Beleidsregel nadere concretisering vereisten om aangewezen te worden als opleidingsinstelling als bedoeld in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog

Geraadpleegd op 24-12-2025.
Geldend van 13-12-2025 t/m heden.

Beleidsregel Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 december 2025, kenmerk 4292751-1091287-MEVA, omtrent de nadere concretisering van de vereisten die gelden om aangewezen te worden als opleidingsinstelling als bedoeld in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 4, 7 en 10 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Artikel 2. Supervisiesessies

  • 2 De focus van supervisiesessies ligt op professionele ontwikkeling en integratie van theorie en praktijk.

  • 3 De supervisor is onafhankelijk.

  • 4 De kwaliteit van de supervisie wordt geborgd en geëvalueerd.

  • 5 De uren supervisie zijn verspreid over de totale opleidingsperiode en sluiten aan op het leerstadium van de opleideling. Er wordt in het eerste jaar van de opleiding gestart met supervisie.

Artikel 3. Evenwichtige verhouding opleiding en werkervaring

  • 1 Het bepaalde, in artikel 7, onderdeel b, van het Besluit, houdt in dat de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog een geïntegreerde leerervaring biedt, waarin theoretisch en praktisch onderwijs en werkervaring samenhangen en elkaar versterken.

  • 2 Met een evenwichtige verhouding tussen het theoretische en praktische gedeelte van de opleiding als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, wordt bedoeld dat:

    • a. de leerervaring aansluit bij het leerstadium van de opleideling. De complexiteit van praktijkopdrachten en casuïstiek neemt gedurende de opleiding geleidelijk toe: van een nadruk op basisvaardigheden en methodiek in de beginfase naar complexe opdrachten waarin kennis en vaardigheden geïntegreerd worden toegepast in de latere fase van de opleiding;

    • b. de leerervaring zodanig is ingericht dat het theoretisch onderwijs de praktijk ondersteunt en verdiept, terwijl de werkervaring de theoretische kennis contextualiseert en versterkt. Theoretische concepten worden toegepast in praktijksituaties, en praktijkervaringen worden benut voor theoretische reflectie;

    • c. de gezamenlijke studie- en werkbelasting zodanig is ingericht dat voldoende ruimte blijft voor reflectie, verwerking van leerstof en uitvoering van praktijkopdrachten, zonder dat sprake is van overbelasting.

Artikel 4. Zorg voor kwaliteit van de opleiding

  • 1 Het bepaalde in artikel 7, onderdeel c, van het Besluit, houdt in dat de zorg voor de kwaliteit van de opleiding leidt tot cursorisch onderwijs, praktijkonderwijs en werkervaring van voldoende kwaliteit.

  • 4 Onder onafhankelijke deskundigen wordt verstaan dat deze deskundigen geen directe betrokkenheid hebben bij de te beoordelen opleiding en beschikken over aantoonbare relevante vakinhoudelijke kennis, ervaring en scholing.

Artikel 5. Bewaken inhoudelijke en didactische deskundigheid docenten

  • 2 Van docenten wordt verwacht dat zij een relevante (post)academische opleiding met succes hebben afgerond.

  • 3 Docenten zijn aantoonbaar bekwaam in het verzorgen van onderwijs op universitair post-master niveau. Dit betekent dat docenten kunnen aantonen dat zij beschikken over voldoende didactische vaardigheden om kwalitatief hoogwaardig onderwijs te verzorgen op universitair post-master niveau.

  • 5 De OI beschikt over voldoende medewerkers met aantoonbare ervaring en kennis van curriculumontwikkeling, toetsconstructie, kwaliteitsborging en didactische professionalisering om het docententeam adequaat te kunnen ondersteunen.

  • 6 Het bevorderen van inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam kan geschieden door het volgen van bij- en nascholing.

Artikel 6. Zorg voor begeleiding praktisch onderwijs en werkervaring

  • 1 Met het zorg dragen voor voldoende deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 2°, van het Besluit wordt bedoeld dat de OI zorgt voor de begeleiding. Dit gebeurt door erop toe te zien dat de POI werkbegeleiders, praktijkbegeleiders en supervisoren inzet die voldoen aan de eisen op het gebied van deskundige begeleiding en aan de vereiste werkervaring gestelde kwaliteitscriteria. Daarbij borgt de OI ook continu voldoende beschikbaarheid en geschiktheid van de begeleiding. De OI zorgt voor een structurele en adequate beschikbaarheid van begeleiders, waarbij rekening wordt gehouden met een toereikende inzet die aansluit bij de leerbehoeften en opleidingsfase van alle opleidelingen. Begeleiders beschikken over voldoende tijd en capaciteit om de begeleiding kwalitatief verantwoord uit te voeren, met een evenwichtige spreiding van het aantal opleidelingen per begeleider.

  • 2 Het IOP vormt het uitgangspunt voor de deskundige begeleiding tijdens de opleiding. In het IOP worden onder andere de persoonlijke leerdoelen van de opleideling vastgelegd, waardoor de begeleiding kan worden afgestemd op het ontwikkelingsniveau en de werkervaringseisen. Dit waarborgt dat de begeleiding inhoudelijk passend, methodisch en verantwoord is, dat de begeleiding geëvalueerd kan worden en hierop eventueel kan worden bijgestuurd.

  • 3 Werkbegeleiding vindt plaats binnen de dagelijkse werkzaamheden en richt zich op het inhoudelijk, procesmatig en professioneel functioneren van de opleideling. De werkbegeleiding is afgestemd op het IOP van de opleideling. Ook sluit het aan bij de werkervaringseisen (zoals de verdeling diagnostiek, behandeling, indicatiestelling en overige taken).

  • 4 Praktijkbegeleiding vindt eveneens plaats binnen de dagelijkse werkzaamheden en richt zich ook op het inhoudelijk, procesmatig en professioneel functioneren van de opleideling. De praktijkopleider is functioneel eindverantwoordelijk voor de organisatie, kwaliteit en voortgang van de praktijkopleidingstrajecten in de POI.

Artikel 7. Zorg voor een deugdelijke beoordeling, toetsing en examinering

  • 1 De zorg voor een deugdelijke wijze van beoordeling, toetsing en examinering als bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 3°, van het Besluit houdt in dat beoordeling, toetsing en examinering transparant, objectief, betrouwbaar, valide en onafhankelijk zijn. De eisen zijn helder voor de opleidelingen.

  • 2 De kwaliteit van de examinering wordt voldoende gewaarborgd en de beoordeling, toetsing en examinering van de studenten zijn deugdelijk. De toetsen ondersteunen het eigen leerproces van de opleideling.

Artikel 8. Zorg voor een veilig leer- en werkklimaat

  • 1 Een veilig leerklimaat, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 4°, van het Besluit, houdt in dat de leeromgeving van het cursorisch onderwijs, de leeromgeving van het praktijkonderwijs en de werkervaringsomgeving de opleideling voldoende in staat stelt om zich te ontwikkelen, kennis en vaardigheden te verwerven, kritisch te reflecteren te leren, vragen te stellen, fouten te maken en zich professioneel te ontwikkelen.

  • 2 Een veilig werkklimaat, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 4°, van het Besluit, heeft betrekking op de mate waarin de werkomgeving binnen de POI, inclusief collegiale samenwerking en organisatorische randvoorwaarden, bijdraagt aan het welzijn, de motivatie en het professioneel functioneren van de opleideling en ziet specifiek op de omstandigheden die het beroepsmatig leren in de praktijk bevorderen, zoals werkdruk, taakverdeling, begeleiding en naleving van wettelijke veiligheidsnormen.

  • 3 De rollen van begeleiders, waaronder ook supervisoren, beoordelaars en de werkgever zijn functioneel gescheiden en er bestaat een duidelijke scheiding tussen OI en werkgever.

Artikel 9. Aanwijzen hoofdopleider

  • 1 De verantwoordelijk voor de opleiding van een persoon die tot de opleiding is toegelaten, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit omvat het gebruik van IOP’s. De hoofdopleider is verantwoordelijk voor het toezien op de kwaliteit en de uitvoering van de persoonlijke leerdoelen zoals vastgelegd in de IOP’s, en draagt zorg voor een effectieve begeleiding van de persoon die tot de opleiding is toegelaten.

  • 2 De hoofdopleider beschikt over de bevoegdheden om de opleiding integraal aan te sturen en de samenhang tussen onderwijs, praktijkervaring en toetsing te bewaken. Daarnaast stuurt de hoofdopleider de betrokken docententeams en praktijkopleiders aan en beschikt over aantoonbare leidinggevende ervaring om deze aansturing effectief te kunnen uitvoeren. Daarbij wordt van de hoofdopleider verwacht dat hij of zij een stevige professionele basis heeft, die aansluit bij de integrale eindverantwoordelijkheid voor de opleiding. Met deze professionele basis wordt bedoeld de bij voorkeur een leidinggevende functie, waarbij sprake is van actuele betrokkenheid in zowel de klinische praktijk, waar onderwijs en zorgverlening samenkomen, als in de academische omgeving, waar onderwijs en wetenschap samenkomen. Dit kenmerkt zich bijvoorbeeld door ervaring in didactische activiteiten inclusief onderwijsontwikkeling op universitair niveau.

  • 3 Met aantoonbaar relevante wetenschappelijke expertise als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef, van het Besluit wordt bedoeld dat de hoofdopleider beschikt over aantoonbare kennis en ervaring met wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied van de opleiding. Dit betreft niet slechts kennis van theorie, maar ook om het vermogen om onderzoeksresultaten kritisch te beoordelen en toe te passen binnen het opleidingsprogramma.

  • 4 In het kader van didactische expertise wordt van de hoofdopleider verwacht dat deze aantoonbaar bekwaam is in het ontwerpen, verzorgen, begeleiden en evalueren van onderwijs op universitair post-master niveau en draagt bij aan de doorlopende kwaliteitszorg van het curriculum.

Artikel 10

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.A. Bruijn