De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich, overeenkomstig het bepaalde in Deel
III, zich gebonden te achten door de verplichtingen, vervat in de hiernavolgende artikelen
en leden.
Artikel 1. Recht op arbeid
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op arbeid te waarborgen verbinden
de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. de totstandbrenging en handhaving van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil,
met het oogmerk een volledige werkgelegenheid te verwezenlijken, als een hunner voornaamste
doelstellingen en verantwoordelijkheden te beschouwen;
-
2. het recht van de werknemer om in zijn onderhoud te voorzien door vrijelijk gekozen
werkzaamheden daadwerkelijk te beschermen;
-
3. kosteloze arbeidsbemiddelingsdiensten in te stellen of in stand te houden voor alle
werknemers;
-
4. te zorgen voor doelmatige beroepskeuzevoorlichting, vakopleiding en revalidatie en
deze te bevorderen.
Artikel 2. Recht op billijke arbeidsvoorwaarden
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op billijke arbeidsvoorwaarden
te waarborgen verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden vast te stellen, waarbij de werkweek
geleidelijk dient te worden verkort voorzover de vermeerdering der produktiviteit
en andere van invloed zijnde factoren zulks toelaten;
-
2. voor algemeen erkende feestdagen behoud van loon te waarborgen;
-
3. een jaarlijks verlof van ten minste twee weken met behoud van loon te waarborgen;
-
4. verdere vrije dagen met behoud van loon of een verkorting van de arbeidsduur te waarborgen
voor werknemers die nader omschreven gevaarlijke of voor hun gezondheid schadelijke
werkzaamheden verrichten;
-
5. een wekelijkse rusttijd te waarborgen, die zoveel mogelijk samenvalt met de dag die
volgens traditie of gewoonte in het betrokken land of in de betrokken streek als rustdag
wordt erkend.
Artikel 3. Recht op veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden
te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. voorschriften inzake veiligheid en hygiëne uit te vaardigen;
-
2. voor de naleving van dergelijke voorschriften door middel van controlemaatregelen
zorg te dragen;
-
3. zo nodig overleg te plegen met organisaties van werkgevers en werknemers omtrent maatregelen,
bedoeld om de bedrijfsveiligheid en -hygiëne te verhogen.
Artikel 4. Recht op billijke beloning
Om de onbelemmerde uitoefening van het recht op een billijke beloning te waarborgen,
verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. het recht van de werknemers op een zodanige beloning die hun en hun gezin een behoorlijke
levenspeil verschaft, te erkennen;
-
2. het recht van de werknemers op een hoger beloningstarief voor overwerk te erkennen,
behoudens uitzonderingen in bijzondere gevallen;
-
3. het recht van mannelijke en vrouwelijke werknemers op gelijke beloning voor arbeid
van gelijke waarde te erkennen;
-
4. het recht van alle werknemers op een redelijke opzeggingstermijn bij beëindiging der
dienstbetrekking te erkennen;
-
5. inhoudingen op lonen alleen toe te staan op voorwaarden en in de mate als voorgeschreven
door nationale wetten of verordeningen, of vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomsten
of scheidsrechterlijke uitspraken.
De uitoefening van deze rechten dient te worden verwezenlijkt door middel van vrijelijk
gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten, bij de wet ingestelde procedures voor
loonvaststelling, of andere bij de nationale omstandigheden passende middelen.
Artikel 5. Recht op vrijheid van organisatie
Ten einde het recht van werknemers en werkgevers tot oprichting van plaatselijke,
nationale of internationale organisaties voor de bescherming van hun economische en
sociale belangen en tot aansluiting bij deze organisaties te waarborgen, verplichten
de Overeenkomstsluitende Partijen zich dit recht op generlei wijze door de nationale
wetgeving of door de toepassing daarvan te laten beperken. De mate waarin de in dit
artikel voorziene waarborgen van toepassing zullen zijn op de politie, wordt bepaald
door nationale wetten of verordeningen. Het beginsel volgens hetwelk deze waarborgen
van toepassing zullen zijn ten aanzien van leden der strijdkrachten, en de mate waarin
deze waarborgen van toepassing zullen zijn op personen in deze categorie, wordt eveneens
bepaald door nationale wetten of verordeningen.
Artikel 6. Recht op collectief onderhandelen
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op collectief onderhandelen te
waarborgen verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. paritair overleg tussen werknemers en werkgevers te bevorderen;
-
2. indien nodig en nuttig de totstandkoming van een procedure te bevorderen voor vrijwillige
onderhandelingen tussen werkgevers of organisaties van werkgevers en organisaties
van werknemers, met het oog op de bepaling van beloning en arbeidsvoorwaarden door
middel van collectieve arbeidsovereenkomsten;
-
3. de instelling en toepassing van een doelmatige procedure voor bemiddeling en vrijwillige
arbitrage inzake de beslechting van arbeidsgeschillen te bevorderen;
en erkennen:
-
4. het recht van werknemers en werkgevers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen,
met inbegrip van het stakingsrecht, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds
eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.
Artikel 7. Recht van kinderen en jeugdige personen op bescherming
Om de onbelemmerde uitoefening van het recht van kinderen en jeugdige personen op
bescherming te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. te bepalen dat de minimumleeftijd voor toelating tot tewerkstelling 15 jaar zal zijn,
behoudens uitzonderingen voor kinderen die nader omschreven lichte werkzaamheden verrichten
welke niet nadelig zijn voor hun gezondheid, geestelijk welzijn of ontwikkeling;
-
2. te bepalen dat een hogere minimumleeftijd voor toelating tot tewerkstelling zal worden
vastgesteld ten aanzien van nader omschreven werkzaamheden welke als gevaarlijk of
als schadelijk voor de gezondheid worden beschouwd;
-
3. te bepalen, dat nog leerplichtige personen niet zodanig werk mogen verrichten dat
zij niet ten volle het onderwijs kunnen volgen;
-
4. te bepalen, dat de arbeidsduur van personen beneden de leeftijd van 16 jaar zal worden
beperkt overeenkomstig de behoeften van hun ontwikkeling, in het bijzonder hun behoefte
aan vakopleiding;
-
5. het recht van jeugdige werknemers en leerlingen op een billijke beloning of andere
passende uitkeringen te erkennen;
-
6. te bepalen dat de door jeugdige personen gedurende hun normale arbeidstijd en met
toestemming van de werkgever aan vakopleiding bestede tijd als een deel van de werkdag
zal worden beschouwd;
-
7. te bepalen dat tewerkgestelde personen beneden de leeftijd van 18 jaar recht zullen
hebben op tenminste drie weken verlof per jaar met behoud van loon;
-
8. te bepalen dat personen beneden de leeftijd van 18 jaar geen nachtarbeid mogen verrichten,
met uitzondering van bepaalde in nationale wetten of verordeningen omschreven werkzaamheden;
-
9. te bepalen dat personen beneden de leeftijd van 18 jaar die nader in nationale wetten
of verordeningen omschreven werkzaamheden verrichten regelmatig een geneeskundig onderzoek
moeten ondergaan;
-
10. een bijzondere bescherming tegen gevaren voor lichaam en geest, waaraan kinderen en
jeugdige personen zijn blootgesteld, te waarborgen, in het bijzonder tegen die gevaren
welke al dan niet rechtstreeks uit hun arbeid voortvloeien.
Artikel 8. Recht van vrouwelijke werknemers op bescherming
Om de onbelemmerde uitoefening van het recht van vrouwelijke werknemers op bescherming
te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. te bepalen dat vrouwen, hetzij door verlof met behoud van loon, dan wel door passende
sociale zekerheidsuitkeringen of uitkeringen uit openbare middelen, in staat worden
gesteld voor en na de bevalling verlof te nemen gedurende een totaal van ten minste
12 weken;
-
2. het als onwettig te beschouwen indien een werkgever een vrouw haar ontslag aanzegt
gedurende haar verlof wegens bevalling of haar ontslag aanzegt op een zodanig tijdstip
dat de opzeggingstermijn gedurende een dergelijk verlof afloopt;
-
3. te bepalen dat moeders die hun zuigelingen voeden voldoende tijd daartoe krijgen;
-
4.
-
(a) de tewerkstelling van vrouwelijke werknemers die des nachts industriële werkzaamheden
verrichten, te regelen;
-
(b) de tewerkstelling van vrouwelijke werknemers voor ondergrondse mijnarbeid te verbieden,
en, zo nodig, voor alle andere arbeid die voor hen ongeschikt is op grond van de gevaarlijke,
voor de gezondheid schadelijke of vermoeiende aard daarvan.
Artikel 9. Recht op beroepskeuzevoorlichting
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op beroepskeuzevoorlichting te
waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich, zo nodig een dienst
in het leven te roepen of hieraan medewerking te verlenen, die allen, met inbegrip
van de minder-validen, dient te helpen bij de oplossing van vraagstukken met betrekking
tot beroepskeuze en vorderingen in een beroep, met inachtneming van hun persoonlijke
eigenschappen, alsmede van het verband tussen deze en de bestaande werkgelegenheid;
deze hulp dient kosteloos te worden gegeven, zowel aan jeugdige personen, met inbegrip
van schoolkinderen, als aan volwassenen.
Artikel 10. Recht op vakopleiding
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op vakopleiding te waarborgen,
verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. in overleg met organisaties van werkgevers en werknemers te zorgen voor technische
en vakopleidingen waarvan een ieder, met inbegrip van minder-validen, kan profiteren,
dan wel hieraan medewerking te verlenen, en toelatingsmogelijkheden tot hoger technisch
en universitair onderwijs te openen, uitsluitend berustend op persoonlijke geschiktheid;
-
2. een leerlingstelsel en andere algemene voorzieningen voor de opleiding van jongens
en meisjes in hun onderscheiden beroepen in het leven te roepen of hieraan medewerking
te verlenen;
-
3. zo nodig te zorgen voor of medewerking te verlenen aan:
-
(a) doelmatige en gemakkelijk toegankelijke opleidingsmogelijkheden voor volwassen werknemers;
-
(b) bijzondere voorzieningen voor de her- en omscholing van volwassen arbeiders, voortvloeiende
uit technische ontwikkelingen of uit nieuwe ontwikkelingen in de werkgelegenheid;
-
4. door het nemen van passende maatregelen het volledige gebruik van doelmatige voorzieningen
te bevorderen, zoals:
-
(a) verlaging of afschaffing van alle kosten;
-
(b) verlening van geldelijke bijstand in daarvoor in aanmerking komende gevallen;
-
(c) de tijd welke de werknemer gedurende zijn tewerkstelling op verzoek van zijn werkgever
voor aanvullende opleiding besteedt, aan te merken als deel van de normale arbeidstijd;
-
(d) in overleg met de organisaties van werkgevers en werknemers, de doeltreffendheid van
leerlingstelsels en andere opleidingsstelsels voor jeugdige werknemers door het uitoefenen
van voldoende toezicht te waarborgen, alsmede zorg te dragen voor afdoende bescherming
van jeugdige arbeiders in het algemeen.
Artikel 11. Recht op bescherming van de gezondheid
Ten einde.de onbelemmerde uitoefening van het recht op bescherming van de gezondheid
te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich, hetzij rechtstreeks,
hetzij in samenwerking met openbare of particuliere organisaties, passende maatregelen
te nemen o.a. met het oogmerk:
-
1. de oorzaken van een slechte gezondheid zoveel mogelijk weg te nemen;
-
2. ter bevordering van de volksgezondheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid op
het gebied van de gezondheid voorzieningen te treffen op het terrein van voorlichting
en onderwijs;
-
3. epidemische, endemische en andere ziekten zoveel mogelijk te voorkomem
Artikel 12. Recht op sociale zekerheid
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op sociale zekerheid te waarborgen,
verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. een stelsel van sociale zekerheid in te voeren of in stand te houden;
-
2. het stelsel van sociale zekerheid te houden op een bevredigend peil, dat ten minste
gelijk is aan het peil dat vereist is voor de bekrachtiging van het Internationale Arbeidsverdrag (no. 102) betreffende minimum-normen van sociale zekerheid;
-
3. te streven naar een geleidelijke verhoging van de sociale zekerheidsnormen;
-
4. stappen te ondernemen, door het sluiten van passende bilaterale en multilaterale overeenkomsten
of door andere middelen, en met inachtneming van de in zulke overeenkomsten neergelegde
voorwaarden, ter waarborging van:
-
(a) een gelijke behandeling van de onderdanen van andere Overeenkomstsluitende Partijen
en de eigen onderdanen wat betreft rechten op het gebied van sociale zekerheid, met
inbegrip van het behoud van uitkeringen uit hoofde van de sociale zekerheidswetgeving,
ongeacht eventuele verplaatsingen van de beschermde personen tussen de grondgebieden
van de Overeenkomstsluitende Partijen;
-
(b) de verlening, handhaving en het herstel van rechten op sociale zekerheid, o.a. door
het samentellen van tijdvakken van verzekering of tewerkstelling der betrokkenen overeenkomstig
de wetgeving van elk der Overeenkomstsluitende Partijen.
Artikel 13. Recht op sociale en geneeskundige bijstand
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op sociale en geneeskundige bijstand
te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. te waarborgen dat een ieder die geen toereikende inkomsten heeft en niet in staat
is zulke inkomsten door eigen inspanning of met andere middelen te verwerven, in het
bijzonder door uitkeringen krachtens een stelsel van sociale zekerheid voldoende bijstand
verkrijgt en in geval van ziekte de voor zijn toestand vereiste verzorging geniet;
-
2. te waarborgen dat personen die zulk een bijstand ontvangen, niet om die reden een
vermindering van hun politieke of sociale rechten ondergaan;
-
3. te bepalen, dat een ieder van bevoegde openbare of particuliere diensten de voorlichting
en persoonlijke bijstand ontvangt die nodig zijn om zijn persoonlijke nood of die
van zijn gezin te voorkomen, weg te nemen of te lenigen;
-
4. de bepalingen sub 1, 2 en 3 van dit artikel, op onderdanen van andere Overeenkomstsluitende
Partijen die wettig binnen hun grondgebied verblijven, toe te passen op gelijke wijze
als op hun eigen onderdanen, in overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het
Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand, op 11 december 1953 te Parijs ondertekend.
Artikel 14. Recht op het gebruik van diensten voor sociale zorg
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op het gebruik van diensten voor
sociale zorg te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. diensten welke door de toepassing van methoden van maatschappelijk werk kunnen bijdragen
tot het welzijn en de ontwikkeling zowel van individuele personen als van groepen
personen, alsmede tot hun aanpassing aan het sociale milieu, op te richten of aan
de oprichting daarvan medewerking te verlenen;
-
2. deelneming van individuele personen en particuliere of andere organisaties aan de
instelling en instandhouding van dergelijke diensten te stimuleren.
Artikel 15. Recht van lichamelijk of geestelijk minder-validen op vakopleiding en
revalidatie in beroep en samenleving
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht van lichamelijk of geestelijk
minder-validen op vakopleiding en revalidatie in beroep en samenleving te waarborgen,
verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. passende maatregelen te treffen voor het verschaffen van opleidingsmogelijkheden,
gespecialiseerde instellingen van openbare of particuliere aard zo nodig daarbij inbegrepen;
-
2. passende maatregelen te treffen voor de tewerkstelling van minder-validen, zoals het
oprichten van gespecialiseerde bemiddelingsbureaus, het verschaffen van gelegenheid
voor beschutte arbeid en maatregelen tot aanmoediging van werkgevers minder-validen
in dienst te nemen.
Artikel 16. Recht van hei gezin op sociale, wettelijke en economische bescherming
Ten einde de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de volledige ontplooiing van
het gezin als fundamentele maatschappelijke eenheid, verbinden de Overeenkomstsluitende
Partijen zich de economische, wettelijke en sociale bescherming van het gezinsleven
te bevorderen, o.a. door het doen van sociale en gezinsuitkeringen, het treffen van
fiscale regelingen, het verschaffen van gezinshuisvesting, en het doen van uitkeringen
bij huwelijk.
Artikel 17. Recht van moeders en kinderen op sociale en economische bescherming
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht van moeders en kinderen op sociale
en economische bescherming te waarborgen, treffen de Overeenkomstsluitende Partijen
alle nuttige en noodzakelijke maatregelen te dien einde, met inbegrip van de oprichting
of instandhouding van passende instellingen of diensten.
Artikel 18. Recht op het uitoefenen van een op winst gerichte bezigheid op het grondgebied
van andere Overeenkomstsluitende Partijen
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op het uitoefenen van een op winst
gerichte bezigheid op het grondgebied van elke andere Overeenkomstsluitende Partij
te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. de bestaande regelingen zo ruim mogelijk toe te passen;
-
2. de bestaande formaliteiten te vereenvoudigen en kanselarijrechten en andere kosten
welke buitenlandse werknemers of hun werkgevers moeten betalen, te verminderen of
af te schaffen;
-
3. de regelingen met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers individueel
of gemeenschappelijk op soepeler wijze toe te passen;
en erkennen:
-
4. het recht van hun onderdanen om het land te verlaten ten einde op het grondgebied
van de andere Overeenkomstsluitende Partijen een op winst gerichte bezigheid uit te
oefenen.
Artikel 19. Recht van migrerende werknemers en hun gezinnen op bescherming en bijstand
Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht van migrerende werknemers en hun
gezinnen op bescherming en bijstand op het grondgebied van elke andere Overeenkomstsluitende
Partij te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich:
-
1. doelmatige en kosteloze diensten te onderhouden, dan wel zich ervan te vergewissen
dat zulke diensten worden onderhouden, gericht op bijstand aan genoemde werknemers,
in het bijzonder voor het verkrijgen van nauwkeurige voorlichting, en alle passende
maatregelen te treffen, voor zover nationale wetten en verordeningen zulks toelaten,
tegen misleidende propaganda betreffende emigratie en immigratie;
-
2. passende maatregelen te treffen binnen hun eigen rechtsgebied ter vergemakkelijking
van het vertrek, de reis en de ontvangst van genoemde werknemers en hun gezinnen,
en binnen hun eigen rechtsgebied gedurende de reis te zorgen voor doelmatige diensten
op het gebied van de gezondheid en medische behandeling, alsmede voor goede hygiënische
toestanden;
-
3. waar nodig samenwerking tussen sociale diensten, zowel van openbare als van particuliere
aard, in emigratie- en immigratie-landen, te bevorderen;
-
4. voor genoemde werknemers die wettig binnen hun grondgebied verblijven, voor zover
deze aangelegenheden bij de wet of bij verordening worden geregeld of onderworpen
zijn aan het toezicht van bestuursautoriteiten, een behandeling te waarborgen die
niet minder gunstig is dan die van hun eigen onderdanen wat betreft de volgende aangelegenheden:
-
5. voor genoemde werknemers die wettig op hun grondgebied verblijven, een behandeling
te waarborgen die niet minder gunstig is dan die van hun eigen onderdanen wat betreft
belastingen op uit dienstverband voortvloeiende beloning, en wat betreft kosten of
bijdragen verschuldigd met betrekking tot de tewerkgestelde personen;
-
6. zoveel mogelijk de hereniging van het gezin van een migrerende werknemer die toestemming
heeft verkregen om zich op het grondgebied te vestigen, te vergemakkelijken;
-
7. voor genoemde werknemers die wettig op hun grondgebied verblijven, een behandeling
te waarborgen die niet minder gunstig is dan die van hun eigen onderdanen wat betreft
gerechtelijke procedures in verband met de in dit artikel vermelde aangelegenheden;
-
8. te waarborgen, dat genoemde werknemers die wettig binnen hun grondgebied verblijven,
niet uitgeleid worden tenzij zij de nationale veiligheid in gevaar brengen of inbreuk
maken op de openbare orde of goede zeden;
-
9. binnen de wettelijke grenzen toe te staan, dat genoemde werknemers zoveel van hun
verdiensten en spaargelden overmaken als zij zelf wensen;
-
10. de bescherming en bijstand, voorzien in dit artikel, uit te strekken tot migranten
die zelfstandig een beroep uitoefenen, voor zover deze maatregelen van toepassing
kunnen zijn.
Artikel 21. Rapporten inzake de aanvaarde bepalingen
De Overeenkomstsluitende Partijen zenden, in een nader door het Comité van Ministers
te bepalen vorm, tweejaarlijkse rapporten inzake de toepassing van de door hen aanvaarde
bepalingen van deel II van het Handvest aan de Secretaris-Generaal van de Raad van
Europa.
Artikel 22. Rapporten inzake de niet aanvaarde bepalingen
De Overeenkomstsluitende Partijen doen de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa
met passende tussenruimten, op verzoek van het Comité van Ministers, rapporten toekomen
inzake de bepalingen van deel II van het Handvest, welke zij noch ten tijde van de
bekrachtiging of goedkeuring noch bij latere kennisgeving hebben aanvaard. Het Comité
van Ministers bepaalt op gezette tijden ten aanzien van welke bepalingen deze rapporten
zullen worden gevraagd en in welke vorm deze moeten worden ingediend.
Artikel 23. Verstrekking van exemplaren
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1992. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
1 Ieder der Overeenkomstsluitende Partijen zendt exemplaren van de in de artikelen 21
en 22 bedoelde rapporten aan haar nationale organisaties welke zijn aangesloten bij
de internationale organisaties van werkgevers en werknemers, die overeenkomstig artikel
27, lid 2, worden uitgenodigd zich te doen vertegenwoordigen op de bijeenkomsten van
het sub-comité van het sociale regeringscomité.
Artikel 24. Bestudering van de rapporten
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1992. Zie het
overzicht van wijzigingen]
De krachtens de artikelen 21 en 22 aan de Secretaris-Generaal toegezonden rapporten
worden bestudeerd door een comité van deskundigen, dat eveneens de beschikking dient
te hebben over alle overeenkomstig artikel 23, lid 2, aan de Secretaris-Generaal toegezonden
opmerkingen.
Artikel 25. Comité van deskundigen
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1992. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
1 Het Comité van deskundigen bestaat uit ten hoogste zeven leden, die door het Comité
van Ministers worden benoemd uit een lijst van door de Overeenkomstsluitende Partijen
voorgedragen onafhankelijke deskundigen van onbesproken reputatie en erkende bekwaamheid
op het gebied van internationale sociale aangelegenheden.
Artikel 26. Deelneming van de Internationale Arbeidsorganisatie
De Internationale Arbeidsorganisatie wordt uitgenodigd een vertegenwoordiger aan te
wijzen, die met raadgevende stem de beraadslagingen van het Comité van deskundigen
bijwoont.
Artikel 27. Sub-comité van het sociale regeringscomité
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1992. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
2 Dit Sub-comité bestaat uit een vertegenwoordiger van ieder der Overeenkomstsluitende
Partijen. Het verzoekt ten hoogste twee internationale organisaties van werkgevers
en twee internationale organisaties van werknemers waarnemers te zenden, die zijn
bijeenkomsten met raadgevende stem zullen bijwonen. Voorts kan het ten hoogste twee
vertegenwoordigers van niet-gouvernementele internationale organisaties in consultatieve
status bij de Raad van Europa raadplegen over aangelegenheden, ten aanzien waarvan
deze organisaties in het bijzonder bevoegd zijn, zoals bijvoorbeeld de sociale zorg
en de economische en sociale bescherming van het gezin.
Artikel 28. Raadgevende Vergadering
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1992. Zie het
overzicht van wijzigingen]
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet de conclusies van het Comité van
deskundigen toekomen aan de Raadgevende Vergadering. De Raadgevende Vergadering stelt
het Comité van Ministers in kennis van haar mening over deze conclusies.
Artikel 29. Comité van Ministers
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1992. Zie het
overzicht van wijzigingen]
Het Comité van Ministers kan met een meerderheid van twee derde der leden die hierin
zitting hebben, op grond van het rapport van het Sub-comité en na raadpleging van
de Raadgevende Vergadering, tot ieder der Overeenkomstsluitende Partijen alle noodzakelijke
aanbevelingen richten.