 17. Inwerkingtreding
-
2 Bij zijn inwerkingtreding beëindigt en vervangt dit Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en Australië, het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
het Verenigd Koninkrijk tot uitlevering van misdadigers, dat op 26 september 1898
te Londen werd ondertekend.
-
3 Indien de kennisgeving van het Koninkrijk der Nederlanden ingevolge het eerste lid
van dit artikel niet voorziet in de toepassing van dit Verdrag voor het gehele Koninkrijk,
blijft het in het tweede lid van dit artikel als tweede genoemde Verdrag van kracht
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië met betrekking tot dat deel van
het Koninkrijk der Nederlanden waarvan in de kennisgeving wordt verklaard dat dit
Verdrag er niet voor van toepassing is.
Artikel 18. Territoriale toepasselijkheid
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing voor het
grondgebied van het gehele Koninkrijk, tenzij in de in artikel 17 bedoelde kennisgeving
van het Koninkrijk der Nederlanden anders wordt bepaald.