Besluit verrekening buitenlandse heffing van een afgezonderd particulier vermogen in verdragssituaties

Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 06-11-2025 t/m heden.

Besluit verrekening buitenlandse heffing van een afgezonderdparticulier vermogen in verdragssituaties

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit bevat een goedkeuring voor de verrekening van de ter zake van een afgezonderd particulier vermogen in het buitenland geheven belasting met verschuldigde inkomstenbelasting in verdragssituaties.

1. Inleiding

Sinds 2010 kent de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) een regeling die beoogt een einde te maken aan het onbelast laten van inkomensbestanddelen van een afgezonderd particulier vermogen (hierna: APV). Die regeling is opgenomen in artikel 2.14a Wet IB 2001. Op grond van deze bepaling worden de bezittingen en schulden waarvan de juridische eigendom berust bij (de bestuurder van) het APV en de opbrengsten en uitgaven van het APV toegerekend aan de inbrenger van dat vermogen of na diens overlijden aan diens erfgenamen.

Toerekening vond niet plaats wanneer het APV zelf in een ander land in een reële winstbelasting werd betrokken (de zogenoemde toerekeningsstop; art. 2.14a, lid 7 (oud) Wet IB 2001). Die toerekeningsstop is op 20 september 2016 aangescherpt en alleen nog van toepassing als blijkt dat het APV een onderneming drijft en in de vestigingsstaat onderworpen is aan een belasting naar de winst.

2. Dubbele belasting

Bij de totstandkoming van artikel 2.14a Wet IB 2001, en bij de latere aanscherping van de toerekeningsstop in 2016 is voorzien dat toepassing van deze bepaling kan leiden tot dubbele belasting. Die dubbele belasting kan in dit verband twee vormen aannemen.

Bij juridisch dubbele belasting wordt bij één persoon (subject) over één inkomen (object) door twee landen belasting geheven. Bij economisch dubbele belasting wordt bij twee verschillende subjecten over hetzelfde object belasting geheven door de betreffende landen.

Nederland heeft met veel landen een regeling ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: belastingverdrag) gesloten. Op basis van belastingverdragen wordt juridisch dubbele belasting veelal voorkomen.

In het geval van APV’s komt het voor dat Nederland vermogensbestanddelen waarvan de juridische eigendom berust bij (de bestuurder van) het APV toerekent aan de inbrenger of diens erfgenaam, en het vestigingsland het APV zelfstandig in de heffing betrekt. Het gaat dan om economisch dubbele belasting. Die vorm van dubbele belasting wordt in beginsel niet opgelost door belastingverdragen.

Daardoor kan zich in zowel verdrags- als niet-verdragssituaties economisch dubbele belasting voordoen. Om die reden is het huidige artikel 25b, Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: Bvdb 2001) ingevoerd. Op grond van die bepaling is het onder voorwaarden mogelijk de in het buitenland ter zake van het APV geheven belasting te verrekenen met de Nederlandse inkomstenbelasting. Daarmee heeft de wetgever beoogd ook economisch dubbele belasting te voorkomen, in zowel niet-verdragssituaties als in verdragssituaties waarin het betreffende verdrag geen oplossing biedt.

3. Toepassing van het Bvdb 2001 op verdragssituaties

Voor toepassing van het Bvdb 2001 is vereist dat niet op andere wijze is voorzien in het voorkomen van dubbele belasting.1 Uit jurisprudentie2 blijkt dat aan die toepassingsvoorwaarde niet voldaan wordt wanneer een belastingverdrag van toepassing is en een regeling kent ten aanzien van het betreffende inkomensbestanddeel. Dat is ook het geval wanneer die betreffende regeling niet onder alle omstandigheden tot het voorkomen van dubbele belasting leidt.

Bij APV’s ziet de mogelijke economisch dubbele belasting over het algemeen op interesten, dividenden en vermogenswinsten. In verdragssituaties waarin het betreffende verdrag regelingen kent ten aanzien van die inkomensbestanddelen mist het Bvdb 2001 dus toepassing, ook wanneer economische dubbele belasting ondanks dat verdrag in stand blijft. Aan toepassing van artikel 25b Bvdb 2001 wordt dan ook, ondanks de bedoeling van de wetgever, niet toegekomen in de meeste verdragssituaties. Door invoering van artikel 2.14a Wet IB 2001 ontstane economisch dubbele belasting kan daardoor in stand blijven.

4. Goedkeuring

Die uitkomst acht ik gezien de achtergrond van artikel 2.14a Wet IB 2001 en artikel 25b Bvdb 2001 onwenselijk en niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Daarom keur ik het volgende goed met toepassing van artikel 63 AWR (hardheidsclausule).

Goedkeuring

Ik keur goed dat in verdragssituaties waarin economisch dubbele belasting ook na toepassing van geldende belastingverdragen in stand blijft, verrekening plaatsvindt van de belasting naar het inkomen of de winst die wordt geheven vanwege de Mogendheid waarin het APV is gevestigd. Die verrekening vindt plaats met overeenkomstige toepassing van artikelen 25b en 25ba Bvdb 2001.

5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 3 oktober 2024.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 oktober 2025

De Staatssecretaris van Financiën,

Namens deze,

H.G. Roodbeen

  1. Artikel 1, tweede lid, Bvdb 2001 ^ [1]
  2. HR 28 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1816 ^ [2]