AMBASSADE VAN DE
VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA
's-GRAVENHAGE
12 juni 1981
No. 55
Excellentie,
Bij dezen heb ik de eer te verwijzen naar het heden ondertekende Verdrag tussen de
Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk der Nederlanden aangaande wederzijdse
rechtshulp in strafzaken en in het bijzonder naar de artikelen 4,6,11 en 14 van dit
Verdrag, en breng ik de interpretatie van de Verenigde Staten met betrekking tot deze
artikelen tot uitdrukking.
Het tweede lid van artikel 4 staat elk van beide Partijen toe aan de andere Partij
documenten, die in het bezit zijn van de overheid en die niet voor een ieder toegankelijk
zijn, alsmede daaraan ontleende gegevens, te verstrekken. Het staat elk van beide
Partijen eveneens toe te weigeren deze documenten en gegevens te verstrekken, dan
wel voorwaarden te verbinden aan de openbaarmaking ervan. De Partijen zijn voornemens
deze documenten en gegevens te verschaffen, voor zover dit is toegestaan door hun
interne recht, behalve wanneer openbaarmaking personen die medewerken aan een strafrechtelijk
onderzoek zou schaden, bronnen van vrijwillig verleende informatie die van wezenlijk
belang is voor overheidsactiviteiten in opspraak zou brengen of op andere wijze het
functioneren van de overheid of de rechtspleging nadelig zou beïnvloeden.
De Partijen erkennen dat de openbaarmaking van fiscale documenten en gegevens ingevolge
hun onderscheiden interne belastingwetten aan strikte beperkingen is onderworpen omdat
een goede werking van die wetten afhangt van de medewerking van de belastingplichtigen.
Derhalve worden fiscale documenten en gegevens in verband met strafrechtelijke onderzoeken
en strafrechtelijke vervolgingen slechts verstrekt in dezelfde mate en onder dezelfde
voorwaarden als deze zouden kunnen worden ingebracht in strafrechtelijke onderzoeken
en strafrechtelijke vervolgingen in de aangezochte Staat.
De Partijen zijn het erover eens dat artikel 6 een vergaande wederzijdse verplichting
in het leven roept tot inwilliging van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming.
Aangezien dit soort rechtshulp dwangmaatregelen met zich meebrengt die in ernstige
mate kunnen ingrijpen in het privé-leven en de privé-aangelegenheden van particulieren,
komen de Partijen overeen dat verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming alleen zullen
worden ingewilligd in gevallen waarin het strafbare handelen of nalaten strafbaar
is gesteld krachtens de wetten van beide Staten, en aan het verzoek gevolg wordt gegeven
overeenkomstig de interne wetten en administratieve gebruiken van de aangezochte Staat.
In het Koninkrijk der Nederlanden houdt het bestaande administratieve gebruik in,
dat met betrekking tot wat worden genoemd „fiscale delicten", te weten delicten die
betrekking hebben op heffingen, belastingen, douanerechten en deviezentransacties,
van dit soort dwangmaatregelen slechts zeer behoedzaam gebruik wordt gemaakt. Dienovereenkomstig
stelt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden zich op het standpunt dat zij
bij het gevolg geven aan verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming op grond van
internationale overeenkomsten, niet af wil wijken van haar terughoudend beleid. De
Regering van het Koninkrijk vat artikel 6 aldus op dat dit haar toestaat haar gebruikelijke
terughoudendheid te blijven betrachten bij het gevolg geven aan verzoeken met betrekking
tot fiscale delicten.
Bepaalde federale wetten van de Verenigde Staten, zoals die betreffende verdovende
middelen, giftige chemicaliën, stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid, vuurwapens
en andere wapens, explosieven en middelen tot brandstichting, berusten op constitutionele
bevoegdheden zoals de bevoegdheid belastingen te heffen en de volksgezondheid te bevorderen,
en zijn derhalve neergelegd in wetgeving op het gebied van belastingen, volksgezondheid,
en in andere wetten. Het Koninkrijk der Nederlanden is niet voornemens bij het gevolg
geven aan verzoeken van de Verenigde Staten met betrekking tot die wetten de terughoudendheid
te betrachten die het gewoonlijk in acht neemt met betrekking tot fiscale delicten
naar de wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze terughoudendheid wordt
alleen betracht wanneer de desbetreffende delicten betrekking hebben op heffingen,
belastingen, douanerechten of deviezentransacties naar de wetgeving van beide Partijen.
Krachtens de wetten en gebruiken in de Verenigde Staten zijn de vereisten voor huiszoeking
en inbeslagneming in fiscale zaken niet strenger dan in andere zaken. Uit een verzoek
om een bevel tot huiszoeking en inbeslagneming in de Verenigde Staten moet blijken
dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een strafbaar feit is gepleegd
en dat bewijsmateriaal aangaande dat strafbare feit zal worden gevonden bij de persoon
bij wie of in het perceel waar huiszoeking moet worden verricht. De persoon bij wie
of het perceel waarin huiszoeking moet worden verricht en de goederen die in beslag
moeten worden genomen, dienen nauwkeurig te worden omschreven. Derhalve dient bij
een verzoek tot huiszoeking en inbeslagneming van het Koninkrijk der Nederlanden aan
de Verenigde Staten in de regel een verklaring te zijn gevoegd, afgelegd door of ten
overstaan van een rechter van het Koninkrijk der Nederlanden, waaruit de feiten, die
de grondslag bieden voor het geven van het bevel, blijken.
Hoewel ingevolge het eerste lid van artikel 11 elk van beide Partijen beperkingen
kan opleggen met betrekking tot het bewijsmateriaal en de gegevens die worden verstrekt,
erkennen beide Partijen dat, ingeval gerechtelijke procedures vereisen dat bewijs
in een openbare terechtzitting wordt geleverd, dat bewijsmateriaal en die gegevens
daartoe kunnen worden aangewend voor zover de verzoekende Staat zulks noodzakelijk
acht.
Met betrekking tot het tweede lid van artikel 11 zijn beide Partijen het erover eens,
dat toestemming kan worden gegeven fiscale documenten en gegevens voor een ander doel
te gebruiken dan is vermeld in het oorspronkelijke verzoek. Die toestemming zal echter
alleen worden verleend in die gevallen waarin het verdere gebruik zich verdraagt met
de interne wetten en gebruiken van de aangezochte Staat.
Verzoeken, gedaan door de in artikel 14 omschreven bevoegde autoriteiten, dienen in
de aangezochte Staat te worden ingewilligd op een wijze die in overeenstemming is
met diens interne wet. De Partijen zijn het erover eens dat, hoewel op grond van dit
Verdrag gedane verzoeken en alle nadere mededelingen tussen de aangewezen bevoegde
autoriteiten worden gewisseld, die verzoeken afkomstig zullen zijn van openbare aanklagers,
opsporingsautoriteiten of gerechtelijke instanties. De bevoegde autoriteiten van het
Koninkrijk der Nederlanden zullen verzoeken van het openbaar ministerie, rechterscommissarissen
en gerechtelijke instanties doorzenden. De bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten
zal verzoeken doen ten behoeve van openbare aanklagers en opsporingsautoriteiten,
en zal verzoeken van gerechtelijke instanties doorzenden.
Bepaalde interne wetten van de Partijen voorzien slechts in rechtshulp aan buitenlandse
autoriteiten wanneer het verzoek afkomstig is van een rechterlijke autoriteit. Hoewel
openbare aanklagers en opsporingsautoriteiten volgens de wetgeving van de Verenigde
Staten niet worden beschouwd als rechterlijke autoriteiten, worden verzoeken, door
de "Attorney General" van de Verenigde Staten te hunnen behoeve gedaan, voor de toepassing
van de wetten van het Koninkrijk der Nederlanden beschouwd als verzoeken afkomstig
van een rechterlijke autoriteit. Verzoeken ten behoeve van het openbaar ministerie
in het Koninkrijk der Nederlanden gedaan, worden voor de toepassing van de wetten
van de Verenigde Staten beschouwd als verzoeken afkomstig van een rechterlijke autoriteit.
Ik zou het op prijs stellen van Uwe Excellentie een schriftelijke bevestiging te mogen
ontvangen, dat bovenstaande interpretatie dezelfde is als de interpretatie van het
Koninkrijk der Nederlanden.
Gelief, Excellentie, de verzekering van mijn bijzondere hoogachting te willen aanvaarden.
(w.g.) THOMAS J. DUNNIGAN