Hoofdstuk 4. Inhoud van het convenant
Aanwijzing 9 Partijen
-
1. Convenanten worden slechts gesloten door partijen die zeggenschap en bevoegdheid hebben
over het onderwerp waarover afspraken worden gemaakt.
-
2. Er wordt op toegezien dat alle personen, organen en instellingen voor wie het convenant
verplichtingen bevat als partij, al dan niet via vertegenwoordiging, gebonden worden.
-
3. Als een persoon, orgaan of instelling door middel van een vertegenwoordiger optreedt,
wordt erop toegezien dat deze mandaat of volmacht heeft om de vertegenwoordigde rechtsgeldig
te binden. De vertegenwoordigingsbevoegdheid dient uit het convenant of daarbij gevoegde
stukken te blijken.
-
4. Bij convenanten die mede privaatrechtelijke rechten of verplichtingen tot onderwerp
hebben, is aan rijks zijde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door één of
meer Ministers of door hen aangewezen gevolmachtigden, partij.
Toelichting
Eerste tot en met derde lid. Om te voorkomen dat het convenant zijn effect mist, is belangrijk om te weten wie
kan worden aangesproken op de nakoming van de gemaakte afspraken. Een convenant schept
immers alleen aanspraken en verplichtingen tussen de partijen die het convenant aangaan.
Hier kunnen zich problemen voordoen wanneer de partijen die het convenant sluiten
geen zeggenschap of bevoegdheid blijken te hebben over de onderwerpen waar de afspraken
of de inhoud van het convenant op zien. Dit moet vooraf worden uitgezocht.
Een ander probleem dat zich kan voordoen is wanneer een convenant wordt aangegaan
door een vereniging of een brancheorganisatie. Die vereniging of brancheorganisatie
zal zelf gebonden zijn aan de afspraken uit het convenant maar niet vanzelfsprekend
hun individuele leden. Een vereniging of brancheorganisatie kan haar leden doorgaans
niet binden zonder volmacht van die leden zelf voor het sluiten van het convenant.
Dit kan een probleem opleveren als actie van die leden nodig is. Dit kan worden opgelost
door te zorgen dat de leden zelf partij worden of dat zij een volmacht geven aan de
vereniging of brancheorganisatie.
Oplettendheid is ook vereist wanneer een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid
een convenant wil sluiten. Het kan gebeuren dat alleen de (natuurlijke) persoon die
het convenant heeft ondertekend namens dat samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid
zich daaraan verbindt. Als alle partners in het samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid
zelf partij worden, is iedereen gebonden aan het convenant. Een ander mogelijkheid
is dat de betrokken (natuurlijke) persoon die het convenant ondertekent namens het
samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid rechtsgeldig gevolmachtigd wordt
door alle partners. Op die wijze kunnen zij ook allen gebonden worden aan het convenant.
De volmacht daartoe moet daar dan wel expliciet en voldoende duidelijk over zijn.
Overigens is het wel mogelijk dat een vereniging of branchevereniging toezegt dat
zij haar leden zal aanmoedigen om bepaalde acties te ondernemen.
Gebondenheid ontstaat door zelf of via een rechtsgeldige volmacht als partij te ondertekenen.
In het geval een bestuursorgaan als partij een convenant afsluit wordt de bevoegdheid
om dit namens het bestuursorgaan te kunnen doen uiteraard beheerst door de regels
over mandaat, die van overeenkomstige toepassing zijn op volmacht. Als de gemandateerde
bevoegd is om namens het bestuursorgaan het convenant aan te kunnen gaan zal hij ook
de rechtspersoon waarvan zijn bestuursorgaan onderdeel vormt kunnen vertegenwoordigen
op basis van een volmacht daarvoor.
Personen die tekenbevoegd zijn mogen namens hun organisatie overeenkomsten ondertekenen
of bepaalde rechtshandelingen uitvoeren. Ook andere personen kunnen bevoegd zijn om
te ondertekenen, omdat zij een volmacht of mandaat hebben.
Het controleren van de tekenbevoegdheid kan op verschillende manieren. Bij private
partijen is de meest betrouwbare manier het opvragen van een recent uittreksel uit
het Handelsregister. In sommige gevallen is een uittreksel echter niet voldoende en
moeten de statuten worden geraadpleegd. Indien de bevoegdheid om te ondertekenen blijkt
uit het Handelsregister of de statuten, kan worden volstaan met het verwijzen naar
of het bijvoegen bij het convenant van de relevante passages of artikelen daaruit.
Bij publiekrechtelijke bestuursbevoegdheden past extra aandacht. Publiekrechtelijke
bevoegdheden zijn bevoegdheden van bestuursorganen. Alleen zij zelf kunnen verplichtingen
aangaan die betrekking hebben op hun bevoegdheden. Daarom moeten zij zelf partij zijn.
Dit betekent dat als een convenant betrekking heeft op bijvoorbeeld de bevoegdheden
van een Minister, deze Minister zelf partij dient te zijn. Formeel gesproken heeft
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon geen zeggenschap over publiekrechtelijke
bevoegdheden van Ministers of andere bestuursorganen. Bij convenanten met een gemengd
karakter (zowel afspraken die publiekrechtelijk als privaatrechtelijk van aard zijn)
gaat de Minister het convenant in twee hoedanigheden aan: als bestuursorgaan en als
vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden.
Voor zover een convenant afspraken bevat over bevoegdheden die zijn toegekend aan
ambtenaren die aan de Minister hiërarchisch ondergeschikt zijn (bijvoorbeeld een inspecteur-generaal),
komt de betreffende ambtenaar meer in aanmerking als partij dan de Minister.
Deze aanwijzing sluit niet uit dat in een convenant afspraken worden gemaakt over
organisaties die geen partij zijn bij het convenant. Die andere organisaties zijn
dan niet rechtstreeks op grond van het convenant gebonden aan de afspraken in het
convenant. Een voorbeeld hiervan is dat een Minister afspreekt dat hij zich zal inzetten
om gemeentelijke bestuursorganen ertoe te bewegen van hun bevoegdheden gebruik te
maken. Indien de wens bestaat om ook anderen dan de partijen bij het convenant (bijvoorbeeld
een gehele branche) aan het convenant te binden, dan moet het convenant algemeen verbindend
verklaard worden. Daarvoor is een wettelijke basis vereist.
Vierde lid. Volgens artikel 4.6 van de Comptabiliteitswet 2016 worden privaatrechtelijke rechtshandelingen namens de Staat der Nederlanden verricht
door de met betrekking tot de relevante begroting verantwoordelijke Minister of, krachtens
algemene of bijzondere volmacht, namens deze. Hoewel het in de rechtspraktijk niet
tot problemen hoeft te leiden als het niet gebeurt, verdient het duidelijkheidshalve
toch aanbeveling bij convenanten die tevens afspraken over publiekrechtelijke bevoegdheden
van een of meer Ministers bevatten, tot uitdrukking te brengen dat de Minister(s)
ook in een dergelijk geval in dubbele hoedanigheid partij is (zijn): namelijk als
vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden en als bestuursorgaan.
Aanwijzing 10 Toetreding nieuwe partijen
-
1. Overwogen wordt of in het convenant een regeling wordt opgenomen op grond waarvan
anderen dan de bij het sluiten van het convenant betrokken partijen tot het convenant
kunnen toetreden. In een zodanige regeling kan worden aangegeven wie, op welke wijze
en onder welke voorwaarden kunnen toetreden.
-
2. Bij gelijke omstandigheden wordt anderen de mogelijkheid van het toetreden tot of
het aangaan van een vergelijkbaar convenant niet op onredelijke gronden onthouden.
Toelichting
Eerste lid. Een toetredingsregeling maakt het mogelijk een convenant een groter bereik te geven.
Daarnaast is het in verband met het gelijkheidsbeginsel ook van belang om te voorkomen
dat partijen worden buitengesloten of dat sprake is van ongerechtvaardigde selectiviteit
van de convenantpartijen. Dit moet ook worden bezien vanuit mededingingsrechtelijk
perspectief: kartelvorming via een convenant moet worden voorkomen. Hierbij verdient
het aanbeveling dat een vorm van geschilbeslechting geregeld wordt in het convenant
voor het geval bij de bestaande partijen onenigheid ontstaat over de toetreding (zie
aanwijzing 23).
Tweede lid. Het tweede lid van deze aanwijzing refereert aan de eisen die het gelijkheidsbeginsel
aan elk overheidsoptreden stelt. Indien de overheid een convenant sluit met wederpartijen,
dienen in beginsel anderen die in gelijke positie verkeren onder gelijke omstandigheden
tot het convenant te kunnen toetreden of een vergelijkbaar convenant met de overheid
te kunnen sluiten. Daarnaast kan dit ook mededingingsrechtelijke relevantie hebben.
Individuele convenanten tussen de rijksoverheid en één wederpartij (bijvoorbeeld een
Minister en een enkel bedrijf) lenen zich veelal niet voor toetreding door anderen.
In die gevallen brengt het gelijkheidsbeginsel mee dat anderen die in dezelfde omstandigheden
verkeren de mogelijkheid om ook een convenant met dezelfde strekking te sluiten niet
wordt onthouden.
Aanwijzing 11 Doelen, rechten en verplichtingen
-
1. In het convenant worden de doelen en verwachtingen van partijen zo duidelijk mogelijk
tot uitdrukking gebracht.
-
2. In het convenant worden de rechten en verplichtingen van partijen zo duidelijk mogelijk
omschreven. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven:
-
a. welke partij welke rechten en verplichtingen heeft;
-
b. wat de inhoud van die rechten en verplichtingen is;
-
c. wat de eventuele termijnen zijn waarbinnen rechten geldend kunnen worden gemaakt of
verplichtingen moeten worden nagekomen.
-
3. Met name met toezeggingen tot het al dan niet tot stand brengen, wijzigen of intrekken
van wet- en regelgeving wordt terughoudendheid betracht.
-
4. In het convenant te gebruiken termen die een te weinig bepaalde of een van het spraakgebruik
afwijkende betekenis hebben of waarover in de praktijk om andere redenen misverstanden
kunnen ontstaan, worden gedefinieerd, zo mogelijk gebundeld in één bepaling.
Toelichting
Eerste lid. Voor een goede interpretatie van het convenant, kan het behulpzaam zijn als duidelijk
is gemaakt waarom het convenant wordt gesloten en wat de verwachtingen van partijen
zijn. Dit kan in een preambule, in een serie overwegingen of in een toelichting bij
het convenant. Het verdient ook aanbeveling om in de overwegingen, een preambule of
een toelichting aandacht te besteden aan de aanloop naar het sluiten van het convenant
en de brede context. Een aandachtspunt hierbij is dat de overwegingen bij of de toelichting
op een convenant geen verplichtingen moeten bevatten; die horen thuis in de afspraken
zelf. Het is verder aan te raden om in de hoofdtekst van het convenant een duidelijke
bepaling op te nemen over het doel van het convenant.
Als partijen bij het sluiten van een convenant duidelijk voor ogen hebben om met het
convenant een overeenkomst naar burgerlijk recht (zie aanwijzing 1, tweede lid en
toelichting) tot stand te laten komen kan dit expliciet worden opgenomen. Het komt
echter vaker voor dat partijen dit niet beogen. Bijvoorbeeld omdat het convenant een
proces van verkenning, onderhandeling of samenwerking moet inleiden dat mogelijk nog
later in overeenkomsten moet worden uitgewerkt. Het verdient dan aanbeveling om dit
in het convenant met zoveel woorden op te nemen, dat partijen ‘niet beogen een overeenkomst
naar burgerlijk recht te sluiten’ of, dat partijen nog geen overeenkomst naar burgerlijk
recht sluiten maar de mogelijkheden daartoe willen onderzoeken.
Tweede lid. Rechten en verplichtingen van partijen over en weer moeten zo onmiskenbaar mogelijk
zijn. Het is van groot belang dat partijen helder en duidelijk zijn over hun inzet
en inspanningen en eventueel het te behalen resultaat. Het moet voor alle partijen
inzichtelijk zijn wie wat wanneer gaat doen en op welke wijze.
Vooral bij convenanten die worden gesloten met het oog op kwantitatieve resultaten
die op langere termijn moeten worden bereikt, verdient het aanbeveling om een fasering
in de resultaten te overwegen. Er kunnen dan ijkmomenten worden ingebouwd die een
aangrijpingspunt vormen voor een tussentijdse beoordeling en eventuele aanpassing
van het convenant.
Opstellers van convenanten dienen zich bewust te zijn van het verschil tussen de gebondenheid
aan en de afdwingbaarheid in rechte van de afspraken en het verschil tussen inspannings-
en resultaatsverplichtingen. In convenanten neergelegde afspraken zijn in beginsel
bindend. Dit houdt in dat partijen gehouden zijn deze afspraken na te komen. Zij moeten
dus doen wat zij over en weer beloofd hebben en kunnen dat, bij gebreke van een andersluidende
regeling in het convenant, ook afdwingen. Daarbij zal naast de inhoud van de afspraken
(inspannings- of resultaatsverplichtingen) ook de bedoeling van partijen, de over
en weer gewekte verwachtingen en de omstandigheden van het geval, bepalend zijn of
nakoming in een concreet geval afdwingbaar is. Het is mogelijk om af te spreken dat
partijen nakoming van de inhoud van het convenant niet via de rechter kunnen afdwingen,
bijvoorbeeld door op te nemen dat de verplichtingen die uit het convenant voortvloeien
niet (in rechte) afdwingbaar zijn. Het verdient dan aanbeveling om afspraken te maken
op dit punt, zie ook de aanwijzingen 23 en 24. Overigens moet hierbij worden opgemerkt
dat de afdwingbaarheid in rechte geldt voor alle partijen of voor geen enkele partij.
Het is niet mogelijk om af te spreken dat de afdwingbaarheid alleen geldt voor de
nakoming door slechts een van de partijen.
In dat verband is relevant dat resultaatsverplichtingen zich beter in rechte laten
afdwingen dan inspanningsverplichtingen. Bij resultaatsverplichtingen ('binnen drie
jaar wordt het verbruik van x met y verminderd') levert reeds het niet bereiken van
een bepaald resultaat een tekortkoming in de nakoming op. Bij inspanningsverplichtingen
('partijen spannen zich in binnen drie jaar het verbruik van x met y te verminderen')
bestaat er pas een tekortkoming in de nakoming als er geen of te weinig inspanningen
zijn verricht om te kunnen voldoen aan de bewuste verplichting. Zie hierover ook aanwijzing
23.
Derde lid. Voor het tot stand brengen van wet- en regelgeving gelden vaste, democratisch verankerde
procedures. Die procedures hebben tot doel om inspraak van betrokken partijen mogelijk
te maken en om ervoor te zorgen dat de volksvertegenwoordiging uiteindelijk beslist.
Een Minister moet die procedures respecteren en kan daarom geen onvoorwaardelijke
toezeggingen doen in een convenant over het tot stand brengen, wijzigen of intrekken
van wet- en regelgeving. De daartoe te volgen procedures kunnen immers tot een geheel
andere uitkomst leiden. Daarom is grote terughoudendheid op dit punt aangewezen. Dit
geldt eveneens voor afspraken die weliswaar niet de totstandkoming, wijziging of afschaffing
van wet- en regelgeving zelf tot doel hebben, maar wel de gevolgen, zoals het ontstaan
van (privaatrechtelijke) aansprakelijkheid, of van het niet-bestendigen dan wel het
uitblijven van de beoogde wijzigingen in wet- en regelgeving.
In het verlengde hiervan dient ook terughoudendheid betracht te worden ten aanzien
van het wekken van verwachtingen die later niet waargemaakt kunnen worden. Zie hierover
ook de Aanwijzingen voor de regelgeving. In het licht hiervan zullen eventuele toezeggingen
beperkt dienen te zijn tot inspanningsverplichtingen. Zo kan een Minister toezeggen
dat hij zich zal inspannen om de totstandkoming van wet- of regelgeving te bevorderen,
bijvoorbeeld door het indienen van een wetsvoorstel bij de ministerraad. Daarbij is
van belang dat in het convenant expliciet wordt bepaald dat een dergelijke inspanningsverplichting
niet in rechte afdwingbaar is.
Ten aanzien van formele wetgeving is ook aanwijzing 8 van belang: een Minister is
niet bevoegd om toezeggingen te doen over formele wetgeving, omdat hij niet de formele
wetgever is. Hij kan een dergelijke toezegging niet nakomen. Verder kan een wederpartij
van de rijksoverheid evenmin door middel van een convenant bewerkstelligen dat formele
wetgeving tot stand komt. Een afspraak met een dergelijke strekking kan niet worden
afgedwongen bij de rechter: de rechter kan de wetgever niet bevelen om wetgeving in
formele zin tot stand te brengen.
Vierde lid. Het vierde lid laat onverlet dat doublures met wettelijke definitiebepalingen moeten
worden voorkomen. In dat geval kan eventueel worden volstaan met een verwijzing in
(de toelichting van) het convenant naar de relevante wettelijke bepalingen.
Aanwijzing 12 Rechtmatigheid afspraken
-
1. Een convenant mag geen afspraken bevatten die:
-
a. in strijd zijn met het nationale, Europese of internationale geschreven of ongeschreven
recht;
-
b. de rijksoverheid tot meer verbinden dan zij gezien haar wettelijke bevoegdheden, beleidsvrijheid
of andere mogelijkheden kan waarmaken; of
-
c. de wettelijke bevoegdheden en beleidsvrijheid van andere bestuursorganen die partij
zijn, te buiten gaan.
-
2. In het convenant wordt zo veel mogelijk aangegeven hoe de daarin opgenomen afspraken
zich verhouden tot de voor die afspraken relevante wettelijke regelingen.
-
3. Bij het opstellen van een convenant wordt in ieder geval bezien of:
-
a. de in het convenant vast te leggen afspraken vallen onder de werking van de Europese
aanbestedingsregelgeving;
-
b. bij de in het convenant vast te leggen afspraken mededingingsrechtelijke aspecten
zijn betrokken en op welke wijze mededingingsrechtelijke risico’s kunnen worden beperkt;
-
c. EU-rechtelijke of andere internationale verplichtingen ertoe noodzaken het (ontwerp
van het) convenant te notificeren aan een instelling van de Europese Unie of van een
andere internationale organisatie.
-
4. De onderdelen van de Aanwijzingen voor de regelgeving die zien op notificatie zijn
van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
Eerste lid, onderdeel a. Hoewel de eis dat een convenant niet in strijd met nationaal of Europees of internationaal
recht mag zijn vanzelfsprekend lijkt, wordt daar in de praktijk niet altijd even goed
op gelet. Bij complexe onderwerpen is een analyse van de juridische context van de
beoogde afspraken aan te bevelen bij de voorbereiding van het convenant, zodat in
kaart kan worden gebracht wat de relevante beginselen en rechtsregels zijn waar rekening
mee moet worden gehouden. In dit verband is ook de beoordeling relevant of de afspraken
in het convenant leiden tot een doorkruising van publiekrechtelijke regelingen, zie
hiervoor ook aanwijzing 3.
Bij convenant kunnen geen publiekrechtelijke bevoegdheden worden toegekend, ontnomen
of overgedragen. Dat kan alleen op basis van een wettelijke grondslag. Bovendien kunnen
privaatrechtelijke bevoegdheden van de overheid, zoals het sluiten van overeenkomsten,
niet worden uitgeoefend in strijd met publiekrechtelijke voorschriften; onder dergelijke
voorschriften moeten ook de (ongeschreven) algemene beginselen van behoorlijk bestuur
worden begrepen. Convenanten die aldus zijn ingericht zullen dan aan de sancties –
nietigheid, vernietigbaarheid of ongedaanmakingsverplichtingen – onderworpen zijn
die de wet aan dergelijke afspraken verbindt.
Wat betreft de verenigbaarheid met internationaal recht, moet bijvoorbeeld gedacht
worden aan verdragen die Nederland heeft gesloten op het betreffende beleidsterrein.
Verder kan worden gewezen op het recht van de Europese Unie. In het geval afspraken
worden gemaakt met ondernemingen, bepaalde bedrijven, of een specifieke branche of
economische sector betreffen zullen in ieder geval de EU-rechtelijke aspecten moeten
worden bezien. Het gaat vooral om het economisch recht zoals de artikelen 34, 36,
56, 101 en volgende van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
dat is gericht op het beschermen van de interne markt. Artikel 34 VWEU verbiedt kwantitatieve
invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking, artikel 36 VWEU betreft kwantitatieve
uitvoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking, artikel 56 VWEU ziet op het
vrij verkeer van diensten in de Europese Unie, de artikelen 101 en 102 VWEU bevatten
een verbod tot kartelvorming en misbruik van machtspositie op de interne markt. Daarnaast
is ook het verbod op staatssteun dat is opgenomen in artikel 107 VWEU van belang.
Verder dienen de ter zake van het onderwerp van het convenant geldende bindende EU-
rechtshandelingen zoals verordeningen, richtlijnen of besluiten in acht te worden
genomen. Zie in verband met dit onderdeel ook aanwijzing 4, vierde lid. Zo kan de
EU-regelgeving betreffende overheidsopdrachten en aanbesteding relevant zijn, zie
aanwijzing 14. Afspraken over overheidsopdrachten tussen uitsluitend de opdrachtgever
en de opdrachtnemer worden overigens doorgaans vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten
zoals de bijzondere overeenkomsten van koop, opdracht of aanneming van werk; zie artikelen 7:1, 7:400 en 7:750 van het Burgerlijk Wetboek. Deze overeenkomsten zijn geen convenanten zoals gedefinieerd in deze aanwijzingen,
zie aanwijzing 1, derde lid.
Eerste lid, onderdeel b. De overheid moet voorkomen dat zij afspraken aangaat waarvan achteraf blijkt dat
die niet nagekomen kunnen worden. Daarmee komt immers de betrouwbaarheid van de overheid
als convenantpartij op het spel te staan. Indien voor de realisering van de afspraken
besluitvorming of medewerking van derden, die niet door het convenant gebonden worden,
nodig is, kunnen afspraken daaromtrent niet verder gaan dan de bevoegdheden die partijen
bij het convenant hebben ter bevordering van de totstandkoming van de gewenste medewerking.
Bij de medewerking van derden die nodig is kan bijvoorbeeld gedacht worden aan instemming
van de ministerraad, besluitvorming door andere bestuursorganen, betrokkenheid van
samenwerkingsorganisaties die naar hun aard (zij hebben geen rechtspersoonlijkheid)
zelf geen partij kunnen worden of medewerking van de nationale of Europese wetgever.
Zo kan een Minister niet toezeggen dat er wetten in formele zin of EU-regelgeving
tot stand worden gebracht, worden gewijzigd of ingetrokken, maar hij kan wel afspreken
dat hij de totstandkoming zal trachten te bevorderen. Zie in dit verband ook aanwijzing
11. Denkbaar is ook dat een Minister een verplichting aangaat onder ontbindende voorwaarden,
bijvoorbeeld de voorwaarde dat de Staten-Generaal instemmen met het convenant of opschortende
voorwaarden, bijvoorbeeld de voorwaarde dat de Europese Commissie de financiële aspecten
die mogelijk staatssteun kunnen inhouden, goedkeurt onder de toepasselijke staatssteunkaders.
Eerste lid, onderdeel c. Bij afspraken over het gebruik van publiekrechtelijke bevoegdheden van de andere
partijen bij het convenant dient er goed op te worden gelet dat de afspraken de grenzen
van de wettelijke beleidsvrijheid van die andere betrokken bestuursorganen niet te
buiten gaan. Dit onderdeel wijst daar nog eens uitdrukkelijk op.
Derde lid, onderdeel a. Het Europees aanbestedingsrecht heeft tot doel de markt van overheidsopdrachten in
de Europese Unie te openen en de concurrentie op deze markt te vergroten. Een aanbestedende
overheid die van plan is een overheidsopdracht voor een werk, levering of dienst te
gunnen, is in principe verplicht om het voornemen daartoe kenbaar te maken om geïnteresseerde
ondernemingen de kans te geven om een passende offerte in te dienen. De Europese aanbestedingsregels
zijn van toepassing op alle afspraken die kwalificeren als een ‘overheidsopdracht’,
zijnde (a) een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel, die (b) tussen één
of meer ondernemingen en (c) één of meer aanbestedende diensten is gesloten en, (d)
betrekking heeft op de uitvoering van werken, levering van producten of de verlening
van diensten (art. 1.1 Aanbestedingswet 2012). Als de rijksoverheid (=aanbestedende dienst) in een convenant afspraken maakt over
de uitvoering van werkzaamheden tegen betaling (=schriftelijke overeenkomst onder
bezwarende titel) met derden (= onderneming), dan is het verstandig om bij een aanbestedingsjurist
advies te vragen of deze afspraken onder het aanbestedingsrecht vallen en wat dan
de te volgen procedure is om deze afspraken te kunnen maken. Bijzonder aandachtspunt
hierbij is dat het begrip ‘onderneming’ op basis van het Europees aanbestedingsrecht
zo breed gedefinieerd is dat ook publieke entiteiten of niet op winst gerichte instellingen
onder dit begrip kunnen vallen.
Derde lid, onderdeel b. De bepalingen in het VWEU met betrekking tot mededinging zijn primair bedoeld voor
ondernemingen. Ook de overheid kan door deze voorschriften worden geraakt, wanneer
zij partij is bij een convenant. Artikel 101, eerste lid, VWEU verbiedt alle overeenkomsten
tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling
afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen
beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge kunnen hebben dat de mededinging binnen
de interne markt wordt verhinderd. Dit artikellid noemt onder meer overeenkomsten
(bijvoorbeeld convenanten) die:
-
(i) de aan- of verkoopprijs of andere contractuele voorwaarden bepalen;
-
(ii) de productie, de afzet of de investeringen beperken of controleren; of
-
(iii) (afzet)markten verdelen.
Artikel 102 VWEU verbiedt het misbruik maken van een machtspositie op de interne markt
of op een wezenlijk deel daarvan door één of meer ondernemingen, voor zover de handel
tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed. Dit geldt met name voor
de in dat artikel genoemde handelingen. De nationale equivalenten zijn neergelegd
in artikel 6 (kartelverbod) en artikel 24 (misbruik economische machtspositie) van de Mededingingswet (Mw).
Het sluiten van convenanten waarbij de overheid partij is, kan mededingingsrechtelijke
aspecten hebben. Bijvoorbeeld de situatie waarin de overheid in het kader van een
convenant met een branche verduurzamingsafspraken maakt. Dergelijke afspraken kunnen
het effect hebben dat er een bepaalde mate van afstemming tussen convenantpartijen
op een specifieke markt ontstaat die de mededinging beperkt of zou kunnen beperken.
De overheid moet zich bij het opstellen van een convenant de vraag stellen of de inhoud
daarvan verenigbaar is met artikel 101 VWEU en artikel 6 Mw.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) hecht eraan dat bedrijven duidelijkheid krijgen
over welke samenwerkingsafspraken met het oog op het bereiken van duurzaamheidsdoelen
toegestaan zijn onder de mededingingsregels. Ook als sprake is van een concurrentiebeperkende
samenwerkingsafspraak, zijn er mogelijkheden om afspraken te maken als dit bijdraagt
aan de duurzaamheid. Zo bestaat er een wettelijke uitzonderingsmogelijkheid op het
kartelverbod waar onder voorwaarden gebruik van kan worden gemaakt (artikel 6, derde lid, Mw en artikel 101, derde lid, VWEU). Belangrijk daarbij is dat de (duurzaamheids)voordelen,
die de afspraak als beoogd resultaat heeft, moeten opwegen tegen de nadelen van de
mogelijke beperking van de concurrentie op een bepaalde markt. De ACM stelt in dit
verband beleid en beleidsregels op voor duurzaamheidsafspraken. Zij hanteert dit kader
bij de beoordeling van duurzaamheidsafspraken onder het kartelverbod en bij het toezicht
op duurzaamheidsafspraken.
De ACM staat open om op verzoek in gesprek te gaan met partijen die voornemens zijn
om duurzaamheidsafspraken te maken. Partijen kunnen een informele beoordeling van
hun voorgenomen duurzaamheidsafspraak verzoeken aan de ACM. De ACM neemt daarbij haar
beleidsregels als uitgangspunt.
Derde lid, onderdeel c. In convenanten kunnen afspraken worden neergelegd die genotificeerd moeten worden
bij de Europese Commissie of bij een andere internationale instelling. Daarbij valt
bijvoorbeeld te denken aan door partijen na te leven normen en technische voorschriften
of aan vereisten die gesteld worden aan dienstverleners die deelnemen aan een convenant.
Speciale aandacht dient uit te gaan naar bepalingen in het convenant die leiden tot
mogelijke staatssteun. Dit laatste is van belang als er financiële verplichtingen
worden aangegaan in het convenant, zie ook aanwijzingen 6 en 14. Maar ook het wegnemen
van bepaalde kosten door de rijksoverheid of bijdragen in natura van de rijksoverheid,
kortom het verschaffen van economische voordelen kan staatssteun opleveren. Het notificeren
van het convenant heeft vanzelfsprekend ook consequenties voor de planning.
Vierde lid. In het vierde lid worden de in de Aanwijzingen voor de regelgeving neergelegde aanwijzingen
met betrekking tot notificatie van overeenkomstige toepassing verklaard.
Aanwijzing 13 Gegevensuitwisseling
-
1. Indien afspraken in het convenant betrekking hebben op het uitwisselen van gegevens,
wordt rekening gehouden met het van toepassing zijnde (Europees) recht.
-
2. In een convenant kunnen uitsluitend nadere afspraken worden gemaakt over de verwerking
en verstrekking van persoonsgegevens indien deze verwerkingen rechtmatig zijn.
Toelichting
Eerste lid. In veel gevallen willen partijen bij een convenant informatie uitwisselen (bijvoorbeeld
data, voortgangsrapportages, of informatie over beleids- of technologische ontwikkelingen).
In sommige gevallen is dit het centrale doel van het convenant, in andere gevallen
is het een onderdeel van de monitoring. In alle gevallen is het van belang dat partijen
vooraf stilstaan bij twee aspecten. Ten eerste is de vraag of de voorziene informatie-uitwisseling
wettelijk is toegestaan. Daarbij valt met name te denken aan de beperkingen die het
mededingingsrecht stelt aan de uitwisseling van (concurrentiegevoelige) informatie
tussen bedrijven en de beperkingen die de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG) (Verordening 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking
van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PbEU 2016,
L 119) stelt aan de uitwisseling van persoonsgegevens (zie tweede lid). Ten tweede
moeten partijen bezien in hoeverre de onderling uitgewisselde informatie voor derden
inzichtelijk kan worden. Het is hierbij van belang dat alle partijen beseffen dat
de rijksoverheid wettelijk verplicht kan zijn tot informatieverstrekking of openbaarmaking,
bijvoorbeeld op grond van artikel 68 van de Grondwet of op grond van de Wet open overheid (Woo). Deze verplichtingen kunnen niet ingeperkt worden met een convenant.
Tweede lid. Het verwerken van persoonsgegevens vereist extra oplettendheid. Daarvoor gelden verschillende
specifieke kaders, afhankelijk van het onderwerp. Hierbij gaat het onder meer om de
Wet politiegegevens en Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In de meeste gevallen is echter met name de AVG van belang. De AVG geldt voor iedereen
die persoonsgegevens van een ander verwerkt. Dat kunnen onder andere zelfstandige
ondernemers, bedrijven en (overheids)organisaties zijn. ‘Verwerken van persoonsgegevens’
betekent onder meer: het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken
of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending,
verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen,
wissen of vernietigen van gegevens.
Het verwerken van persoonsgegevens (door de overheid) mag niet zomaar: hiervoor is
een formeel wettelijke grondslag vereist. Een convenant biedt een dergelijke grondslag
niet. Als een wettelijke grondslag voorhanden is en een andere partij gaat in opdracht
de persoonsgegevens voor de overheid daadwerkelijk verwerken, dan dient daartoe in
ieder geval een verwerkersovereenkomst te worden gesloten (tussen verwerkingsverantwoordelijke
en de verwerker). In Nederland geldt ook de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, waarin enkele nationale invullingen van de AVG zijn vastgelegd. Het is daarom van
belang om naast de Europese verordening ook deze Nederlandse uitvoeringswet in ogenschouw
te nemen.
Aanwijzing 14 Financiële verplichtingen
-
1. In een convenant kunnen rechtens afdwingbare financiële verplichtingen worden aangegaan
voor zover dit rechtmatige, doelmatige en doeltreffende bestedingen zijn.
-
2. Overwogen wordt of de financiële consequenties van een convenant gebundeld moeten
worden in een financiële paragraaf.
Toelichting
Eerste lid. Het komt voor dat in een convenant (voorwaardelijke) afspraken worden opgenomen over
het financieren van de uitvoering van de gemaakte afspraken. Voor zover het gaat om
een bijdrage van de rijksoverheid moet een aantal zaken in ogenschouw worden genomen.
Zo is voor het toezeggen van financiële middelen, het verstrekken van opdrachten,
het sluiten van overeenkomsten of verstrekking van subsidies door de rijksoverheid
dekking binnen de rijksbegroting vereist. In het kader van begrotingsbeheer is betrokkenheid
van het dienstonderdeel binnen het eigen ministerie dat verantwoordelijk is voor financiële
zaken noodzakelijk en daarbij is ook betrokkenheid van de Inspectie der Rijksfinanciën
van het Ministerie van Financiën aangewezen. Als er begrotingsmiddelen nodig zijn
dan moet het voornemen voor een convenant vooraf conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 (hierna: CW) worden getoetst en toegelicht. Tevens wordt daarbij rekening gehouden
met de eisen van de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften. Er moet daarom goed beoordeeld worden welke financiële verplichtingen de Staat der
Nederlanden via het sluiten van een convenant met een derde zal aangaan (artikel 2.14, eerste lid, onder a, van de CW). Onder een financiële verplichting als bedoeld in de CW wordt immers ook verstaan een controleerbaar vastgelegde afspraak, zoals een convenant.
Daarnaast moet ook het recht van de Europese Unie (aanbestedings- en staatssteunregelgeving
in het bijzonder) worden nageleefd, zie ook aanwijzing 12. Het is ook een mogelijkheid
om een expliciet begrotingsvoorbehoud op te nemen.
Een financiële verplichting opgenomen in een convenant moet rechtmatig zijn. Zo kan
met een convenant geen subsidie worden verstrekt gelet op titel 4.2 Subsidies van de Awb. Het verstrekken van een subsidie gebeurt uitsluitend op grond van een bestuursrechtelijke
beschikking en dus niet op grond van een convenant. In een convenant kan wel worden
aangegeven dat begrotingsmiddelen zijn gereserveerd. Een subsidie kan dan in het verlengde
van het convenant worden verstrekt op grond van de daarvoor geldende Europese en nationale
wettelijke kaders en procedures. Afhankelijk van de wijze waarop dit een en ander
in het convenant is geformuleerd, kan een dergelijke afspraak een privaatrechtelijke
afdwingbare verplichting voor de overheid vormen.
Afspraken over de financiering van werkzaamheden in een convenant kunnen ook gekwalificeerd
worden als een overheidsopdracht in de zin van EU-regelgeving, waaruit in beginsel
volgt dat die opdracht moet worden aanbesteed. Zie aanwijzing 12, eerste lid en onderdeel
a, voor een nadere toelichting. In algemene zin is het zo dat afspraken over overheidsopdrachten
tussen opdrachtgever en opdrachtnemer doorgaans worden vastgelegd in privaatrechtelijke
overeenkomsten die niet onder het toepassingsbereik van deze aanwijzingen vallen (aanwijzing
1, derde lid). In het licht hiervan is het aan te bevelen om afspraken die (kunnen)
kwalificeren als overheidsopdracht niet op te nemen in een convenant maar in een privaatrechtelijke
overeenkomst van koop, opdracht of aanneming van werk. Wel gebruikelijk is het dat
overheden ter voorbereiding van een gemeenschappelijk, aan te besteden project samenwerkingsafspraken
vastleggen in een convenant.
Bijzondere aandacht verdienen afspraken waarbij vanuit de rijksoverheid een bijdrage
wordt toegezegd uit het gemeente- of provinciefonds. De wijze waarop dergelijke financiële
middelen uit deze begrotingsfondsen beschikbaar kunnen worden gesteld is geregeld
in de Financiële-verhoudingswet (Fvw). Voor zover het gaat om een rijksbijdrage aan de algemene middelen van gemeenten
of provincies verloopt dit via de fondsbeheerders van het gemeentefonds respectievelijk
het provinciefonds, de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
en Financiën. Het verdient daarom aanbeveling in een vroeg stadium contact op te nemen
met deze ministeries, zodat getoetst kan worden aan de geldende toetsingskaders.
Wanneer een afzonderlijke financiële verantwoording noodzakelijk is en er controle
moet plaatsvinden op deze verantwoording, is een rijksbijdrage via de hiervoor genoemde
fondsen niet het gepaste financiële instrument omdat er dan geen beleids- en bestedingsvoorwaarden
mogen worden gesteld. Het verbinden van dit soort voorwaarden aan een rijksbijdrage
is een specifieke uitkering op grond van artikel 15a, eerste lid, Fvw. Uit de Financiële-verhoudingswet volgt echter dat met dit financiële instrument zeer terughoudend moet worden omgegaan,
omdat een specifieke uitkering slechts kan worden verstrekt als dit als bijzonder
aangewezen moet worden geacht op grond van artikel 16, tweede lid, van die wet. Een specifieke uitkering kan overigens worden verstrekt voor de uitvoering van een
convenant waarin beleids- en bestedingsvoorwaarden zijn uitgewerkt, zie als voorbeeld
de Regio Deals vanaf de derde tranche maar ook hierbij geldt dezelfde terughoudendheid.
Tweede lid. Bij convenanten met uitgebreide of complexe afspraken over de inzet van financiële
middelen is het aan te bevelen om deze te bundelen in een financiële paragraaf. Dit
draagt bij aan de controleerbaarheid van de besteding van de gelden.
Het is echter mogelijk dat afspraken over de besteding van gelden zodanig zijn verbonden
met andere afspraken, dat zij zich minder goed lenen voor een centrale opname in een
afzonderlijke financiële paragraaf. In een dergelijk geval kan van een financiële
paragraaf worden afgezien.
Aanwijzing 15 Belangenafweging
In het convenant wordt, voor zover nuttig en mogelijk, aangegeven welke belangen bij
de totstandkoming van het convenant zijn meegewogen en op welke wijze dit is gebeurd.
Toelichting
Deze belangenafweging kan in de overwegingen of een toelichting worden opgenomen.
In het convenant wordt daarbij ook aangegeven dat de belangen van derden zijn meegewogen
en op welke wijze dat is gebeurd. De afweging laat overigens onverlet dat bij het
daadwerkelijk gebruik of de uitoefening van de in het convenant genoemde publiekrechtelijke
bevoegdheden opnieuw een zorgvuldige belangenafweging plaatsvindt.
Aanwijzing 16 Belangen van derden
Indien in een convenant afspraken worden opgenomen over het gebruik van publiekrechtelijke
bevoegdheden of andere overheidshandelingen, worden de bij de uitoefening van die
bevoegdheden of handelingen betrokken belangen van derden meegewogen.
Toelichting
Deze aanwijzing volgt uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Specifiek
is ook artikel 3:4 van de Awb in deze context van belang. Op grond van dat artikel dienen bestuursorganen bij hun
besluitvorming de verschillende bij een besluit betrokken belangen te betrekken. Op
grond van artikel 3:1, tweede lid, van de Awb, is artikel 3:4 van die wet ook van toepassing op convenanten. Ook bij andere handelingen dan besluiten in de
zin van de Awb, moet de overheid rekening houden met belangen van derden. Bij dit soort handelingen
kan gedacht worden aan het opzetten van publiekscampagnes of ander feitelijk handelen.
Aanwijzing 17 Inspraak en advisering bij de uitvoering van een convenant
Indien in een convenant afspraken zijn opgenomen over het gebruik van publiekrechtelijke
bevoegdheden waarvoor regels van inspraak of advisering gelden, wordt met deze regels
bij de uitvoering van het convenant rekening gehouden.
Toelichting
Indien ten aanzien van publiekrechtelijke besluiten, die ter uitvoering van het convenant
moeten worden genomen, inspraak- of adviesprocedures gelden, dienen partijen er rekening
mee te houden dat die besluiten misschien uiteindelijk anders komen te luiden dan
was afgesproken. Een convenant mag en kan er niet aan in de weg staan dat wettelijk
voorziene inspraak- of adviesprocedures worden doorlopen en ook volwaardig effect
hebben (zie ook aanwijzing 5).
Aanwijzing 18 Uitvoering en overleg
Overwogen wordt of in het convenant een regeling wordt opgenomen voor de organisatie
van de uitvoering van het convenant of een overlegstructuur waarin de voortgang van
de uitvoering van het convenant besproken wordt.
Toelichting
Indien een convenant complexe verplichtingen bevat die bijvoorbeeld door een groot
aantal partijen moet worden uitgevoerd, kunnen partijen de feitelijke uitvoering van
die verplichtingen in handen leggen van bijvoorbeeld een stuurgroep of werkgroep.
De uitvoering kan ook worden ondersteund door een partij bij het convenant of een
derde. Hierover kan het convenant bepalingen bevatten, waarmee feitelijk een regeling
voor de organisatie van de uitvoering wordt geboden. Verder kan het behulpzaam zijn
om een overlegstructuur voor de (voortgang van de) uitvoering van het convenant af
te spreken. Partijen kunnen bijvoorbeeld afspreken op een regelmatige basis bijeen
te komen of om bijeenkomsten te houden met bepaalde werkgroepen.
Aanwijzing 19 Monitoring
Overwogen wordt of in het convenant wordt bepaald dat de uitvoering ervan gedurende
de looptijd wordt gemonitord, gevolgd of gemeten en indien dit het geval is, hoe en
door wie dit gebeurt.
Toelichting
Met name bij langlopende convenanten is het nuttig om de uitvoering ervan gedurende
de looptijd te monitoren aan de hand van bijvoorbeeld overeengekomen indicatoren.
De resultaten van deze monitoring in bijvoorbeeld voortgangrapportages kunnen aanleiding
zijn om de activiteiten tussentijds bij te sturen en wellicht zelfs om gemaakte afspraken
te wijzigen. Als partijen meetbare resultaten willen behalen, verdient het aanbeveling
om bij de aanvang van de uitvoering een nulmeting te doen. Bij het monitoren tijdens
de looptijd van het convenant kunnen de latere metingen vergeleken worden met de stand
van zaken aan het begin. Een en ander kan een belangrijke bijdrage leveren aan het
behalen van de doelstellingen van het convenant en kan voorts een bijdrage leveren
aan een goede uitvoering van een eventuele evaluatie. Het is belangrijk om hierbij
duidelijk af te spreken wie op welke manier deze monitoringstaak vervult. Daarbij
moet ook de vraag aan de orde komen hoe degene die de voortgang monitort aan de benodigde
informatie komt en welke gevolgen tussentijd daaraan kunnen worden verbonden.
Aanwijzing 20 Evaluatie
-
1. Overwogen wordt of het wenselijk is het convenant te evalueren en daartoe een regeling
in het convenant op te nemen.
-
2. Een evaluatieregeling bepaalt in ieder geval door wie en op welk moment of welke momenten
de evaluatie wordt uitgevoerd en hoe de kosten hiervan worden gedragen.
-
3. Overwogen wordt of het wenselijk is te bepalen welke actie door partijen naar aanleiding
van de evaluatie ondernomen zal worden.
Toelichting
Eerste en tweede lid. Evaluatie biedt de mogelijkheid een convenant, gelet op de doelen en verwachtingen,
op zijn effect te toetsen (bijvoorbeeld aan de hand van indicatoren) en kan aanknopingspunten
bieden voor eventuele wijziging van een convenant, het verlengen of het sluiten van
een nieuw convenant. De evaluatie kan door (één van de) partijen zelf worden uitgevoerd,
maar kan bijvoorbeeld ook worden opgedragen aan een door partijen in het leven geroepen
commissie, stuur- of werkgroep of aan een derde (bijvoorbeeld onafhankelijke deskundigen
of een onafhankelijke instantie). Voorts is het denkbaar dat in een convenant voor
partijen rapportageverplichtingen zijn opgenomen ter zake van de uitvoering van het
convenant (zie aanwijzingen 19 en 21). Denkbaar is dat een door partijen in te stellen
commissie of een derde de werking van het convenant beoordeelt aan de hand van die
rapporten en daarover verslag uitbrengt en eventueel voorstellen voor wijziging doet.
Een evaluatieregeling die voorziet in evaluatie op een bepaald moment, tussentijds
of aan het einde van de looptijd, sluit overigens niet uit dat partijen daarnaast
afspreken om periodiek overleg te plegen over de voortgang en uitvoering van het convenant.
Derde lid. In het convenant kunnen de vervolgactiviteiten van de evaluatie geregeld worden,
bijvoorbeeld door te bepalen dat partijen binnen een bepaalde termijn na de evaluatie
in overleg treden over het treffen van nadere maatregelen of verlenging, wijziging
of beëindiging van het convenant. Daarbij kan bepaald worden dat degene die de evaluatie
uitvoert daartoe voorstellen kan doen.
Aanwijzing 21 Verslaglegging
Overwogen wordt of in het convenant wordt bepaald dat verslag wordt gelegd van de
uitvoering van het convenant en indien dit het geval is, hoe en door wie dit gebeurt.
Daarbij bezien partijen ook welk doel zij willen bereiken met de verslaglegging.
Toelichting
Met name bij convenanten die een monitoringsregeling bevatten, vormt de verslaglegging
het
sluitstuk van de afspraken. Ook zonder een dergelijke regeling kan verslaglegging
dermate van belang zijn dat partijen daarover afspraken willen maken. Zo kan het bij
een convenant dat een langere looptijd heeft, aangewezen zijn dat partijen periodiek
gegevens over de voortgang in een verslag vastleggen. Op die wijze kunnen partijen
ook naar derden verantwoording afleggen over de activiteiten. Tenslotte kan verslaglegging
een belangrijke rol spelen bij een goede uitvoering van een eventuele evaluatie.
Aanwijzing 22 Naleving
Overwogen wordt of het wenselijk is in het convenant een regeling op te nemen ter
bevordering van de naleving.
Toelichting
Een convenant kan zelf in een handhavingssysteem voorzien door opneming van specifieke
afspraken. Dit kan onderdeel zijn van de taken van de overlegstructuur die met het
convenant wordt opgezet, zie ook aanwijzing 18. Verder kan worden bepaald dat de overheid
eenzijdige, eventueel van het convenant afwijkende, maatregelen of besluiten kan nemen
of dat partijen bij niet-nakoming tot eenzijdige opzegging kunnen overgaan. Een voorbeeld
van een andersoortige maatregel is een bepaling dat als een partij niet voldoet aan
haar verplichtingen dit aan de andere partijen bekend zal worden gemaakt. Ook kan
een boetebeding worden opgenomen. Daarbij past oplettendheid, met name in verband
met artikel 6:92 Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat geen nakoming kan worden gevorderd van zowel het boetebeding als
de verbintenis waaraan het boetebeding is gebonden en voorts dat de boete in de plaats
treedt van eventueel verschuldigde schadevergoeding.
Aanwijzing 23 Afdwingbaarheid, geschilbeslechting en toepasselijk recht
-
1. Indien partijen beogen met het convenant niet in rechte afdwingbare rechten en verplichtingen
in het leven te roepen, wordt dit uitdrukkelijk in het convenant bepaald.
-
2. Voor het sluiten van het convenant wordt bezien op welke wijze geschillen worden beslecht
of opgelost. Bijzondere wijzen van geschilbeslechting of geschiloplossing worden in
het convenant geregeld. Overwogen wordt of het wenselijk is te bepalen dat geschillen
in eerste instantie voorwerp van onderling overleg zullen zijn.
-
3. In het convenant wordt bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op het convenant.
Indien het voor de uitvoering van het convenant noodzakelijk is, dat een ander recht
geheel of gedeeltelijk van toepassing is, kan hiervan worden afgeweken mits dit uitdrukkelijk
in het convenant wordt opgenomen.
-
4. In het convenant kan worden opgenomen dat partijen overeenkomen dat geschillen die
ontstaan naar aanleiding van het convenant bij uitsluiting zullen worden voorgelegd
aan de bevoegde rechter te Den Haag.
Toelichting
Eerste lid. Aangezien een convenant meestal als overeenkomst gekwalificeerd kan worden zijn de
daarin neergelegde rechten en verplichtingen bindend en, wanneer daaromtrent verder
niets is geregeld, ook (in rechte) afdwingbaar. Dit zal ook afhankelijk zijn van de
inhoud en strekking van de afspraken en de bedoeling van de partijen. Als partijen
echter geen juridische binding en/of afdwingbaarheid bij de rechter beogen, dienen
zij dit in het convenant met zoveel woorden uitdrukkelijk te bepalen.
Tweede lid. Geschillen omtrent niet- of ondeugdelijke nakoming van het convenant kunnen in beginsel
aan de rechter worden voorgelegd, indien het convenant daaromtrent verder niets bepaalt.
Het convenant kan langs twee wegen aan rechterlijke toetsing worden onderworpen. Allereerst
kan op grond van het privaatrecht een vordering tot nakoming, schadevergoeding of
ontbinding wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming (wanprestatie) worden
ingediend. In de tweede plaats kan een geschil bestaan in de vraag of de overheidspartij
terecht in de context van een convenant een besluit in de zin van de Awb heeft genomen waartegen beroep open staat. Staat tegen een besluit beroep open bij
de bestuursrechter, dan kan in die procedure het niet nakomen van afspraken uit het
convenant aan de orde komen. In een concreet geval zal overigens doorgaans één rechtsgang
openstaan.
Verder is het ook mogelijk om anders dan via de rechter geschillen te beslechten.
Indien partijen een bijzondere wijze van geschilbeslechting of geschiloplossing wensen,
moeten zij die in het convenant regelen. Hierbij kan gedacht worden aan een overlegregeling.
Daarbij kan bijvoorbeeld bepaald worden dat het overleg plaatsvindt in een door partijen
bij het convenant ingestelde commissie, werkgroep, overleggroep of dergelijke. Convenanten
hebben tot doel in onderling overleg en samenwerking tot bepaalde resultaten te komen.
Het past vaak beter bij de sfeer waarin convenanten worden gesloten om geschillen
in eerste instantie in onderling overleg proberen op te lossen. Ook kan gedacht worden
aan escalatie naar een hoger niveau binnen de organisatie van de betrokken partijen,
arbitrage, bindend advies of mediation. De juridische afdeling kan hierover adviseren.
Bedacht moet worden dat een in het convenant vastgelegde keuze voor arbitrage niet
uitsluit dat een rechter zich in kort geding bevoegd verklaart (voorzieningenrechter).
Derde lid.
De meeste convenanten worden aangegaan in de context van de uitvoering van beleid,
van beleidsdoelstellingen en van de uitoefening van bevoegdheden van Nederlandse overheden
waarop uit dien hoofde al Nederlands recht van toepassing is. In beginsel contracteert
de rijksoverheid daarom altijd naar Nederlands recht (zoals ook de Nederlandse rechter
in beginsel bevoegd moet zijn in geval van conflictbeslechting via de rechtspraak);
dat uitgangspunt dient ook voor convenanten gehanteerd te worden en als regel ook
standaard te worden opgenomen. Op grond van bestendige jurisprudentie sluit de rechtskeuze
voor het Nederlandse recht de toepasselijkheid van het Nederlandse internationaal
privaatrecht uit als op grond van dat Nederlandse internationaal privaatrecht een
ander rechtsstelsel dan het Nederlandse van toepassing zou zijn.
Als blijkt dat het voor de uitvoering (of de totstandkoming) van het convenant noodzakelijk
is dat een ander rechtsstelsel – al of niet gedeeltelijk – op het convenant van toepassing
is, dan moet dat ook expliciet worden opgenomen. Dit kan zich voordoen in uitzonderlijke
gevallen omdat bijvoorbeeld buitenlandse partijen zijn betrokken. Ook het convenant
zelf kan zich uitstrekken tot over de landsgrenzen, doordat het ziet op activiteiten
of uitvoeringshandelingen buiten Nederland of binnen een ander deel van Nederland.
Van dit laatste is sprake als bestuursorganen in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint
Eustatius en Saba), partij zijn bij een convenant. In dat geval is het van belang
om direct contact op te nemen met de juridische afdeling, omdat voor dit deel van
Nederland andere wettelijke kaders gelden. Ook voor de toepassing van het Unierecht
geldt dat Caribisch Nederland een aparte juridische status heeft.
Het is vanwege het voorgaande aan te raden altijd expliciet een rechtskeuze te maken,
zodat over het toepasselijke recht geen misverstand kan ontstaan. Anders bestaat het
risico dat het recht van een ander land van toepassing is en de (rechts)gevolgen daarvan
niet kunnen worden overzien.
Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat als een rechtskeuzebeding is opgenomen
in het convenant, er op grond van de bepalingen van het gekozen rechtsstelsel wordt
beoordeeld of de rechtskeuze toelaatbaar (geldig) is. De rechtskeuze van partijen
kan beperkt worden door dwingendrechtelijke bepalingen van het gekozen nationale recht,
het Unierecht daaronder begrepen, en/of bepaalde voorrangsregels die ongeacht de door
partijen gemaakte rechtskeuze op de overeenkomst van toepassing kunnen zijn.
Vierde lid
In beginsel worden geschillen met de Staat der Nederlanden, waaronder ook begrepen
geschillen over (de uitvoering van) een convenant, voorgelegd aan de rechter (rechtbank
en Gerechtshof, de mogelijkheid van cassatieberoep daargelaten) in Den Haag.
Aanwijzing 24 Voorziene en onvoorziene omstandigheden
-
1. Overwogen wordt of een regeling moet worden opgenomen voor het geval onvoorziene omstandigheden
opkomen, die van dien aard zijn dat het convenant redelijkerwijs behoort te worden
gewijzigd of beëindigd.
-
2. Overwogen wordt of een regeling moet worden opgenomen voor het geval bij een van de
partijen sprake is van fusie, splitsing, overname, gewijzigde zeggenschap, surseance
van betaling, homologatie van een onderhands akkoord of faillissement.
-
3. Indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat zich omstandigheden kunnen voordoen, waaronder
wettelijke maatregelen en EU-rechtshandelingen, die het convenant opzijzetten, wordt
hieraan in het convenant aandacht besteed en een voorziening voor getroffen.
Toelichting
Eerste lid. Het is aan te bevelen dat partijen nadenken over de vraag of een regeling nodig is
voor het geval onvoorziene omstandigheden opkomen. In de afspraken kan dan uitgewerkt
worden welke situaties tot wijziging of beëindiging van het convenant moeten leiden.
Tweede lid. Het kan gebeuren dat een rechtspersoon die partij is bij een convenant wordt overgenomen
(bijvoorbeeld door fusie) of juridisch wordt gesplitst. Een wijziging van de zeggenschap
over een bedrijf kan van belang zijn voor het convenant. Zo kan bijvoorbeeld een overname
door een staatsbedrijf uit een land waarmee Nederland gespannen diplomatieke verhoudingen
heeft of waarbij de economische veiligheid in het geding is, de vraag oproepen of
het nog wenselijk is het convenant voort te zetten. Afhankelijk van het onderwerp
van het convenant kan daarom overwogen worden of hierover iets geregeld moet worden.
Zo kan bijvoorbeeld worden afgesproken dat de andere partijen het convenant kunnen
opschorten of beëindigen in het geval een van de partijen wordt overgenomen of de
zeggenschap anderszins wijzigt. Ook als een partij surseance van betaling aanvraagt
of failliet gaat, of als er sprake is van homologatie van een onderhands akkoord,
kan dit gevolgen hebben voor de uitvoering van een convenant, vooral (maar niet uitsluitend)
als het convenant financiële verplichtingen bevat. Het kan daarom verstandig zijn
om hierover vooraf een regeling te treffen. Bij een convenant waar alleen overheden
bij betrokken zijn, liggen deze scenario’s minder voor de hand.
Derde lid. De rijksoverheid kan zich met het sluiten van een convenant niet aan haar bijzondere
verantwoordelijkheid voor de bescherming van algemene of bijzondere beschermingswaardige
belangen onttrekken. Partijen dienen daar bij het sluiten van een convenant uitdrukkelijk
rekening mee te houden. Indien de overheidspartij zich genoodzaakt ziet eenzijdige
afwijkende maatregelen te treffen of wordt geconfronteerd met wijzigingen in nationale
of Europese wetgeving zonder dat een convenant daar rekening mee heeft gehouden, kan
dat immers aanleiding zijn voor schadevergoedingsacties. Deze kunnen echter in belangrijke
mate worden vermeden als in het convenant een en ander uitdrukkelijk wordt geregeld,
bijvoorbeeld door dergelijke risico’s in een daartoe strekkende algemene clausule
of voorbehoud te ondervangen (‘nakoming van de afspraken in het convenant kan van
de overheid nooit gevergd worden indien zulks strijd met dwingendrechtelijke wet-
en regelgeving oplevert’). Hierbij kan tijdige betrokkenheid van de juridische afdeling
of juridische experts behulpzaam zijn.
Ook moet in voorkomende gevallen rekening worden gehouden met de noodzaak tot wijzigingen
in verband met ontwikkelingen op internationaal niveau.
Aanwijzing 25 Wijzigen
Overwogen wordt of in het convenant een regeling wordt opgenomen over de wijze waarop
de afspraken tijdens de looptijd kunnen worden gewijzigd.
Toelichting
Het is verstandig om vooraf praktische afspraken te maken over hoe een convenant gewijzigd
kan worden. Zoals bijvoorbeeld hoe een partij kan verzoeken om een wijziging of hoe
daarover door partijen wordt overlegd en besloten. Vooral bij convenanten met een
langere looptijd is het aan te bevelen om het mogelijk te maken dat het convenant
tussentijds kan worden gewijzigd, bijvoorbeeld naar aanleiding van een tussentijdse
evaluatie of monitoring. In alle gevallen moeten alle partijen instemmen met de wijziging.
Verder moeten de wijzigingen van het convenant binnen de toepasselijke wettelijke
kaders passen (zie aanwijzing 12). Tot slot gelden de aanwijzingen over ondertekening
en publicatie in de Staatscourant ook voor wijzigingen (zie aanwijzingen 28 en 29).
Aanwijzing 26 Looptijd en verlenging
-
1. Een convenant bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de duur waarvoor het is
gesloten.
-
2. Het koppelen van de begin- of einddatum van het convenant aan de datum van inwerkingtreding
of intrekking van een wettelijke regeling wordt beperkt tot die gevallen waarin geen
misverstand kan bestaan over de vraag welke regeling wordt bedoeld.
-
3. In convenanten die voor bepaalde tijd zijn aangegaan, wordt bepaald of verlenging
mogelijk is en indien dit mogelijk is, op welke wijze in verlenging wordt voorzien.
Toelichting
Eerste lid. Over de begin- en einddatum van een convenant mag geen onduidelijkheid bestaan. Een
convenant voor bepaalde tijd heeft in beginsel de voorkeur boven een convenant voor
onbepaalde tijd. Een bepaalde duur creëert een ‘natuurlijk’ moment waarop partijen
zullen moeten nadenken over de vraag of de afspraken nog nuttig en nodig zijn. Wordt
een convenant toch voor onbepaalde tijd aangegaan, dan zou in ieder geval moeten worden
voorzien in een opzeggingsregeling en bij voorkeur ook in een regeling voor onvoorziene
omstandigheden en evaluatie (zie de aanwijzingen 24 en 20). Overigens zijn voor onbepaalde
tijd aangegane overeenkomsten uit hoofde van het privaatrecht in beginsel opzegbaar,
mits die opzegging wordt gerechtvaardigd door een voldoende goede reden en rekening
wordt gehouden met de belangen van de wederpartij.
De duur van een convenant kan ook uitdrukkelijk gekoppeld worden aan een kabinetsperiode,
om te voorkomen dat ambtsopvolgers van Ministers gebonden zullen worden.
Het komt voor dat partijen willen afspreken dat het convenant terugwerkt in de tijd.
Terugwerking in de tijd moet echter zo veel mogelijk worden vermeden in verband met
de rechtszekerheid en belangen van derden.
Tweede lid. Het tweede lid van deze aanwijzing ziet met name op convenanten die gesloten worden
vooruitlopend op (de voorbereiding van) nieuwe regelgeving of de intrekking van bestaande
regelgeving, waarbij het de bedoeling is dat het convenant vervalt op het moment dat
de regelgeving in werking treedt of wordt ingetrokken. In dat geval dienen partijen
helder voor ogen te hebben om welke regelgeving het gaat. Het is aan te bevelen om
in dergelijke gevallen een regeling voor onvoorziene omstandigheden op te nemen (zie
aanwijzing 24) bijvoorbeeld voor het geval de bedoelde wettelijke regeling niet of
niet tijdig tot stand komt.
Derde lid. Het verdient aanbeveling nadrukkelijk te bepalen of verlenging van het convenant
mogelijk is. Bepaald kan worden dat een convenant na het einde van de looptijd stilzwijgend
voor bepaalde tijd wordt verlengd. Een andere optie is dat wordt afgesproken dat het
convenant kan worden verlengd na overleg en overeenstemming tussen partijen. Daarbij
geldt dat het convenant moet worden verlengd vóór het einde van de looptijd. Het verdient
aanbeveling om een moment op te nemen dat hierover duidelijkheid moet worden gegeven
(‘Uiterlijk twee maanden voor het einde’) en dat wordt bepaald dat in dat geval het
huidige convenant doorloopt tot de verlenging is vastgelegd, om constructies met terugwerkende
kracht te voorkomen.
Aanwijzing 27 Opzegging
-
1. Indien partijen eenzijdig opzeggen mogelijk willen maken, regelt een convenant zo
duidelijk mogelijk de gronden, de wijze en de termijn van opzegging.
-
2. Een convenant dat voor onbepaalde tijd is gesloten, bevat in elk geval een opzeggingsregeling.
-
3. Overwogen wordt welke gevolgen van de opzegging regeling behoeven.
-
4. Indien partijen het convenant gezamenlijk willen kunnen opzeggen jegens een partij
die de afspraken in het convenant niet naleeft en zelf geen gebruik maakt van de in
het convenant opgenomen mogelijkheid voor eenzijdig opzeggen, regelt een convenant
zo duidelijk mogelijk de gronden, de procedure, de termijn en de gevolgen van deze
bijzondere wijze van opzegging.
Toelichting
Eerste lid. Indien partijen duidelijk voor ogen hebben in welke gevallen kan worden opgezegd,
wordt dat duidelijk geregeld. Deze gevallen behoeven overigens niet per definitie
voor alle partijen dezelfde te zijn. De situatie dat nakoming van verplichtingen een
partij ernstig in problemen brengt of gewijzigde inzichten of omstandigheden (zie
aanwijzing 24) kunnen een grond voor opzegging vormen. Wat betreft de procedure kan
gedacht worden aan zaken als de eis van een schriftelijke, aangetekende mededeling
aan de overige partijen, eventueel gekoppeld aan een overlegverplichting, alsmede
een opzegtermijn. Het is goed om hierbij ook, indien van toepassing, de bepalingen
van het Burgerlijk Wetboek in het oog te houden, die onverkort gelden ten aanzien van afspraken die als (privaatrechtelijke)
rechtshandeling en/of overeenkomsten gelden. Zie ook de toelichting op het tweede
lid van aanwijzing 1.
Tweede lid. Om te voorkomen dat onherroepelijke afspraken voor onbepaalde tijd worden aangegaan,
is het noodzakelijk dat in een convenant dat voor onbepaalde tijd wordt gesloten een
opzeggingsregeling wordt opgenomen.
Derde lid. In sommige gevallen is het wenselijk dat een convenant geheel wordt beëindigd wanneer
één van de partijen het convenant opzegt. In andere gevallen kunnen echter voldoende
partijen overblijven om het convenant, eventueel in gewijzigde vorm, voort te zetten.
Het verdient daarom aanbeveling de gevolgen van de opzegging door één of meer partijen
expliciet in het convenant te regelen.
Verder kan worden gedacht aan zaken als een heronderhandelingsplicht voor alle of
de overblijvende partijen, een regeling omtrent schadevergoeding of nakoming van verplichtingen
door de overblijvende partijen.
Vierde lid. Sommige convenanten zijn gericht op het organiseren van samenwerkingen binnen een
sector of een keten waarbij de inzet van allen een belangrijke voorwaarde is voor
het bereiken van de in het convenant gestelde doelen. In een situatie waarbij een
partij haar bijdrage niet levert, kan het voor de overige partijen van belang zijn
dat een inactieve partij niet meer kan deelnemen aan de gezamenlijke inspanningen.
In zulke gevallen zal in het convenant een duidelijke procedure moeten worden opgenomen
hoe de actieve partijen het convenant jegens de inactieve partij kunnen opzeggen en
zonder die partij kunnen doorgaan met de uitvoering van het convenant. Dit kan bijvoorbeeld
worden opgenomen in de afspraken over geschillenbeslechting.