Tijdelijke Subsidieregeling stimulering opschaling watertechnologische innovaties voor testen in een pilotomgeving

[Regeling vervalt per 01-11-2034.]
Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 09-10-2025 t/m heden.

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 7 oktober 2025, nr. IENW/BSK-2025/238367, houdende vaststelling van tijdelijke regels ter stimulering van de opschaling van watertechnologische innovaties voor testen in een pilotomgeving (Tijdelijke Subsidieregeling stimulering opschaling watertechnologische innovaties voor testen in een pilotomgeving)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanvrager: consortium dat een aanvraag doet op grond van deze regeling;

  • adviescommissie: onafhankelijke adviescommissie die zorgdraagt voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen;

  • AGVV: Algemene Groepsvrijstellingsverordening, bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit subsidies I en M;

  • consortium: consortium als bedoeld in artikel 12, tweede lid;

  • experimentele ontwikkeling: ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de AGVV;

  • focusgebieden: de vijf focusgebieden van UPPWATER, te weten Waterbehandeling 4.0, Alternatieve bronnen, Circulariteit, Digitalisering en Decentraal;

  • KWR: KWR Watercycle Research Institute;

  • minister: Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder ff, van het O&O&I-steunkader;

  • O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414);

  • opschaling: proces waarbij een innovatie die in een laboratorium succesvol is gebleken naar een realistischere schaal wordt overgezet en wordt toegepast in een pilotomgeving;

  • pilotomgeving: gecontroleerde of gesimuleerde omgeving die representatief is voor het functioneren onder reële omstandigheden, waarin de innovatie getest kan worden;

  • Programma 2: programma ‘Pilots en Testen’ van UPPWATER dat wordt gecoördineerd door KWR en STOWA;

  • Programma 4: programma ‘Naar de markt’ van UPPWATER dat wordt gecoördineerd door Water Alliance;

  • programmaconsortium: consortium van UPPWATER;

  • project: individueel project dat past binnen de focusgebieden van UPPWATER, bestaande uit experimentele ontwikkeling waarbij een prototype wordt getest in een pilotomgeving, dat wordt geleid door een consortium dat een aanvraag doet op grond van deze regeling;

  • prototype: vroeg proefontwerp van een watertechnologische innovatie waarmee de werking van de innovatie wordt getest;

  • STOWA: Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer;

  • subsidieontvangers: individuele partijen uit het consortium;

  • substantiële vestiging: vestiging in Nederland van waaruit duurzaam kan worden deelgenomen aan het economische leven in Nederland;

  • testen: verzameling activiteiten die uitgevoerd wordt om een of meer kenmerken van de watertechnologische innovatie vast te stellen volgens een gespecificeerde procedure;

  • uitvoerperiode: periode waarin het project wordt uitgevoerd;

  • vaste inrichting: inrichting die structureel beschikt over personeel en technische middelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van bepaalde diensten;

  • watertechnologische innovaties: innovatie die gericht is op het verbeteren van de waterkwaliteit of de waterbeschikbaarheid;

  • Werkpakket Versnellen en Maximaliseren: werkpakket 2 van UPPWATER dat wordt gecoördineerd door TKI Watertechnologie.

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft tot doel om de opschaling van watertechnologische innovaties die passen binnen de focusgebieden te stimuleren.

Artikel 3. Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

Voor subsidie komen in aanmerking de loonkosten, investeringskosten, materiaalkosten en advieskosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de AGVV, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van een of meer van de volgende activiteiten:

  • a. het testen en valideren van een prototype van de innovatieve watertechnologie in een laboratorium;

  • b. het doorontwikkelen van een prototype van de innovatieve watertechnologie;

  • c. het bouwen van een prototype van de innovatieve watertechnologie in een pilotomgeving;

  • d. het testen en demonstreren van een prototype van de innovatieve watertechnologie in een pilotomgeving; en

  • e. het monitoren en valideren van een prototype van de innovatieve watertechnologie in een pilotomgeving.

Artikel 4. Kosten die niet voor subsidie in aanmerking komen

Tot de kosten, bedoeld in artikel 3, behoren in ieder geval niet:

  • a. reiskosten;

  • b. winstopslagen binnen het consortium;

  • c. kosten en vergoedingen voor representatie;

  • d. kosten van personeelsactiviteiten;

  • e. kosten van overboekingen en annuleringen;

  • f. gratificaties en bonussen.

Artikel 5. Subsidieplafond en verdeling

  • 1 Het subsidieplafond voor deze regeling bedraagt € 18,4 miljoen en bestaat uit

  • 2 Indien na afloop van de eerste uitvoerperiode de daarvoor beschikbare middelen niet zijn uitgeput, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het subsidieplafond voor de tweede uitvoerperiode.

  • 3 De subsidie voor experimentele ontwikkeling door een onderneming bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten en kan worden opgehoogd naar 30% tot een maximum van € 1,5 miljoen per project:

    • a. in het geval één van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b van de AGVV is vervuld;

    • b. voor kleine ondernemingen als bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel a, van de AGVV; of

    • c. voor middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel a, van de AGVV.

  • 4 De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische experimentele ontwikkeling door een onderzoeksorganisatie.

  • 5 De subsidie bedraagt maximaal 30% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een publieke of semi-publieke partij.

  • 7 De aanvragen worden ter beoordeling voorgelegd aan de adviescommissie.

  • 8 De subsidie wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, waarbij de tijdig en volledig ingediende subsidieaanvragen worden gerangschikt naar geschiktheid op grond van de volgende criteria:

    • a. de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van Programma 2 en UPPWATER als geheel en aan de focusgebieden in het bijzonder;

    • b. de mate waarin het project innovatief is;

    • c. de mate waarin, middels het exploitatieplan, het project financieel en economisch toekomstperspectief heeft; en

    • d. de mate van uitvoerbaarheid van het project.

  • 9 Voor de rangschikking scoort het project ten minste 50 van de maximaal 100 toe te kennen punten, waarbij per criterium als bedoeld in het vijfde lid een maximum van 25 punten wordt toegekend en de aanvraag met de meeste punten het hoogst wordt gerangschikt.

  • 10 Indien aan twee of meer projecten een gelijk aantal punten is toegekend worden de aanvragen daarvoor gerangschikt naar focusgebied, waarbij de aanvraag voor het project dat bijdraagt aan een focusgebied waarvoor de minste aanvragen zijn ingediend het hoogst wordt gerangschikt.

Artikel 6. Adviescommissie

  • 1 Er is een adviescommissie die belast is met adviseren van de minister over de aanvragen door middel van beoordeling en rangschikking, conform artikel 5.

  • 2 De adviescommissie bestaat uit zeven leden, waarvan één de voorzitter is, met:

    • a. drie leden uit de kenniswereld;

    • b. twee leden uit de waterschappen;

    • c. een lid uit de drinkwaterbedrijven;

    • d. een lid uit de industrie.

  • 3 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door de minister benoemd voor periode tot uiterlijk zes maanden na sluiting van de laatste uitvoerperiode.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1 De minister kan op aanvraag van een consortium subsidie verlenen.

  • 2 Subsidie kan worden aangevraagd vanaf 23 oktober 2025 tot en met 23 januari 2026 voor de uitvoerperiode vanaf 23 januari 2026 tot en met 23 januari 2030.

  • 3 Vanaf 1 september 2029 tot en met 1 december 2029 kan subsidie worden aangevraagd voor de uitvoerperiode vanaf 1 december 2029 tot en met 1 december 2033.

  • 4 Een aanvraag wordt ingediend bij de minister. Voor het indienen van de aanvraag kan gebruik worden gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld digitaal formulier.

  • 5 Onverminderd de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 10 van het Kaderbesluit Subsidies I en M, gaat de aanvraag vergezeld van in ieder geval:

    • a. de contactgegevens van het consortium en de partijen die daar onderdeel van zijn;

    • b. een beschrijving van het consortium en de rol van alle partijen in het consortium;

    • c. een getekende samenwerkingsovereenkomst of indien dat nog niet voorhanden is, een concept samenwerkingsovereenkomst of intentieverklaring waarna binnen zes maanden na indiening van de aanvraag de getekende samenwerkingsovereenkomst alsnog wordt verstrekt, waarin in ieder geval staat wat de voorwaarden zijn van het samenwerkingsproject waaronder de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de uitkomsten en de toegang tot en de regels voor toewijzing van intellectuele eigendomsrechten;

    • d. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd met een specificatie van de activiteiten per partij in het consortium, de daaraan verbonden kosten en de gevraagde subsidie voor het totaal en per deelnemende partij;

    • e. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, passen binnen een of meerdere focusgebieden van UPPWATER waarbij, als een buitenlandse partij onderdeel is van het consortium, ook wordt onderbouwd dat de inbreng van die partij bijdraagt aan een toename van het Nederlandse verdienvermogen;

    • f. een beschrijving van de watertechnologische innovatie die wordt getest, met daarbij een toelichting voor welk probleem dit een oplossing vormt, een beschrijving van het vernieuwende karakter ervan en het belang van de innovatie voor de opschaalbaarheid naar andere sectoren;

    • h. een exploitatieplan; en

    • i. als een mkb-onderneming aan het consortium deelneemt, een mkb- verklaring van die onderneming.

  • 6 Het exploitatieplan bevat de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. een beschrijving van hoe het consortium zich onderscheidt van potentiële concurrenten op deze technologie;

    • b. een inschatting van de potentie van een marktdoorbraak in termen van omzetgroei en productiviteitsgroei en een beschrijving van de maatregelen om dit te realiseren;

    • c. een onderbouwde inschatting van de resultaten die worden verwacht direct na afloop van het project en vijf jaar na afloop van het project, aan de hand van de in bijlage I bij deze regeling opgenomen kentallen.

Artikel 8. Afwijzingsgronden

Onverminderd de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit subsidies I en M, beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 330.000,–;

  • b. de financiering van het project niet aantoonbaar sluitend is;

  • c. er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de AGVV;

  • d. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de AGVV;

  • e. de werkzaamheden in het kader van de maatregelen reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor het project is ingediend en het stimulerend effect bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de AGVV, daardoor ontbreekt;

  • f. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de AGVV;

  • g. ten aanzien van de aanvrager reeds een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

Artikel 9. Verlening

  • 1 Een besluit tot verlening van de subsidie vermeldt in ieder geval:

    • a. de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend en hoe deze bijdragen aan de doelstellingen en focusgebieden van UPPWATER;

    • b. het totale bedrag van de subsidie en het bedrag gespecificeerd per partij in het consortium;

    • c. de wijze waarop het bedrag van de subsidie is bepaald; en

    • d. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend.

  • 2 Met het besluit tot verlening van de subsidie wordt het format van de voortgangsrapportage meegezonden.

Artikel 10. Voorschot

Gedurende de looptijd van het project wordt per kalenderjaar aan de hand van de projectbegroting maximaal 80% van de te verstrekken subsidie die de subsidieontvangers dat jaar aan de activiteiten zullen besteden, bevoorschot.

Artikel 11. Voorwaarden

  • 1 De subsidie wordt uitsluitend besteed aan activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3 Het project is onderdeel van Programma 2.

Artikel 12. Verplichtingen met betrekking tot het project

  • 1 Het consortium realiseert ten minste 30% van het projectbudget uit private middelen.

  • 2 Een consortium bestaat uit ten minste:

    • a. één Nederlandse technologieontwikkelaar;

    • b. één Nederlandse partij die de technologie naar de markt wenst te brengen, die dezelfde partij kan zijn als de technologieontwikkelaar;

    • c. één Nederlandse onderzoeksorganisatie met minimaal een uitvoerende rol in de opschaling van de innovatie naar een pilotomgeving;

    • d. één eindgebruiker.

  • 3 Alle deelnemende partijen in het consortium hebben een substantiële vestiging die in stand blijft tot in ieder geval de datum waarop de beschikking tot vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden.

  • 4 Een buitenlandse partij die onderdeel uitmaakt van een consortium kan subsidie ontvangen, mits de inbreng van deze partij in het project bijdraagt aan een toename van het Nederlandse verdienvermogen.

  • 5 De deelnemende ondernemingen in het consortium zijn ten opzichte van elkaar in ieder geval aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van Bijlage 1 van Verordening 651/2014.

  • 6 Het consortium verstrekt gedurende de looptijd van het project jaarlijks, uiterlijk op 1 februari, een voortgangsrapportage over het daaraan voorafgaande kalenderjaar aan de minister.

  • 7 De voortgangsrapportage wordt opgesteld met gebruikmaking van het format, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en bevat in ieder geval:

    • a. inzicht in de kwantitatieve en kwalitatieve voortgang van het project;

    • b. een beschrijving van de gerealiseerde activiteiten;

    • c. een overzicht en onderbouwing van de gemaakte kosten voor de gerealiseerde activiteiten.

  • 8 De uitvoering van het project waarvoor subsidie is verleend, start binnen drie maanden na de dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 9.

  • 9 Het project waarvoor subsidie is verleend, is binnen 48 maanden na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 9, voltooid.

  • 10 De termijnen, bedoeld in het achtste en negende lid, kunnen op onderbouwd verzoek van de aanvrager eenmalig worden verlengd met 21 weken.

Artikel 13. Verplichtingen in het kader van UPPWATER

  • 1 Het project is onderdeel van UPPWATER en voldoet aan de in dit artikel opgenomen verplichtingen.

  • 2 De deelnemende partijen in het consortium nemen deel aan activiteiten binnen Programma 4 en het Werkpakket Versnellen en Maximaliseren.

  • 3 De voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 12, zesde lid, wordt door de deelnemende partijen in het consortium tevens verstrekt aan het programmaconsortium.

  • 4 Indien het programmaconsortium ten behoeve van rapportage aan de beheerders van het Nationaal Groeifonds, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds, projectinformatie opvraagt bij de deelnemende partijen, leveren de deelnemende partijen de gevraagde informatie tot en met vijf jaar na afronding van het project.

  • 5 De deelnemende partijen in het consortium leveren een actieve bijdrage aan de ketenbrede samenwerking en de kennisdeling die het project overstijgt.

  • 6 Alle presentaties, publicaties en andere communicatie-uitingen over het project worden voorzien van de vermelding dat het project wordt uitgevoerd in het kader van UPPWATER, met subsidie van het Nationaal Groeifonds.

Artikel 14. Verplichtingen voor onderzoeksorganisaties

  • 1 Indien in het project niet-economische experimentele ontwikkeling door een onderzoeksorganisatie wordt verricht:

    • a. worden de projectactiviteiten door de onderzoeksorganisatie:

      • 1°. uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder h, van het O&O&I-steunkader, met ondernemingen; en

      • 2°. in de boekhouding opgenomen als niet-economische activiteiten; en

    • b. draagt de onderzoeksorganisatie er zorg voor dat:

      • 1°. de resultaten van de activiteiten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim mogen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, volledig aan haar worden toegekend;

      • 2°. uit de activiteiten ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten, aan de verschillende samenwerkende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen; of

      • 3°. het van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit het samenwerkingsproject die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.

  • 2 Het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de onderzoeksorganisatie die de betrokken intellectuele eigendomsrechten hebben opgeleverd, kan op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, in mindering worden gebracht.

  • 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, stemt overeen met de marktprijs indien:

    • a. het bedrag van de vergoeding is vastgesteld via een publieke, open en transparante concurrerende verkoopprocedure; of

    • b. een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat de prijs overeenstemt met de marktprijs; of

    • c. de onderzoeksorganisatie als verkoper kan aantonen dat zij heeft onderhandeld over de vergoeding om, rekening houdende met haar algemene doelstellingen, maximaal economisch voordeel te behalen op het tijdstip dat de overeenkomst betreffende de vergoeding wordt afgesloten; of

    • d. in de gevallen waarin de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onderdeel c, de onderneming een voorkeursrecht geeft ten aanzien van het door de onderzoeksorganisatie gegenereerde intellectuele eigendomsrecht, hieraan voor de onderzoeksorganisatie het recht is gekoppeld derden te verzoeken om economisch meer voordelige aanbiedingen, zodat de onderneming haar aanbod daaraan moet aanpassen.

  • 4 De voorwaarden van een overeenkomst, gesloten ingevolge het derde lid, onderdeel c, wijken niet af van voorwaarden die onafhankelijke ondernemingen overeen zouden komen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding.

Artikel 15. Vaststelling

  • 1 Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend bij de minister.

    Voor het indienen van de aanvraag kan gebruik worden gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld digitaal formulier.

  • 3 Wanneer het door technische omstandigheden of omstandigheden die buiten de invloedsfeer liggen van de aanvrager niet mogelijk is om te voldoen aan artikel 12, negende lid, toont de aanvrager aan dat hij zich maximaal heeft ingespannen om aan deze verplichting te voldoen waarbij hij in ieder geval inzicht geeft in de omstandigheden die hebben geleid tot het niet kunnen voltooien van het project.

Artikel 16. Evaluatie

  • 1 De minister publiceert uiterlijk op 1 november 2029 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de krachtens deze regeling verstrekte subsidie in de praktijk.

  • 2 UPPWATER wordt na afronding integraal geëvalueerd.

Artikel 17. Staatssteun

De subsidie voor de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 3, bestaande uit experimentele ontwikkeling door een onderneming, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de AGVV.

Artikel 18. Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 november 2034, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke Subsidieregeling stimulering opschaling watertechnologische innovaties voor testen in een pilotomgeving.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

R. Tieman

Bijlage I. bedoeld in artikel 7, zesde lid, onder c, van deze regeling

Als onderdeel van het exploitatieplan wordt een onderbouwde inschatting opgenomen van de verwachte resultaten na de looptijd van het project en van de verwachte resultaten vijf jaren na afloop van het project. De resultaten worden ingeschat op basis van de volgende kentallen:

Voor de partij die de innovatie naar de markt wenst te brengen:

− Verwacht resultaat (kwalitatief): ...

− Verwachte omzetgroei in Nederland: ...

− Verwachte omzetgroei in buitenland: ...

− Verwachte groei werkgelegenheid: ...

− Verwachte vervolginvesteringen na afloop project: ...

Voor de betrokken eindgebruikers(s) bij succesvolle implementatie van de innovatie:

− Verwachte bedrijfseconomische resultaten: ...

− Verwachte maatschappelijke resultaten (kwalitatief): ...

− Verwachte indirecte economische resultaten: ... Denk hierbij aan het voorkomen van stagnatie in de economische groei van regio’s en/of bedrijven.