Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 oktober
2025, nr. 2025-0000228334;
Gelet op artikel 15c, achtste lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, de artikelen 10a, zevende lid, 10d, vijfde lid, 10e, zesde lid, 51, elfde lid, 52a, zesde lid, 71, zevende lid, 76, zevende lid, 131, tweede lid, 150e, zesde lid, 150h, vierde lid, 150l, achtste lid, 150n, tiende lid, 151, zevende lid, 179, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet, de artikelen 28a, zevende lid, 28d, vijfde lid, 28e, zesde lid, 62, elfde lid, 63a, zesde lid, 82, zevende lid, 126, tweede lid, 145d, zesde lid, 145g, vierde lid, 145k, achtste lid, 145m, tiende lid, 146, zevende lid, 174, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 13, achtste lid, van de Algemene kinderbijslagwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 november 2025,
nr. W12.25.00286/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
15 december 2025, nr. 2025-0000288080;
Hebben goedgevonden en verstaan: