De Lid-Staten van de Raad van Europa die dit Verdrag hebben ondertekend,
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere
eenheid tussen zijn leden;
Zich bewust van de groeiende verontrusting in verband met de toename van daden van
terrorisme;
Verlangende doeltreffende maatregelen te nemen ten einde te verzekeren dat de daders
niet aan strafvervolging en bestraffing ontkomen;
Overtuigd dat uitlevering een bijzonder doeltreffend middel is om dit resultaat te
bereiken,
Zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
Ten behoeve van uitlevering tussen Verdragsluitende Staten, wordt geen van de hierna
te noemen strafbare feiten beschouwd als een politiek delict, een met een politiek
delict samenhangend feit of een feit ingegeven door politieke motieven:
-
a) de strafbare feiten vallend onder het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen, ondertekend te 's-Gravenhage op 16 december 1970;
-
b) de strafbare feiten vallend onder het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid
van de burgerluchtvaart, ondertekend te Montreal op 23 september 1971;
-
c) de strafbare feiten waarbij een ernstige aanslag is gepleegd tegen het leven, de fysieke
integriteit of de vrijheid van personen die recht hebben op internationale bescherming,
met inbegrip van diplomatieke ambtenaren;
-
d) strafbare feiten die ontvoering, gijzeling of wederrechtelijke vrijheidsberoving inhouden;
-
e) de strafbare feiten gepleegd met gebruikmaking van bommen, (hand-) granaten, raketten,
automatische vuurwapens of bombrieven of -pakjes, voor zover dit gebruik gevaar voor
personen oplevert;
-
f) de poging tot één van de bovengenoemde strafbare feiten of de deelneming eraan als
medepleger of medeplichtige van een persoon die een zodanig feit pleegt of daartoe
een poging doet.
Artikel 2
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
1 Met het oog op uitlevering tussen Verdragsluitende Staten staat het een Verdragsluitende
Staat vrij niet te beschouwen als een politiek delict, een met een politiek delict
samenhangend feit of een feit ingegeven door politieke motieven elke ernstige daad
van geweld die niet is bedoeld in artikel 1 en die is gericht tegen het leven of de
vrijheid van personen dan wel beoogt personen lichamelijk letsel toe te brengen.
De bepalingen in alle tussen de Verdragsluitende Staten van toepassing zijnde uitleveringsverdragen
en afspraken, met inbegrip van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, worden wat de betrekkingen tussen Verdragsluitende Staten betreft, gewijzigd voor
zover zij onverenigbaar zijn met het onderhavige Verdrag.
Artikel 4
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
Voor toepassing van dit Verdrag worden de strafbare feiten bedoeld in artikel 1 of
2, voor zover zij niet zijn vermeld op de lijst van uitleveringsdelicten in een tussen
Verdragsluitende Staten bestaand uitleveringsverdrag of -overeenkomst, geacht in die
lijst te zijn opgenomen.
Artikel 5
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat zij een verplichting
tot uitlevering zou inhouden in gevallen waarin de aangezochte Staat ernstige redenen
heeft aan te nemen dat het verzoek tot uitlevering voor een in artikel 1 of 2 bedoeld
strafbaar feit is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen
op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel
dat de positie van betrokkene om één van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed.
Een Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader van een
strafbaar feit bedoeld in artikel 1 wordt aangetroffen en die een verzoek tot uitlevering
heeft ontvangen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 6 is, indien
hij de vermoedelijke dader van het strafbare feit niet uitlevert, in alle gevallen
verplicht de zaak zonder onnodig uitstel voor vervolging aan zijn bevoegde autoriteiten
over te dragen. Deze autoriteiten nemen hun beslissing op dezelfde wijze als in geval
van een strafbaar feit van ernstige aard krachtens de wetgeving van die Staat.
-
1 De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar de ruimst mogelijke rechtshulp in elke
strafzaak wegens de strafbare feiten bedoeld in artikel 1 of 2. In alle gevallen is
de wet van de aangezochte Staat betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken
van toepassing. De rechtshulp mag evenwel niet worden geweigerd op grond van het enkele
feit dat het gaat om een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend
feit of een feit ingegeven door politieke motieven.
-
2 Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat zij een verplichting
tot het verlenen van rechtshulp zou inhouden in gevallen waarin de aangezochte Staat
ernstige redenen heeft aan te nemen dat het verzoek om rechtshulp met betrekking tot
een in artikel 1 of 2 bedoeld strafbaar feit, is gedaan met de bedoeling een persoon
te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke
gezindheid, dan wel dat de positie van betrokkene om één van deze redenen ongunstig
dreigt te worden beïnvloed.
-
3 De bepalingen in alle tussen de Verdragsluitende Staten van toepassing zijnde verdragen
en overeenkomsten betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, met inbegrip
van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, worden, wat de betrekkingen tussen Verdragsluitende Staten betreft, gewijzigd voor
zover zij onverenigbaar zijn met het onderhavige Verdrag.
Artikel 10
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
1 Elk geschil tussen Verdragsluitende Staten inzake de uitleg of toepassing van dit
Verdrag dat niet langs de weg aangegeven in het tweede lid van artikel 9, kan worden
beslecht, wordt op verzoek van één van de bij het geschil betrokken Partijen onderworpen
aan arbitrage. Iedere Partij wijst een scheidsman aan en beide scheidsmannen wijzen
een derde scheidsman aan. Indien één van de Partijen binnen drie maanden na het verzoek
om arbitrage niet een scheidsman heeft aangewezen, wordt de scheidsman, op verzoek
van de andere Partij, aangewezen door de President van het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens. Indien de President van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
onderdaan is van één van de bij het geschil betrokken Partijen, geschiedt de aanwijzing
van de scheidsman door de Vice-President van het Hof, of indien de Vice-President
onderdaan is van één van de bij het geschil betrokken Partijen, door het in dienstjaren
oudste lid van het Hof dat geen onderdaan is van één van de bij het geschil betrokken
Partijen. Dezelfde procedure is van toepassing indien beide scheidsmannen geen overeenstemming
kunnen bereiken ten aanzien van de keuze van een derde scheidsman.
Artikel 11
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
1 Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de Lid-Staten van de Raad van Europa.
Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging,
aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad
van Europa.
-
3 Ten aanzien van iedere ondertekenende Staat die het daarna bekrachtigt, aanvaardt
of goedkeurt, treedt het Verdrag in werking drie maanden na de datum van nederlegging
van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
Artikel 12
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
2 Iedere Staat kan bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding
of goedkeuring of op elk later tijdstip, door middel van een aan de Secretaris-Generaal
van de Raad van Europa gerichte verklaring, de toepassing van dit Verdrag uitbreiden
tot ieder ander in deze verklaring aan te wijzen grondgebied voor welks internationale
betrekkingen hij verantwoordelijk is of voor hetwelk hij bevoegd is verbintenissen
aan te gaan.
-
3 Iedere krachtens het vorige lid gedane verklaring kan, wat ieder in deze verklaring
aangewezen grondgebied betreft, worden ingetrokken door een aan de Secretaris-Generaal
van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt onmiddellijk van
kracht of op een in de kennisgeving vermelde latere datum.
Artikel 13
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
1 Iedere Staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging,
aanvaarding of goedkeuring verklaren dat hij zich het recht voorbehoudt de uitlevering
te weigeren voor elk in artikel 1 genoemd strafbaar feit dat hij beschouwt als een
politiek delict, als een met een politiek delict samenhangend feit of als een feit
ingegeven door politieke motieven, mits hij de verplichting op zich neemt om bij de
beoordeling van de aard van het strafbaar feit naar behoren rekening te houden met
kenmerken die het een bijzonder gewicht verlenen zoals:
-
a) dat door het feit gemeen gevaar is ontstaan voor het leven of de vrijheid van personen
dan wel gevaar dat personen lichamelijk letsel oplopen; of
-
b) dat door het feit personen zijn geschaad die niets hebben uit te staan met de achterliggende
motieven; of
-
c) dat wrede of verraderlijke middelen zijn gebruikt bij het plegen van het feit.
-
3 Een Staat die krachtens het eerste lid van dit artikel een voorbehoud heeft gemaakt,
kan niet de toepassing van artikel 1 door een andere Staat verlangen; hij kan evenwel,
indien het een gedeeltelijk of voorwaardelijk voorbehoud betreft, de toepassing van
dat artikel verlangen voor zover hij het zelf heeft aanvaard.
Artikel 14
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
Iedere Verdragsluitende Staat kan dit Verdrag opzeggen door een daartoe strekkende
schriftelijke kennisgeving te richten aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
De opzegging wordt onmiddellijk van kracht of op een in de kennisgeving vermelde latere
datum.
Artikel 15
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004.
Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2004.
Zie het overzicht van wijzigingen]
Het Verdrag houdt op van kracht te zijn ten aanzien van iedere Verdragsluitende Staat
die zich terugtrekt uit de Raad van Europa of die ophoudt lid te zijn van de Raad
van Europa.
Artikel 16
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft de Lid-Staten van de Raad kennis
van:
-
a) elke ondertekening;
-
b) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;
-
c) elke datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig artikel 11;
-
d) elke verklaring of kennisgeving ontvangen krachtens het bepaalde in artikel 12;
-
e) elk voorbehoud gemaakt krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 13;
-
f) de intrekking van elk voorbehoud krachtens het bepaalde in het tweede lid van artikel
13;
-
g) elke kennisgeving ontvangen krachtens artikel 14 alsmede de datum waarop de opzegging
van kracht wordt;
-
h) het ophouden van kracht te zijn van het Verdrag krachtens artikel 15.