1. Achtergrond
Nederland onderschrijft de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake
maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna: OESO-richtlijnen2) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (hierna: UNGP’s3). Hierin zijn internationale normen vastgelegd op het gebied van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (hierna: IMVO). Kernelement van deze normen is dat ondernemingen
IMVO-beleid opstellen en in hun bedrijfsvoering integreren, zodat zij IMVO risico’s
in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico’s aanpakken, herstel mogelijk
maken waar nodig en hierover communiceren. Dit wordt ‘gepaste zorgvuldigheid’ of ‘due
diligence’ genoemd. Het gaat daarbij om risico’s op mensenrechtenschendingen, zoals
gedwongen arbeid en uitbuiting, maar ook risico’s op bijvoorbeeld milieuvervuiling
en corruptie. De OESO-richtlijnen geven een uit zes stappen bestaand kader voor gepaste
zorgvuldigheid:
-
1. Integreer maatschappelijk verantwoord ondernemen in beleid en managementsystemen;
-
2. Identificeer en beoordeel daadwerkelijke en potentiële negatieve gevolgen van de activiteiten,
producten of diensten van de onderneming;
-
3. Stop, voorkom en beperk negatieve gevolgen;
-
4. Monitor de praktische toepassing van resultaten;
-
5. Communiceer hoe negatieve gevolgen worden aangepakt;
-
6. Zorg voor herstelmaatregelen of werk hieraan mee wanneer dit van toepassing is.
Het kabinet verwacht van Nederlandse ondernemingen dat ze in lijn met de OESO-richtlijnen
opereren en verantwoordelijkheid nemen voor de effecten van hun bedrijfsactiviteiten
op mens, maatschappij en milieu binnen hun gehele waardeketens. IMVO is zodoende cruciaal
voor duurzame inclusieve groene groei. Het zorgt dat de positieve effecten van bedrijvigheid,
zoals werkgelegenheid, blijven bestaan, terwijl de negatieve effecten worden voorkomen.
IMVO draagt daarmee bij aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de
Verenigde Naties (Sustainable Development Goals, hierna: SDG’s).
Nederland kent een IMVO-beleid dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen
die tezamen bijdragen aan effectieve gedragsverandering bij zowel ondernemingen die
koploper zijn, peloton vormen en achterblijver zijn. De beleidsmix bestaat uit verplichten,
voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde
5V-model). Het 5V-model vormt de basis van de beleidsmix voor IMVO, zoals ook volgt
uit de Nota “Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemerschap”4. In het Subsidieprogramma verantwoord ondernemen MKB 2025–2029 (hierna: subsidieprogramma)
staat het verleiden aan de hand van het verstrekken van subsidie centraal.
Het subsidieprogramma stimuleert het MKB om met IMVO aan de slag te gaan. Meer specifiek
wil het kabinet het MKB ondersteunen bij het toepassen van de zes stappen van gepaste
zorgvuldigheid op basis van de OESO-richtlijnen. MKB-ondernemingen kunnen een subsidie
van € 10.000 of (vanaf de tweede subsidieopenstelling) € 5.000 aanvragen voor activiteiten
die gericht zijn op het toepassen van (minstens) één van deze zes stappen.
Bij de invulling van dit subsidieprogramma is afgestemd in het kader van andere subsidieprogramma’s
en initiatieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die raakvlakken hebben met
dit subsidieprogramma, te weten Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2024–2029, Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen, SubsidieprogrammaEuropean Partnership for Responsible Minerals 2023–2028 en het (vervallen) Subsidieprogramma SDG Partnerschapfaciliteit.
Gedurende de looptijd van het Subsidieprogramma wordt de voorgang gemonitord. Aan
de hand daarvan kan bij een jaarlijks ijkmoment besloten worden tot eventuele wijzigingen
in dit Subsidieprogramma. De uitkomsten van de monitoring en de voortgang kunnen tevens
effect hebben op de voorziene looptijd van het Subsidieprogramma.
2. Uitvoerder
De Minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), agentschap van het Ministerie van Economische
Zaken. RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de Minister op grond van een
aan RVO verleend mandaat.
Meer specifiek is de uitvoering van dit subsidieprogramma is belegd bij het MVO-steunpunt
van RVO. Het MVO-steunpunt heeft zich sinds de oprichting in 2022 ontwikkeld als centraal
kennispunt en sparringpartner voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het steunpunt licht
individuele ondernemingen voor over, en ondersteunt ze met advies en hulpmiddelen
bij, het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, inclusief IMVO-wetgeving. Dit subsidieprogramma
geeft het steunpunt een extra middel om activiteiten te ondersteunen gericht op integratie
van IMVO en sluit goed aan bij de ondersteuning die het steunpunt aanbiedt, zowel
ter verleiding en ondersteuning van het MKB en ter versteviging van het steunpunt
zelf5.
3. Begrippen
In dit subsidieprogramma wordt verstaan onder:
-
–
De-minimisverordening: de Verordening (EU) 2023/2831 van de Europese Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen
107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun
(PbEU L 2023/2831); reguliere de-minimissteun, dan wel Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en
108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun
in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352/9); landbouw de-minimissteun dan wel Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in
de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190/45);
-
–
Due diligence: in lijn met de OESO-richtlijnen wordt onder dit begrip verstaan een proces van gepaste
zorgvuldigheid waarmee ondernemingen daadwerkelijke en potentiële ongunstige effecten
kunnen identificeren, voorkomen en verminderen, en waarmee zij verantwoording kunnen
afleggen over hun aanpak van die effecten als integraal onderdeel van hun besluitvormingsproces
en risicobeheerssystemen. De OESO heeft hiervoor handvatten opgesteld, o.a. in de
OESO due diligence handreiking voor maatschappelijk verantwoord ondernemen6;
-
–
Minister: de Minister van Buitenlandse Zaken;
-
–
MKB-onderneming: een midden- en klein bedrijf; dit betreft een zelfstandige of voor een deel zelfstandige
onderneming met maximaal 250 werknemers in dienst en waarvan de jaaromzet 50 miljoen
euro of lager is, of de jaarbalans 43 euro miljoen of lager is7;
-
–
Nederland: Nederland (inclusief de bijzondere gemeenten Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Aruba,
Curaçao en Sint Maarten;
-
–
OESO-richtlijnen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen die het uitgangspunt zijn voor het IMVO-beleid van de Nederlandse regering.
De kern betreft verantwoord ketenbeheer op basis van gepaste zorgvuldigheid. De OESO-richtlijnen
bieden daarbij handvatten voor ondernemingen voor zaken zoals mensenrechten, kinderarbeid,
milieu en corruptie. In de OESO-richtlijnen zijn deze en andere begrippen nader gedefinieerd
en uitgewerkt8;
-
–
Zelfstandige of voor een deel zelfstandige onderneming: een onderneming betreft een zelfstandige onderneming wanneer de onderneming geen
belangen heeft in een andere onderneming of andersom. De onderneming betreft een deel
zelfstandige onderneming wanneer:
-
a. de overheid invloed heeft op minder dan 25% van de onderneming; en
-
b. de onderneming minder dan 50% van de stemrechten heeft van een andere onderneming
of andersom; en
-
c. de onderneming, alleen of samen met andere ondernemingen, minder dan 25% van het kapitaal
of de stemrechten van een andere onderneming heeft, of andersom.
4. Subsidieprogramma bevordering internationaal MVO MKB 2025–2029
4.1. Doel
Het subsidieprogramma beoogt het MKB te stimuleren en ondersteunen bij het toepassen
van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid op basis van de OESO-richtlijnen. Dit
helpt het MKB om risico’s op het gebied van mens en milieu in hun waardeketen te identificeren,
aan te pakken en verminderen. Hiermee zal het MKB ook gesteund worden bij het voldoen
aan gepaste zorgvuldigheid bepalingen en/of indirecte vereisten van IMVO-wetgeving,
die veelal op de OESO-richtlijnen zijn gebaseerd. Het MKB valt niet onder de reikwijdte
van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)9 en Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), maar kan indirect wel te
maken krijgen met de doorwerking van transparantievereisten als gevolg van deze regelgeving.
Daarnaast zijn er IMVO aanpalende wetten die wel direct van toepassing zijn op het
MKB, zoals de Europese Ontbossingsverordening (EUDR), de Europese Batterijenverordening,
Europese Conflictmineralenverordening en de Europese Anti-dwangarbeidverordening (FLR).10Het subsidieprogramma kan daarom tevens de (ervaren) regeldruk verlagen. Tot slot
helpt het subsidieprogramma het Nederlandse bedrijfsleven om een aantrekkelijke ketenpartner
te zijn en blijven en draagt de subsidie bij aan de duurzame ketentransitie.
4.2. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
De subsidie is bedoeld voor MKB-ondernemingen met een band met Nederland. Deze band
blijkt uit de statutaire vestiging van de onderneming in Nederland of omdat de onderneming
in Nederland activiteiten verricht.
De aanvrager moet bevestigen een integriteitsbeleid11 te hebben vastgesteld en procedures te hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling
te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid en deze procedures
zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder onder andere
begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van
de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft en de door hen ingeschakelde partijen,
zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen
zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures
zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.
4.3. Subsidiabele activiteiten
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma
moet het gaan om een project dat bestaat uit activiteiten die bijdragen aan minstens
één van de zes stappen van de OESO-richtlijnen (zie paragraaf 1) en daarmee het IMVO-beleid
van een onderneming versterken.
Mogelijke concrete activiteiten per stap zijn te vinden in de OESO due diligence handreiking
voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en op de website van het MVO-steunpunt.12 Enkele voorbeelden van activiteiten die bijdragen aan één van de zes stappen van
de OESO-richtlijnen zijn: een risicoanalyse van activiteiten in de toeleveringsketen,
het faciliteren van een stakeholderdialoog en het opzetten van een klachtenmechanisme.
Dergelijke activiteiten kunnen eveneens helpen in voorbereiding op naleving van wetgeving
zoals de Anti-dwangarbeidverordening.
De aanvrager dient aan te geven in welk land de activiteit zal plaatsvinden. De plaats
van uitvoering mag zowel binnen als buiten Nederland zijn zolang het gelinkt is aan
de eigen bedrijfsvoering en/of waardeketen. Indien de activiteiten in meerdere landen
plaats zullen vinden, dan is onderlinge samenhang en synergie een vereiste zodat de
activiteiten gezamenlijk bijdragen aan de implementatie van (minimaal) één van de
zes stappen van de OESO-richtlijnen.
In ieder geval wordt geen subsidie verleend voor de volgende activiteiten:
-
– activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken of van andere departementen wordt ontvangen;
-
– eigen bijdrage of contributie lidmaatschap voor bijvoorbeeld multi-stakeholder netwerken,
standaarden en initiatieven;
-
– het opstellen van rapportages;
-
– marketing;
-
– IT software- en hardware-oplossingen;
-
– activiteiten waarvan een deel subsidiabel is en een deel niet13;
-
– activiteiten die al gedekt worden door een andere dienstverlening van RVO of MVO-sectorovereenkomst-subsidie.
4.4. Looptijd van de activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd hebben een looptijd van maximaal
6 maanden.
4.5. Omvang van de subsidie
Er zijn twee soorten subsidies:
-
–
Subsidie type 1: Het subsidiebedrag is € 10.000 en de totale subsidiabele kosten zijn minimaal € 20.000.
-
–
Subsidie type 2 (vanaf 2026): Het subsidiebedrag is € 5.000 en de totale subsidiabele kosten zijn
minimaal € 10.000 en maximaal € 20.000.
De aanvrager draagt zelf minimaal 50% van de totale subsidiabele kosten aan de beoogde
activiteit(en) bij. In de eerste openstelling in 2025 worden enkel subsidies type
1 verstrekt, vanaf openstellingen in 2026 worden ook subsidies type 2 verstrekt.
Een aanvrager komt hoogstens twee keer voor subsidie in aanmerking binnen de subsidieperiode
van 2025–2029. De tweede aanvraag mag niet voor hetzelfde doel gebruikt worden (dus
een tweede aanvraag van eenzelfde aanvrager voor hetzelfde doel als een eerder al
verleende aanvraag wordt afgewezen).
4.6. Eigen bijdrage en staatssteun
Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt
moet door de aanvrager zelf worden gefinancierd, dit wordt ook wel de eigen bijdrage
genoemd. Dit bedrag komt neer op minimaal 50% van de subsidiabele kosten. De eigen
bijdrage mag niet worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel
van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de eigen bijdrage geldt ook dat dit niet mag
worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel van een subsidie of
bijdrage van andere overheden.
De subsidie bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door toepassing van de De-minimisverordening.
Wanneer, met het oog op het De-minimisplafond, de aanvraag slechts gedeeltelijk kan
worden toegewezen, wordt de aanvraag in zijn geheel afgewezen.
Vanaf 1 januari 2026 moet alle reguliere de-minimissteun binnen 20 werkdagen na verlening
in het de-minimisregister worden opgenomen. Vanaf 1 januari 2027 geldt deze verplichting
ook voor landbouw de-minimissteun. Nederland heeft ervoor gekozen om gebruik te maken
van het Europese de-minimisregister.
5. Subsidiabele kosten
5.1. Uitgangspunten
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen
bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
-
– kosten moeten aantoonbaar redelijk, logisch en noodzakelijk14 zijn;
-
– kosten moeten naar hun aard passend zijn;
-
– kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten en mogen
geen onvoorziene kosten zijn;
-
– kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;
-
– interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
-
– kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst.
5.2. Subsidiabele kosten
Subsidiabele kosten zijn de volgende door de aanvrager zelf te maken kosten:
-
a. Personeelskosten: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken
personen ten behoeve van de activiteiten hebben gemaakt vermenigvuldigd met maximaal
€ 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten
zijn begrepen. Hierbij geldt een maximum van € 700,– per dag.
-
b. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten.
-
c. Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op
basis van economy class.
-
d. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten wordt vastgesteld op basis
van de daadwerkelijke gemaakte kosten voor logies plus het aantal bestede projectdagen
in het projectland maal de component ‘overige kosten’ conform de tarieflijst15.
5.3. Niet-subsidiabele kosten
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
-
a. Kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere
kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
-
b. Btw/VAT zoals opgenomen op facturen van derden gericht aan de subsidieontvanger;
-
c. Financieringskosten en rentevergoedingen;
-
d. Kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;
-
e. Kosten voor productontwikkeling;
-
f. Kosten van tenaamstelling, instandhouding en bescherming van rechten van intellectueel
eigendom;
-
g. Onvoorziene kosten.
6. Aanvraag
6.1. Vereisten
De aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe op https://www.rvo.nl/subsidies-financiering beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen
beschikbaar worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
– MKB-verklaring: een verklaring dat de aanvrager een onderneming is dat binnen het
midden- en kleinbedrijf (MKB) valt16;
-
– Projectplan waaruit blijkt dat de activiteiten als doel hebben aan één van de zes
stappen van gepaste zorgvuldigheid van de OESO-richtlijnen bij te dragen inclusief
een (beknopte) risico-inschatting;
-
– Begroting van de totale projectkosten, met daarbij de dekking van de eigen bijdrage;
-
– De-minimisverklaring;
-
– Bij inschakeling van een externe dienstverlener: een website of LinkedIn-profiel.
Ondernemingen die een aanvraag indienen, verklaren dat ze op de hoogte zijn van, en
zo veel mogelijk zullen handelen in overeenstemming met, de OESO-richtlijnen17. Dit betekent dat ondernemingen gepaste zorgvuldigheid toepassen om (potentiële)
negatieve effecten op mens en milieu in hun eigen activiteiten en hun waardeketen
te identificeren en waar nodig aan te pakken. De OESO-richtlijnen erkennen dat het
MKB niet over dezelfde mogelijkheden beschikt als grotere ondernemingen. Deze subsidie
moedigt hen aan om zich zo goed mogelijk aan de aanbevelingen uit de OESO-richtlijnen
te houden.
Bij het indienen van de aanvraag wordt geadviseerd de MVO-assessment van het MVO steunpunt
in te vullen18. Dit biedt inzicht in de stappen van gepaste zorgvuldigheid en de toepassing hiervan
door de onderneming. Ondernemingen moeten signalen of omstandigheden die duiden op
betrokkenheid bij een schending van de OESO-richtlijnen onmiddellijk melden aan RVO,
waaronder schendingen van mensenrechten of significante milieuschade. Wanneer over
een onderneming een melding is (of wordt) ingediend bij het Nederlands Nationaal Contactpunt
(NCP) voor de OESO-richtlijnen19, moeten ondernemingen dit melden bij RVO en medewerking verlenen aan het NCP. Ondernemingen
verklaren ook dat ze geen activiteiten ondernemen die op de FMO-uitsluitingenlijst
staan20. Wanneer de subsidie wordt gebruikt voor het tegengaan van activiteiten die op de
FMO-uitsluitingslijst staan, geldt een uitzondering. Denk hierbij aan het tegengaan
van kinderarbeid.
6.2. Herstelperiode
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. De kans dat de aanvraag
dan moet worden afgewezen in verband met uitputting van de beschikbare subsidiemiddelen
neemt in dit geval wel toe.
Daarbij geldt ook dat hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen
van aanvragen een onvolledige aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat
de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen;
dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op
volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen.
In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal
deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot afwijzing
van de subsidieaanvraag.
Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende
onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een
subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan
aanvragen gestelde vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld
met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma
zijn neergelegd.
De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen (first come, first serve), waarbij het moment geldt waarop de aanvraag compleet bevonden is dan wel de laatst
mogelijke aanvulling is ontvangen (zie hierboven, paragraaf 6.2). Vanaf het moment
dat aannemelijk is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder binnengekomen
aanvragen zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen aanvragen
aangehouden. Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere
aanvragen in behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts
de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de
hand van de hierna volgende criteria. Alle criteria moeten met een voldoende worden
beoordeeld om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Aanvragen die niet op alle
onderdelen een voldoende scoren zullen worden afgewezen.
De volgende criteria zijn van toepassing:
-
1.
Passende begroting
De begrote middelen moeten proportioneel zijn en aansluiten bij de uit te voeren activiteiten
en de te realiseren resultaten.
-
2.
Duidelijke onderbouwing
De aanvrager heeft een bij de onderneming en operaties passende onderbouwing van de
hulpvraag, probleemstelling en/of analyse aangeleverd.
-
3.
Gedegen omschrijving van de activiteit
-
3.1 Uit de omschreven geplande activiteiten vloeit logisch voort dat de activiteit bijdraagt
aan minimaal één van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid van de OESO-richtlijnen.
Het maakt duidelijk hoe de omschreven activiteit nodig is voor het integreren van
IMVO in de bedrijfsvoering en het verbeteren van het gepaste zorgvuldigheid-proces.
-
3.2 De activiteit omschreven in de probleemanalyse sluit aan bij de risico’s of uitdagingen
passend bij het soort onderneming, sector of fase van IMVO-implementatie van de aanvrager.
-
3.3 De omschreven op te leveren resultaten zijn realistisch en sluiten aan bij de omschrijving
van de problemen en voorgestelde activiteiten
-
4.
Kwaliteit van de beoogde externe dienstverlener (indien van toepassing)
Wanneer er een externe dienstverlener wordt ingeschakeld ter uitvoering van de activiteiten,
geldt dat het vakgebied van de beoogde dienstverlener aansluit bij de activiteit en
dat dit zichtbaar is in publieke informatie (de aanvrager levert hiertoe een website
of LinkedIn-profiel aan).
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter
controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan door
verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van
de aanvraag verzameld worden.
8. Afwijzingsgronden
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde
in dit subsidieprogramma of indien
de beschikbare subsidiemiddelen ontoereikend zijn.
9. Toezicht en controle
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie
waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid
en doelmatigheid.
10. Verplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de subsidieverleningsbeschikking. Deze verplichtingen hebben onder andere betrekking
op een meldingsplicht ten aanzien van feiten en omstandigheden die van belang kunnen
zijn voor de subsidie, zoals het niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde
activiteiten (zie ook paragraaf 9). Ook spant de aanvrager zich in om ernstige (seksuele)
misdragingen en andere ernstige vormen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag jegens
medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking
heeft te voorkomen, en in voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen
en om de gevolgen daarvan te mitigeren.
Aanvragers zijn bovendien bereid om een bijdrage te leveren aan externe communicatie
en worden gestimuleerd resultaten van de activiteiten die versterking van IMVO-beleid
illustreren openbaar te maken.
11. Administratieve lasten
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken
krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening
gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling
van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt
dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 4,4% bedraagt.
12. Subsidieverstrekking
Als de subsidie wordt verleend vindt er binnen 22 weken na de in de subsidieverlening
genoemde einddatum een ambtshalve vaststelling van de subsidie plaats.
Bevoorschotting vindt plaats tot honderd procent van het verleende bedrag.