In geval een geldlening als onzakelijk wordt aangemerkt (onder andere HR 25 november
2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:HR:2011:BN3442) kan sprake zijn van informeel kapitaal.
Hierna wordt aangegeven wanneer dit zich kan voordoen.
Onzakelijke lening en informeel kapitaal
Als een aandeelhouder een onzakelijke lening aan zijn bv heeft verstrekt (onzakelijke
lening omlaag), zal een kwijtschelding van deze geldlening als een informele kapitaalstorting
worden aangemerkt, ook indien en voor zover de vordering oninbaar is (HR 25 november
2011, nr. 10/04588, ECLI:NL:HR:2011:BP8952). Deze informele kapitaalstorting verhoogt
de verkrijgingsprijs. Dat geldt blijkens de casus van voornoemd arrest ook als de
aanmerkelijkbelanghouder/schuldeiser niet alle aandelen bezit. Dit laatste is anders
indien als gevolg van de onzakelijke lening sprake is van een schenking (in de zin
van artikel 1, zevende lid, van de Successiewet 1956) aan de andere aandeelhouder(s). In dat geval zal niet (alleen) de verkrijgingsprijs
van de aanmerkelijkbelanghouder, maar (ook) de verkrijgingsprijs van de andere aandeelhouder(s)
naar rato van hun respectievelijke belangen worden verhoogd. Zie ook het besluit van 29 november 2021, nr. 2021-15229, onderdeel 8.2.5.
Voorbeeld kwijtschelding door crediteur/aandeelhouder
X en haar kind Y hebben ieder 50% van de aandelen in Z BV. X verstrekt in jaar 1 een
onzakelijke lening van € 400.000 aan Z BV. Als gevolg van het verstrekken van deze
lening is sprake van een belaste schenking in de zin van artikel 1, zevende lid van de Successiewet 1956 van X aan Y ter grootte van 50% van de waardestijging van de aandelen in Z BV. In
jaar 3 scheldt X de onzakelijke lening kwijt. Aangezien als gevolg van de onzakelijke
lening sprake is van een schenking, wordt deze kwijtschelding in dit geval bij zowel
X als en Y als een informele kapitaalstorting ter grootte van € 200.000 (50% van het
bedrag van de kwijtschelding) aangemerkt.
Behalve in aandeelhoudersrelaties kan de onzakelijke aanvaarding van het aan een lening
verbonden debiteurenrisico ook gestoeld zijn op persoonlijke betrekkingen tussen natuurlijke
personen (HR 24 september 2014, nr. 13/02262, ECLI:NL:HR:2014:2781 en 18 december
2015, nr. 15/00942, ECLI:NL:HR:2015:3599). Heeft, in geval van een onzakelijke lening,
de crediteur geen aandelen in de vennootschap/debiteur, maar een met hem verbonden
persoon wel, dan kan alleen sprake zijn van een storting van informeel kapitaal door
die verbonden persoon indien het door de niet-aandeelhouder/crediteur aanvaarde debiteurenrisico
of de kwijtschelding als een schenking in de zin van artikel 1, zevende lid, van de Successiewet 1956 aan die aandeelhouder/verbonden persoon wordt aangemerkt. Alleen in dat geval zal
de verkrijgingsprijs van die aandeelhouder(s) naar rato van hun respectievelijke belangen
kunnen worden verhoogd. Met verbonden persoon wordt in dit verband niet alleen bedoeld,
de verbonden persoon van artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, Wet IB 2001, maar ook de niet onder deze bepaling vallende bloed- of aanverwanten in de rechte
lijn of zijn partner (de ongebruikelijke terbeschikkingstelling, artikel 3.92, derde lid, Wet IB 2001).
Voorbeeld kwijtschelding door crediteur/niet-aandeelhouder (persoonlijke betrekkingen)
X houdt alle aandelen in X BV. Haar vader (Y) verstrekt in jaar 1 een onzakelijke
lening aan X BV. Als gevolg van het verstrekken van deze lening is sprake van een
belaste schenking in de zin van artikel 1, zevende lid van de Successiewet 1956 van Y aan X ter grootte van de waardestijging van de aandelen in X BV. Y scheldt
de onzakelijke lening kwijt in jaar 3. Ter grootte van het bedrag van de kwijtschelding
doet X in jaar 3 een informele kapitaalstorting in X BV.
Ook in geval van een zogenoemde onzakelijke lening opzij kan sprake zijn van een storting
van informeel kapitaal door de aanmerkelijkbelanghouder. Bijvoorbeeld als de vennootschap
een lening heeft verstrekt aan een zustervennootschap, louter om het belang van haar
aandeelhouder te dienen. Op het moment van materiële kwijtschelding door de vennootschap/crediteur
zal bij deze vennootschap een onttrekking en vervolgens een uitdeling worden geconstateerd
aan de aandeelhouder die dat vervolgens stort als informeel kapitaal in de zustervennootschap/debiteur.
Garantstelling in de kapitaalsfeer
Borgstelling en het aanvaarden van andere vormen van hoofdelijkheid (kortweg garantstelling)
door aanmerkelijkbelanghouders voor schulden van de vennootschap zal zich in vrijwel
alle gevallen in de kapitaalsfeer afspelen (besluit van 29 november 2021, nr. 2021-15229, onderdeel 8.3.1. en zie onder andere HR 12 december 2003, nr. 38/24, ECLI:NL:HR2003:AH8973 en HR 17 oktober
2014, nr. 14/00955, ECLI:NL:HR:2014:2984). Als de bank/crediteur de aanmerkelijkbelanghouder
uit hoofde van de garantstelling aanspreekt en de aandeelhouder vervolgens de schuld
van de vennootschap voldoet, krijgt hij een regresvordering op zijn BV. Als op dat
moment vaststaat dat de vennootschap deze vordering niet zal kunnen voldoen, kan het
betaalde bedrag op dat moment als informeel kapitaalstorting worden gevoegd bij de
verkrijgingsprijs van de aandelen van de aanmerkelijkbelanghouder. Als deze betaling
plaatsvindt nadat de vennootschap al is ontbonden als gevolg van de opheffing van
een faillissement bij gebrek aan baten en dus geen sprake meer is van een aanmerkelijk
belang, dan kan op grond van een redelijke wetstoepassing het betaalde bedrag op dat
moment de verkrijgingsprijs verhogen en zo leiden tot een verlies uit aanmerkelijk
belang (zie: Hof Amsterdam 12 juli 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6093). Als de garantsteller
geen of niet alle aandelen heeft, is voor de informele kapitaalstorting hetgeen hiervoor
is vermeld over de onzakelijke lening in geval van meerdere aandeelhouders, of verstrekt
door niet-aandeelhouders, van overeenkomstige toepassing.
Tijdstip informeel kapitaal
Het tijdstip van de storting van informeel kapitaal wordt bepaald door het moment
waarop definitief vaststaat dat de debiteur niet meer aan zijn aflossingsverplichtingen
zal voldoen (HR 28 februari 2014, nr. 12/03526 ECLI:NL:HR:2014:417, r.o. 3.3.4.3.).
Dat is het moment van (materiële) kwijtschelding van de (oninbare) vordering of van
liquidatie van de vennootschap.