|
Tiplaagte
|
202406275/1
|
De indiener wijst erop dat in de bijlage van de MER een analyse van het effect van
een tiplaagteverhoging naar 35 meter is opgenomen, maar dat in het ontwerpkavelbesluit
een afweging over de tiplaagteverhoging ontbreekt. De indiener vraagt waarom niet
is gekozen voor 35 meter en verzoekt deze afweging alsnog in de toelichting in het
kavelbesluit op te nemen.
|
De eisen die aan een windpark worden gesteld komen tot stand na een afweging waarbij
verschillende, soms conflicterende, ruimtelijke belangen zijn betrokken. Met een tiplaagte
van ten minste 25 meter is aangesloten bij eerdere kavelbesluiten en de uitgangspunten
van het KEC. Het is ook internationaal een gangbare tiplaagte. In algemene zin kan
hierover gesteld worden dat in het MER is geconcludeerd dat (ook) bij een tiplaagte
van 25 meter geen gevolgen zijn te verwachten van het windpark voor de staat van instandhouding
van beschermde vogelsoorten. Ter bescherming van vogels en andere soorten wordt primair
ingezet op turbines met een hoog vermogen, omdat daar minder van geplaatst hoeven
te worden om aan de vermogensdoelstelling van een kavel te kunnen voldoen. Uit het
MER volgt dat een tiplaagteverhoging leidt tot een lager aanvaringsrisico voor sommige
zeevogelsoorten. Dit effect is afgewogen tegen de ontwerpeisen die een tiplaagteverhoging
met zich meebrengt. Denk hierbij aan de verzwaring van de fundering, die bij de aanleg
mogelijk tot meer verstoring van onderwaterleven leidt. Bij de voorgeschreven dimensionering
spelen voorts zaken als kosten, grondstoffengebruik en energetische terugverdientijd
van een windpark een rol.
Daarnaast is rekening gehouden met de maximale tiphoogte van 304,8 meter in verband
met de veiligheid van het luchtverkeer. De hoogte van 304,8 meter correspondeert met
de grens in het luchtruim van 1.000 voet. De verstoring van het luchtverkeer blijft
beperkt bij een bouwhoogte tot 1.000 voet. Uitgaande van die tiphoogtegrens, brengt
een tiplaagteverhoging met zich mee dat de bandbreedte voor rotordiameters ingeperkt
wordt. Met de voorgeschreven tiplaagte van minimaal 25 meter wordt een gelijk speelveld
voor ontwikkelaars zoveel mogelijk geborgd.
|
|
Norfolk windparken
|
202406275/2
|
De indiener verzoekt om te verduidelijken hoe de Norfolk windparken zijn en worden
meegenomen in de cumulatieve effecten beoordeling.
|
In zowel het KEC als in het MER worden internationale windparkontwikkelingen op de
Noordzee betrokken in de cumulatieve effectenbeoordeling. De geplande komst van de
Norfolk-windparken is in de beoordeling in het MER betrokken. In het KEC 5.0 en in
het MER is in de cumulatieve effectenbeoordeling uitgegaan van in totaal 4,2 GW, verdeeld
over de gebieden Norfolk Boreas, Norfolk Vanguard East en Norfolk Vanguard West. Dit
is gebaseerd op informatie van de initiatiefnemer RWE. Zie in dit verband ook nr. 202406275/7.
|
|
Toezicht en handhaving
|
202406275/3
|
De indiener verzoekt om toe te lichten hoe de voorgeschreven mitigerende maatregelen,
zoals het aantal rotaties voor vleermuizen en onderwatergeluid bandbreedte, worden
gecontroleerd en gehandhaafd.
|
De Wet windenergie op zee voorziet in de artikelen 26 tot en met 28 in het instrumentarium voor de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke handhaving
van het verbod om in strijd met het kavelbesluit en de vergunningvoorschriften te
handelen. De instrumenten voor bestuursrechtelijke handhaving zijn de bevoegdheden
strekkend tot het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom
alsmede het intrekken van de vergunning. Het strafrecht is eveneens een belangrijk
aspect van de handhaving. De Wet op de economische delicten kent in de sfeer van opsporing en vervolging een uitgebreid pakket aan bevoegdheden.
Het houden van toezicht op de bouw, exploitatie en verwijdering van windparken op
zee is deels een administratieve en deels een operationele aangelegenheid. Een voorbeeld
van administratief toezicht is het beoordelen van diverse uitvoeringsplannen die de
vergunninghouder voorafgaand aan de bouw moet aanleveren op grond van kavelbesluitvoorschriften
en de algemene regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Voorbeelden van operationeel toezicht zijn het uitvoeren van inspecties op zee,
surveillance vanuit de lucht en het (laten) uitvoeren van onderwatergeluidsmetingen.
Met de inzet van deze instrumenten kan de naleving van een onderwatergeluidsnorm of
het aantal rotaties per minuut worden gecontroleerd. Overigens rust op de vergunninghouder
op grond van het kavelbesluit ook een verplichting tot het meten van onderwatergeluid
(zie voorschrift 4, tweede lid, onderdeel g) en tot het rapporteren over de naleving van de stilstandvoorziening voor vleermuizen
(zie voorschrift 4, vierde lid, onderdeel d).
Voor het uitvoeren van toezichtstaken zijn afspraken gemaakt tussen onder meer de
betrokken ministeries, Rijkswaterstaat, Kustwacht, Staatstoezicht op de Mijnen en
de Inspectie Leefomgeving en Transport. Op grond van artikel 26 van de Wet windenergie op zee zijn ambtenaren aangewezen die zijn belast zijn met het toezicht op de naleving van
kavelbesluitvoorschriften.
|
|
Natura 2000
|
202406275/4
|
De indiener wijst erop dat uit een Duits onderzoek (Peschko et al. 2024) blijkt dat
de zeekoet een verstoringsafstand heeft van rond de 20 kilometer, en wijst erop dat
de kortste afstand tussen Natura 2000-gebied Bruine Bank en windenergiegebied Nederwiek
(zuid) 14 kilometer is, waardoor een deel van de Bruine Bank voor de zeekoet overlapt
en het foerageergebied van de zeekoet op de Bruine Bank kleiner wordt. De indiener
wijst erop dat dit negatieve effecten kan hebben en verzoekt om dit onderzoek mee
te nemen in de effectbeoordeling. Daarnaast verzoekt de indiener om de bufferzone
tot de Bruine Bank te verruimen.
|
De zienswijze ziet hoofdzakelijk op kavel I-A van Nederwiek (zuid) en niet op kavel
Gamma-B van IJmuiden Ver.
De nieuwe inzichten over verstoringsafstanden waar de indiener op doelt zijn verwerkt
in het KEC 5.0 en in (de aanvulling op) het MER. De opsteller van de passende beoordeling
geeft aan dat in de literatuur over de zeekoet verschillende effectafstanden zijn
beschreven, variërend van 0 tot 19,5 kilometer. De door de indiener benoemde studie
van Peschko et al. (2024)1 gaat uit van 19,5 kilometer en geldt derhalve als worst case. Kavel Gamma-A is gelegen
op circa 28 kilometer afstand, wat verder is dan de genoemde verstoringsafstand. De
conclusies van de passende beoordeling zijn daarmee ongewijzigd. De suggestie van
de indiener tot het verruimen van een ‘bufferzone’ is dan ook niet overgenomen.
|
|
Onderwatergeluid
|
202406275/5
|
De indiener wijst erop dat de impactbeschrijving voor vissen summier is en dat uit
het APELAFICO-onderzoek naar voren komt dat onderwatergeluid meer effect heeft op
vissen dan verwacht. De indiener verzoekt dit onderzoek mee te nemen in het kavelbesluit.
|
Zoals in paragraaf 7.3.5 van de toelichting bij het kavelbesluit is beschreven, zijn in de bouwfase verstoringseffecten te verwachten
op vis door onderwatergeluid en trillingen. Deze effecten hebben naar verwachting
geen doorwerkend effect op vispopulaties. De door de indiener aangehaalde studie verandert
deze conclusie niet.
Uit het APELAFICO-onderzoek blijkt dat in de buurt van heiactiviteit weinig reactie
wordt gezien van pelagische vis. Pelagische vissen zijn in grote getale aanwezig in
de directe omgeving van de heilocatie en lijken in ruimtegebruik of gedrag niet te
reageren op het aanwezige heigeluid. Dit in tegenstelling tot bruinvissen die wel
wegzwemmen van het geluid. Het onderwatergeluid als gevolg van heiwerkzaamheden kan
tot een tijdelijke verhoging van de gehoordrempel (TTS) leiden bij vissen tot op een
afstand van 2–3 kilometer van de heilocatie.
In het kavelbesluit worden maatregelen voorgeschreven die weliswaar zijn gericht op
bruinvissen en zeehonden, maar ook de effecten op vissen verzachten. Ingevolge voorschrift 4, tweede lid, onderdeel a, geldt bij heiwerkzaamheden een onderwatergeluidsnorm van 164 dB re 1 µPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron). Dit brengt met zich mee dat de vergunninghouder
bij de bouw van het windpark geluidsbeperkende maatregelen zal moeten treffen om aan
deze norm te kunnen voldoen.
Uit de APELAFICO-studie volgt dat de inzet van akoestische afschrikmiddelen weinig
nut heeft in relatie tot pelagische vis. Mede om deze reden is het gebruik van akoestische
afschrikmiddelen in het kavelbesluit niet voorgeschreven.
|
|
Biogene riffen
|
202406275/6
|
De indiener wijst erop dat in paragraaf 7.3.6 wordt benoemd dat het verstoorde bodemoppervlak maximaal 2.771.000 m2 bedraagt en dat daarmee de kans klein is dat eventueel aanwezige biogene riffen worden
geraakt. De indiener vraagt of dit impliceert dat er geen survey wordt gedaan voor
de inrichting van het windpark om potentiële rif-gebieden te vermijden. De indiener
verzoekt dit als voorschrift op te nemen in het kavelbesluit.
|
In het MER is geconcludeerd dat niet is uitgesloten dat in het gebied plaatselijk
riffen van gestekelde zandkokerwormen (Sabellaria spinulosa) aanwezig zijn. Daarbij plaatst het MER de kanttekening dat, indien deze aanwezig
zijn, het zeer aannemelijk is dat in de huidige situatie de (grotere) Sabellaria-banken
zich door de bodemberoerende visserij beperkt ontwikkeld hebben en dat een voor de
visserij gesloten windpark ook kansen biedt voor de ontwikkeling van zandkokerwormen
in de toekomst.
In het kader van het MONS-programma wordt onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding
van zandkokerwormriffen. Er zijn momenteel echter (nog) geen studies voorhanden waaruit
expliciet volgt of deze riffen daadwerkelijk aanwezig zijn en op welke exacte locatie(s)
binnen kavel Gamma-B van windenergiegebied IJmuiden Ver. De suggestie van de indiener,
om de vergunninghouder te verplichten om een survey uit te voeren voorafgaande aan
de bouw van het windpark, is niet overgenomen. Deze maatregel heeft naar verwachting
een te grote negatieve invloed op de kosten en de planning van de bouw van het windpark
en brengt te grote onzekerheden met zich mee over de inrichtingsmogelijkheden.
Overigens bedraagt het maximaal verstoorde bodemoppervlak volgens (de aanvulling op)
het MER niet 2.771.000 m2 maar 3.440.200 m2. Voorschrift 3, veertiende lid, en de paragrafen 6.12.4 en 7.3.6 zijn hier op aangepast. Zie in dit verband ook de beantwoording van de nrs. 202406277/3
en 202406277/4.
|
|
Windenergiegebieden Verenigd Koninkrijk
|
202406275/7
|
De indiener verzoekt om de verschillende effectstudies die zijn gedaan in het kader
van de windenergiegebieden in het Verenigd Koninkrijk terug te laten komen in de MER.
|
Naar aanleiding van deze zienswijze heeft de MER-opsteller de verschillende effectstudies
geraadpleegd die zijn uitgevoerd voor de toekomstige, naburige Norfolk-windparken.
In die effectstudies worden enkel kleine, voornamelijk lokale, effecten op vogels
verwacht. Dat is grotendeels in lijn met de passende beoordeling en het MER voor kavel
Gamma-B, waarin is geconcludeerd dat (ook in cumulatie) geen significante effecten
optreden voor Natura 2000-gebieden en dat de staat van instandhouding van beschermde
soorten niet verslechtert.
|
|
Coatings van constructies
|
202406275/8
|
De indiener ziet graag dat het in voorschrift 3, tiende lid, neergelegde gebruik van best beschikbare technieken samen met de rapportageverplichting
van voorschrift 3, dertiende lid, wordt ingezet om progressieve normerende doelen
te stellen aan het inperken van het gebruik van schadelijke stoffen. De indiener wijst
erop dat daarnaast de uitkomsten uit het project ANEMOI direct moeten worden ingezet
om normerende voorschriften te creëren.
|
De voorschriften 3, tiende en dertiende lid, verplichten de vergunninghouder om zo weinig als redelijkerwijs mogelijk schadelijke
stoffen te gebruiken in coatings. Deze voorschriften zijn tevens bedoeld om meer informatie
te vergaren over (de omvang) van het gebruik van schadelijke stoffen in coatings.
Hiermee kan beter inzicht worden verkregen op de mogelijke omvang van de emissies
van schadelijke stoffen en de gevolgen voor de waterkwaliteit. Ook wordt inzicht verkregen
over alternatieven. Met die informatie kan bij toekomstige kavelbesluiten inderdaad
worden gekeken naar de mogelijkheden om progressieve normerende doelen te stellen
aan het inperken van het gebruik van schadelijke stoffen. In dat kader zullen dan
ook de bevindingen uit het project ANEMOI worden meegenomen. De bevindingen van het
project ANEMOI worden in 2026 verwacht en kunnen daarom in dit kavelbesluit nog niet
worden meegenomen.
|
|
Plastic deeltjes rotorbladen
|
202406275/9
|
De indiener ziet graag dat, wanneer meer kennis beschikbaar is over het minimaliseren
van de verspreiding van plastic deeltjes uit rotorbladen, voorschrift 3, elfde lid, ook normerend wordt. De indiener wijst erop dat het ook hier goed zou zijn om de
kennis uit het project ANEMOI te gebruiken.
|
De vergunninghouder treft op grond van voorschrift 3, elfde lid, maatregelen om de verspreiding van plastic deeltjes uit rotorbladen zo veel als
redelijkerwijs mogelijk te voorkomen en rapporteert hierover (voorschrift 3, dertiende
lid). Wanneer meer informatie beschikbaar is over het minimaliseren van de verspreiding
van plastic deeltjes uit rotorbladen, kan bij toekomstige kavelbesluiten inderdaad
worden bekeken hoe een dergelijk voorschrift normerend kan worden gemaakt. In dat
kader zullen dan ook de bevindingen uit het project ANEMOI worden meegenomen. De bevindingen
van het project ANEMOI worden in 2026 verwacht en kunnen daarom in dit kavelbesluit
nog niet worden meegenomen.
|
|
Opofferingsanodes
|
202406275/10
|
De indiener ziet met betrekking tot voorschrift 3, twaalfde lid, graag sturing op best beschikbare technieken, zoals Impressed current cathodic protection
(ICCP) anodes, wanneer hier meer kennis over is verzameld. De indiener verzoekt ook
hier de kennis uit het project ANEMOI te gebruiken.
|
In paragraaf 6.15.3 van de toelichting is opgemerkt dat gebruik kan worden gemaakt van opgedrukte stroom
(‘impressed current cathodic protection’) als alternatief voor opofferingsanodes.
In de praktijk wordt hier al veel van gebruik van gemaakt in de operationele fase
van een windpark, en worden opofferingsanodes nog toegepast in de bouwfase als tijdelijke
overbruggingsmaatregel. Wanneer meer kennis beschikbaar is over de voor- en nadelen
van alternatieven en het geheel uitbannen van opofferingsanodes, kan bij toekomstige
kavelbesluiten inderdaad worden bekeken hoe in voorschrift 3, twaalfde lid, meer kan worden gestuurd op best beschikbare technieken. In dat kader zullen dan
ook de bevindingen uit het project ANEMOI worden meegenomen. De bevindingen van het
project ANEMOI worden in 2026 verwacht en kunnen daarom in dit kavelbesluit nog niet
worden meegenomen.
|
|
Bodemverstoring
|
202406275/11
|
De indiener verzoekt te verduidelijken wat precies onder de definiëring van bodemverstorend
werk, zoals bedoeld in voorschrift 3, veertiende lid, valt. Valt daar bijvoorbeeld ook het plaatsen en/of toepassen van natuurbeschermende
en/of natuurversterkende maatregelen als onderdeel van de tendercriteria onder?
|
Bodemverstoring is het door menselijke activiteit fysiek veranderen, verplaatsen of
op een andere wijze verstoren van de bodemstructuur. Activiteiten die de bodem verstoren
bij de bouw van het windpark zijn onder andere werkzaamheden (voorafgaand) aan het
aanbrengen van erosiebescherming, het installeren en begraven van inter-array-kabels
en het plaatsen van een jack-up-vessel. Zie in dit verband ook de beantwoording van
nr. 202406277/3.
In voorschrift 4, zevende lid, zijn bepalingen opgenomen ter bevordering van het natuurinclusief bouwen van het
windpark. Zoals vermeld in de toelichting bij dat voorschrift, mogen maatregelen voor
het zogeheten natuurinclusief ontwerpen en bouwen als bedoeld in dat voorschrift,
alleen betrekking hebben op de windparkstructuren zelf. Deze moeten direct gerelateerd
zijn aan de op te richten windturbines en erosiebescherming. De maatregelen die in
het kader van voorschrift 4, zevende lid, bodemverstoring met zich meebrengen, vallen
derhalve (ook) onder de beperking die is benoemd in voorschrift 3, veertiende lid. Indien in het kader van de Regeling vergunningverlening kavel Gamma-B in windenergiegebied
IJmuiden Ver bodemverstorende maatregelen worden uitgevoerd die niet direct gerelateerd
zijn aan de op te richten windturbines en erosiebescherming is doorgaans een omgevingsvergunning
vereist. Het aspect bodemverstoring zal dan aan de orde komen in de beoordeling van
de vergunningaanvraag op grond van de Omgevingswet.
|
|
Natuurvriendelijk bouwen
|
202406275/12
|
De indiener ziet graag dat bij het plannen en toepassen van mitigerende maatregelen,
zoals bedoeld in voorschrift 4, gebruik wordt gemaakt van het onder het Noordzeeakkoord ontwikkelde rapport ‘Afwegingskader
voor natuurvriendelijk bouwen op de Noordzee’ (afspraak 5.2 van het Noordzeeakkoord).
|
De toepassing van het afwegingskader door het bevoegd gezag bij het vaststellen van
kavelbesluiten en tenders is thans beperkt. Het kavelbesluit bevat wel zowel mitigerende
maatregelen als maatregelen inzake natuurinclusief bouwen, en ook de tenderregelingen
bevatten ecologische criteria om verdere maatregelen te stimuleren. Op deze wijze
geeft de Minister van Klimaat en Groene Groei gehoor aan de afspraken uit het Noordzeeakkoord.
Met het door de indiener benoemde afwegingskader kunnen maatregelen worden beoordeeld
aan de hand van verschillende criteria, waaronder de verwachte ecologische impact,
juridische implicaties, technische overwegingen en kosten. Op deze manier kunnen diverse
maatregelen met elkaar worden vergeleken, en kan inzicht worden verkregen over welke
(combinaties van) technieken en maatregelen in bepaalde projecten de voorkeur verdienen
boven andere combinaties. Het geformuleerde afwegingskader kan zowel de initiatiefnemer
als betrokken stakeholders ondersteunen bij de keuze over de toepassing van natuurbeschermende
en -versterkende maatregelen.
Van belang hierbij is dat er per sector die zich bezighoudt met energie-infrastructuur
op de Noordzee verschillende procedures en wet- en regelgeving van toepassing zijn.
Zo doen in het geval van de mijnbouwsector initiatiefnemers van een olie- of gaswinning
een aanvraag bij de Minister van Klimaat en Groene Groei, die hiervoor een vergunning
kan verlenen. Wat betreft wind op zee worden door de Minister van Klimaat en Groene
Groei kavelbesluiten vastgesteld binnen aangewezen windenergiegebieden. Vanwege de
verschillende wijze van vergunningverlening wordt er in samenwerking met de stakeholders
van het Noordzeeoverleg, gewerkt aan een handreiking voor de toepassing van het afwegingskader.
Ook de bij het Noordzeeoverleg aangesloten natuurorganisaties zijn hierbij betrokken.
Het staat windparkoperators uiteraard vrij om, mits passend binnen de mogelijkheden
van wet- en regelgeving, zélf extra maatregelen te treffen en daarbij het afwegingskader
in te zetten. Het Noordzeeakkoord stelt hierover: voor de bovenwettelijke verplichtingen
geldt dat die redelijkerwijs gevergd kunnen worden zonder dat excessieve kosten door
de initiatiefnemer worden gemaakt waar slechts beperkte milieu- of natuurwinst tegen
overstaan.
|
|
Onderwatergeluid
|
202406275/13
|
De indiener ziet graag dat de nieuwe kennis over onderwatergeluid uit projecten als
JOMOPANS en DEMASK snel bijdragen aan het progressief normeren van toegestane geluidsimpact
zoals is neergelegd in voorschrift 4, eerste en tweede lid.
|
De onderzoeksprojecten waar de indiener naar verwijst hebben nog geen nieuwe inzichten
geboden. Om die reden zijn de onderzoeken ook niet benoemd in het MER en het kavelbesluit.
In het onderzoeksproject DEMASK wordt het onderzoek naar effecten, van continugeluid
door windparken en aan de windparken gerelateerde scheepvaart, op de mariene natuur
voortgezet. Van deze studie worden de eerste resultaten eind 2025, begin 2026 verwacht.
De JOMOPANS-studie richt zich met name op scheepvaart, niet per sé gerelateerd aan
windparken op zee, en is minder relevant in deze context.
|
|
Onderwatergeluid
|
202406275/14
|
De indiener betreurt het dat in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel a, wordt vastgehouden aan het maximale geluidsniveau van 164 dB re 1 μPa2s SELss. De indiener ziet graag dat de geluidsnorm internationaal wordt afgestemd, en wijst
erop dat de geluidsnorm zo strikt mogelijk dient te zijn om geluidsimpact van impulsgeluid
bij de bouw tot het minimum te beperken.
|
In het MER is voor wat betreft onderwatergeluid bij bouwwerkzaamheden een bandbreedte
gehanteerd van 160 tot 164 dB re 1 µPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron). Op basis van de resultaten van het MER en overwegingen
over de (technische) uitvoerbaarheid is een keuze gemaakt om in het kavelbesluit een
bindende onderwatergeluidsnormering te hanteren van 164 dB re 1 µPa2s SELss (op 750 meter van de heilocatie). Zie in dit verband paragraaf 7.8.2 voor een toelichting op het onderwatergeluidsvoorschrift.
In het KEC 5.0 is de cumulatieve impact berekend van alle windparken op de Noordzee
tot ca. 2032. De internationale hoeveelheid verstoringsdagen en de populatieafname
ten gevolge hiervan is in beeld gebracht, inclusief de Nederlandse bijdrage hierin.
In het KEC 5.0 wordt geconcludeerd dat bij de uitrol van de windparken op zee in de
periode tot ca. 2032 door heigeluid geen onacceptabele effecten op de populaties van
bruinvissen, gewone en grijze zeehonden optreden als bij de nog aan te leggen Nederlandse
windparken een geluidnorm wordt opgelegd van 164 dB re 1 µPa2s SELss (op 750 meter van de heilocatie).
Het klopt dat door de Noordzeelanden geen uniforme onderwatergeluidsnormering wordt
gehanteerd en er ook geen uniforme meetstandaarden zijn. In het KEC en het MER is
hier rekening mee gehouden door in berekeningen van cumulatieve effecten rekening
te houden met de toepasselijke geluidnorm van de jurisdictie waarbinnen het windpark
is gelegen. Er zijn vooralsnog geen vergevorderde initiatieven om de onderwatergeluidsnormering
te harmoniseren. Wel wordt momenteel binnen het verband van de North Seas Energies
Cooperation (NSEC) onderzocht welke maatregelen in uitvoeringsbesluiten worden voorgeschreven
per deelnemend land. Deze kennis wordt gedeeld en geïnventariseerd om te bezien of
‘best practices’ in meer Noordzeelanden kunnen worden toegepast.
|
|
Onderwatergeluid
|
202406275/15
|
De indiener wijst erop dat het in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel b, genoemde aantal bruinvisverstoringsdagen aan de hoge kant is ten opzichte van de
populatie, en wijst erop dat het aantal verstoringsdagen nog groter is als de drie
kavels (Gamma-A en Gamma-B van IJmuiden Ver en I-A van Nederwiek) na elkaar worden
gebouwd. De indiener vraagt hoe de verstoringsdagen van de drie kavels zich tot elkaar
verhouden en verzoekt in het kavelbesluit het effect op de cumulatie toe te lichten.
De indiener wijst erop dat ook de Commissie mer heeft geadviseerd om het aantal verstoringsdagen
te verduidelijken en om mitigerende maatregelen toe te voegen.
|
Er bestaat een onzekerheid over de exacte bouwperiodes van de windparken in de kavels
I-A van windenergiegebied Nederwiek (zuid), en Gamma-A en Gamma-B van windenergiegebied
IJmuiden Ver. De toekomstige vergunninghouders van deze windparken hebben een (beperkte)
flexibiliteit om de planning van de bouw naar eigen inzicht vorm te geven. In de vergunning
bedoeld in artikel 12 van de Wet windenergie op zee wordt nader bepaald voor welk tijdvak de vergunning geldt, en binnen welke termijn
na het onherroepelijk worden van de vergunning, (deel)activiteiten moeten zijn verricht.
Overigens is de fasering in de tijd in de modellering van de bruinvisverstoring geen
bepalende parameter. Wel doorslaggevend in de modellering zijn:
- de omvang van het effectief verstoorde oppervlak (wat afhankelijk is van de geluidverspreiding
en de dosis-effect relatie);
- de lokale dichtheid van zeezoogdieren;
- het aantal dagen waarop wordt geheid.
In het MER is opgemerkt dat het simultaan heien leidt tot minder bruinvisverstoringsdagen,
onder andere vanwege de overlap van de verstoringscontour. Het beoordeelde scenario
in het MER is echter worst-case, waarbij niet wordt uitgegaan van het simultaan heien
van de meerdere windparken.
|
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202406275/16
|
De indiener wijst erop dat in voorschrift 4, derde lid, de drempelwaarde van de stilstandvoorziening op 500 vogels/km/uur wordt gezet. De
indiener heeft begrepen dat deze drempelwaarde nog wordt aangepast en betreurt dat
deze aanpassing een wijzigingsbesluit op termijn noodzakelijk maakt. Daarnaast ziet
de indiener graag dat bij de mitigatie van aanvaringsslachtoffers in de tenderregeling
ook wordt ingezet op afstemming met internationale en nabijgelegen windparken.
|
Kavelbesluiten berusten op de best beschikbare inzichten, dit geldt ook voor inzichten
over vogeltrek. Op dit moment wordt voor de bepaling van de drempelwaarde gebruikgemaakt
van de beschikbare meetgegevens uit het Offshore Windpark Egmond aan Zee (OWEZ). Er
is daarbij een waarde van 500 vogels/km/uur op rotorhoogte bepaald. Verdere kennisontwikkeling
over de vogeltrek over de Noordzee kan leiden tot een toekomstige aanpassing van het
voorschrift. In de aanloop naar een dergelijk besluit zullen de windparkeigenaren
en andere relevante partijen hierover geïnformeerd worden. Tegen een wijziging van
een kavelbesluit staan rechtsmiddelen open.
De indiener pleit daarnaast voor afstemming met internationale en nabijgelegen windparken
via het tenderinstrument. Dit laatste aspect heeft betrekking op een gepubliceerd
concept van de Regeling vergunningverlening kavel Gamma-B in windenergiegebied IJmuiden Ver, en valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
|
Stikstofdepositie
|
202406275/17
|
De indiener vraagt op welke wijze het Ministerie van Landbouw, Voedselzekerheid, Visserij
en Natuur (LVVN) is betrokken bij de in voorschrift 4, vijfde lid, neergelegde stikstofmaatregelen.
|
In voorschrift 4, vijfde lid, is vastgelegd dat bij de bouw-, exploitatie- en verwijderingswerkzaamheden stikstofdeposities
in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden voorkomen. Het kavelbesluit wordt
door de Minister van Klimaat en Groene Groei vastgesteld in overeenstemming met onder
anderen de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De
in artikel 3 van de Wet windenergie op zee bedoelde bestuursorganen worden in de voorbereiding van kavelbesluiten met regelmaat
geconsulteerd over de inhoud van voorschriften.
|
|
Monitoring
|
202406275/18
|
De indiener wijst erop dat wat betreft ecologie en natuur weinig aan monitoring wordt
gedaan en ziet in voorschrift 5 graag een aanvulling op ecologische monitoring, ook qua abiotische factoren. Daarnaast
wijst de indiener erop dat het goed zou zijn als strategische onderzoekagenda’s, zoals
Wozep en MONS, meer worden gekoppeld aan monitorings-verplichtingen in het kavelbesluit
en aan de tender-criteria.
|
Hoewel het Wozep de monitoringsverplichting per windpark goeddeels vervangt, bestaat
er een sterke wisselwerking tussen het Wozep en het kavelbesluitenproces, en wordt
in de uitvoering van monitoringsonderzoek nauw samengewerkt met windparkexploitanten.
Zoals is beschreven in het Wozep jaarplan 2025–2026, vindt prioritering van onderzoeken
mede plaats op basis van actuele signalen uit MER-trajecten voor de kavelbesluiten.
Het Wozep jaarplan 2025–2026 beschrijft tevens de relaties met het programma Monitoring
en Onderzoek Natuurversterking en Soortenbescherming (MONS) en met windparkexploitanten.
Een overzicht van lopende en toekomstige onderzoeken en het jaarplan van Wozep zijn
te vinden op www.noordzeeloket.nl/functies-gebruik/windenergie/ecologie/wind-zee-ecologisch-programma-wozep/.
|
|
Financiële zekerheid
|
202406275/19
|
De indiener wijst erop dat in de toekomst kan worden overwogen om natuurversterkende
maatregelen of natuurversterkende erosiebescherming deels achter te laten indien dit
de voorkeur heeft voor de natuur. De indiener vraagt of daarvoor het in voorschrift 9 neergelegde bedrag, dat wordt gereserveerd voor de verwijdering van het windpark,
kan worden gebruikt.
|
In voorschrift 9 is een bepaling opgenomen waarmee wordt geregeld dat gedurende de exploitatie van
het windpark de vergunninghouder zich garant stelt voor de kosten van verwijdering
van het windpark met een financiële zekerheidstelling. Als de vergunninghouder niet
meer kan voldoen aan de verplichting tot verwijdering van het windpark, kan het bevoegd
gezag de kosten daarvan middels de gestelde financiële zekerheid verhalen. De Staat
kan derhalve pas een beroep doen op de financiële zekerheidsstelling in het (uitzonderlijke)
geval dat de vergunninghouder niet aan zijn verplichting tot verwijdering van het
windpark voldoet. Er kan dan ook niet vooruit worden gelopen op de besteding van de
in dat geval vrijgekomen middelen. In zoverre de indiener betoogt om delen van het
windpark omwille van natuurversterking niet te verwijderen, valt de zienswijze buiten
de reikwijdte van het kavelbesluit. Ingevolge artikel 7.45 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt een windpark dat niet meer in gebruik is verwijderd, met het oog op de vervulling
van maatschappelijke functies door de Noordzee.
|
|
Gaswinning
|
202406276
|
De indiener wijst erop dat kavel Gamma-B met het gebied waarvoor winningsvergunning
K17a geldt overlapt, waardoor de mijnbouwactiviteiten in dit winningsvergunningsgebied
kunnen worden beperkt. Daarnaast wijst de indiener erop dat hij voornemens is om het
onontwikkelde voorkomen en de prospects in de gebieden waarvoor de winningsvergunningen
K17a en K18a gelden verder te ontwikkelen. Voor deze toekomstige mijnbouwactiviteiten
is eveneens ruimte nodig om de helikopterbereikbaarheid te borgen. De indiener is
momenteel in gesprek met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei over maatwerkafspraken
met als doel om zowel de huidige, als toekomstige mijnbouwactiviteiten en het nieuwe
windpark zo veel mogelijk samen te laten plaatsvinden. De indiener verzoekt de in
deel IV van het ontwerpkavelbesluit opgenomen concept-coördinaten voor nieuwe gaswinningsactiviteiten
vrij te houden van windturbines. Tot slot wijst de indiener op de volgende voordelen
voor Nederland van de ontwikkeling van het gebied K17a: (i) het levert een bijdrage
aan de winning van meer aardgas in Nederland, (ii) het heeft een positief effect op
de Nederlandse schatkist, (iii) de effecten op natuur en milieu worden geminimaliseerd,
omdat het zoveel mogelijk gebruikmaakt van bestaande leidingen, (iv) het kan worden
gebruikt als voorbeeld hoe de overheid en het bedrijfsleven succesvol kunnen samenwerken,
(v) het zal geen vertraging voor het vergunningentraject van kavel Gamma-B opleveren,
en (vi) het zal de operationele omstandigheden in de WTG-pijpleiding verbeteren.
|
Zowel de realisatie van windenergie op zee als de gaswinning op de Noordzee is een
prioriteit van het kabinet. Ruimte op de Noordzee is echter schaars. Daarom is het
belangrijk dat er samen met stakeholders maatwerkoplossingen worden gezocht om de
beschikbare ruimte zo goed mogelijk te benutten voor het onderling ruimtelijk inpassen
van windparken en mijnbouwactiviteiten.
In en nabij kavel IJmuiden Ver Gamma-B kunnen volgens de indiener mogelijk nieuwe
gaswinningsactiviteiten worden ontwikkeld. De indiener heeft met het Ministerie van
Klimaat en Groene Groei de afgelopen maanden gesprekken gevoerd over de mogelijkheid
om dit ruimtelijk in te passen in kavel Gamma-B. Er is een positieve uitkomst bereikt,
waarbij door ruimtebesparende oplossingen de indiener de mogelijkheid behoudt om nieuwe
gasreserves aan te boren binnen zijn winningsvergunning. Daarnaast blijkt uit de door
Afry uitgevoerde gevoeligheidsanalyse dat de jaarlijkse energieopbrengst van dit windpark
naar verwachting hoger zal zijn dan zonder deze maatwerkoplossing, wat duidt op een
iets lagere levelized cost of energy (LcoE).2 Dit laat zien dat door samen te werken een win-winsituatie kan ontstaan, waarmee
beide nationale belangen kunnen worden geborgd.
Mede naar aanleiding van deze zienswijze en de gevoerde gesprekken zijn de grenzen
van kavel Gamma-B en de ruimtelijke inrichting gewijzigd in het definitieve kavelbesluit
Gamma-B. Het gaat daarbij onder andere om het inpassen van veiligheids- en reserveringszones
van twee mogelijke toekomstige onbemande mijnbouwplatforms zonder helideck. De wijzigingen
zijn doorgevoerd via aanpassingen in voorschrift 2 van het kavelbesluit. Paragraaf 3.1.1 van de toelichting bevat een compleet overzicht van alle wijzigingen.
In veiligheidszones kunnen passende maatregelen worden genomen ter verzekering van
de veiligheid van zowel de scheepvaart als van de mogelijke toekomstige mijnbouwplatforms.
Hierin mogen geen windturbines en/of inter-array kabels worden geplaatst. Daarnaast
mogen in de reserveringszones voor het verkeer van en naar de mogelijk toekomstige
mijnbouwplatforms en voor een mogelijk nieuwe pijpleidingen geen windturbines worden
geplaatst. De voor de mogelijke mijnbouwplatforms beoogde pijpleidingen zullen worden
geplaatst in de veiligheids- en/of reserveringszones. Aangezien de pijpleidingen gelegd
zullen worden in de veiligheids- en/of reserveringszones is er genoeg ruimte voor
een pijplegschip om zijn werk uit te voeren. Het mogelijk te winnen gas kan grotendeels
via bestaande pijpleidingen, die de K17-FA-1 en K14-FB-1 productieplatforms verbinden
met het K14-FA-1 productieplatform, aan land gebracht worden. Voor het verkeer van
en naar de mogelijke mijnbouwplatforms of daarvoor benodigde installaties, zal de
indiener zo veel mogelijk gebruik maken van de veiligheids- en/of reserveringszones.
De aanleg, het onderhoud en de verwijdering van het windpark en mijnbouwactiviteiten
kunnen elkaar beïnvloeden. Het is aan de vergunninghouder van het windpark en vergunninghouder
van de eventuele mijnbouwactiviteit om de werkzaamheden in kavel Gamma-B waar relevant
af te stemmen. Hierbij valt te denken aan afstemming over helikopter- en/of scheepvaartbewegingen,
bouw-, onderhouds-, en verwijderingswerkzaamheden en het kruisen van pijpleidingen
met inter-array-kabels (of andersom). Voor het kruisen van kabels en leidingen geldt
als standaardpraktijk dat afspraken worden gemaakt tussen de kabel- of leidingexploitant
en de vergunninghouder van het windpark (een zogeheten nabijheids- en kruisingsovereenkomst).
Dit is ook van belang voor mogelijk nieuw aan te leggen pijpleiding(en), waarbij afstemming
over definitieve locatie(s) binnen de reserveringszones en over de planning van de
aanleg van de mogelijke nieuwe pijpleiding(en) zal moeten plaatsvinden. Dit wordt
niet gereguleerd in het kavelbesluit.
Daarnaast is de kavelgrens verlegd in westelijke richting en reikt deze thans tot
aan de grens van het windenergiegebied (in plaats van tot aan de onderhoudszone van
de bestaande pijpleiding van platform K17-FA-1 naar platform K14-FB-1 in het ontwerpkavelbesluit).
Deze bestaande pijpleiding komt door het verleggen van de kavelgrens in westelijke
richting binnen de contour van kavel Gamma-B te liggen. In overeenstemming met de
indiener is een onderhoudszone opgenomen van 240 meter aan weerszijden van de pijpleiding.
Om toch eventuele hinder van onderhoud en reparaties van de pijpleiding zoveel mogelijk
te voorkomen is als waarborg in voorschrift 4, tiende lid, opgenomen dat tijdens reparaties en onderhoud van de pijpleiding het aantal rotaties
van de windturbines in een straal van 1.000 meter rondom de reparatie/onderhoudsplaats
tot minder dan twee per minuut teruggebracht moet worden.
Deze aanpassingen in het definitieve kavelbesluit zorgen ervoor dat er voldoende ruimte
is voor mogelijke nieuwe mijnbouwactiviteiten en dat er aan de westzijde extra ruimte
is voor windturbines. In het MER is het gehele windenergiegebied tot aan de westzijde
onderzocht. Deze aanpassing van de verkaveling valt daarmee binnen de onderzochte
effecten van het beoogde windpark en leidt niet tot andere conclusies in het MER.
Mogelijke effecten van eventuele toekomstige mijnbouwactiviteiten zijn onderwerp van
besluitvorming in de vergunningprocedure(s) voor die activiteiten, waarbij die mogelijke
effecten (ook) beoordeeld zullen moeten worden in relatie tot de aanwezigheid van
een windpark.
Indien vaststaat de mijnbouwactiviteiten geen doorgang vinden, voorziet het kavelbesluit
overigens ook in de mogelijkheid om de reserveringszones en veiligheidszones toch
te benutten voor het plaatsen van windturbines mits de Minister van Klimaat en Groene
Groei instemt. Op deze wijze is geborgd dat meer ruimte van het windenergiegebied
kan worden benut voor windenergie indien wordt besloten de thans beoogde mijnbouwactiviteiten
niet uit te voeren. In de beoordeling van een eventueel verzoek zal de Minister van
Klimaat en Groene Groei moeten vaststellen dat de thans beoogde mijnbouwactiviteiten
geen doorgang zullen vinden. Een dergelijk ‘instemmingsbesluit’ is een besluit in
de zin van de Awb. Tegen een instemmingsbesluit of een weigering daarvan staat rechtsbescherming open
voor belanghebbenden, zoals de vergunninghouder van het windpark en de initiatiefnemer
van de thans voorziene mijnbouwactiviteiten.
|
|
Begrenzing windpark
|
202406277/1
|
De indiener wijst erop dat bij de bepaling van de coördinaten van de kavelbegrenzing
de onderhoudszone van PL0190-PR lijkt te missen, waardoor de in voorschrift 2, eerste lid, genoemde punten S_62 en mogelijk ook WFZ_15 niet kloppen.
|
Naar aanleiding van de zienswijze zijn de coördinatentabel van voorschrift 2, eerst lid, en de kaart met de ligging van kavel Gamma-B, die als bijlage bij voorschrift 2, eerst lid, is opgenomen in deel IV van het kavelbesluit, aangepast. De coördinaten in het kavelbesluit
zijn definitief en bindend.
|
|
Gaswinning
|
202406277/2
|
De indiener wijst erop dat de strook van 1 NM leidt tot veel meer extra zogverliezen.
De indiener vraagt of de gaswinningsactiviteiten niet met de vergunninghouder van
het windpark kunnen worden afgestemd, zoals ook met TenneT gebeurt, in plaats van
dit voor te schrijven in het kavelbesluit.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406276. Uit onderzoek van Afry blijkt dat de aanvullende
gaswinningsactiviteiten van Tenaz Energy Netherlands in en nabij kavel Gamma-B inpasbaar
zijn met beperkte invloed op de businesscase van het windpark. De gevoeligheidsanalyse
laat zelfs een verbetering zien van de jaarlijkse energieopbrengsten van het windpark
in de aangepaste verkaveling (als beschreven in paragraaf 4.2.2 van de toelichting) ten opzichte van de situatie met de kavelbegrenzing in het ontwerpkavelbesluit.3 Er is voor gekozen om reserveringszones voor mogelijk toekomstige mijnbouwactiviteiten
op te nemen in het kavelbesluit om de rechtszekerheid van beide partijen zo goed als
mogelijk te borgen. Dit staat niet in de weg van verdere afstemming tussen de twee
initiatiefnemers, zoals is beschreven in de beantwoording van 202406276. Het kavelbesluit
voorziet ook in de mogelijkheid om de reserveringszones en veiligheidszones toch te
benutten voor het plaatsen van windturbines indien vaststaat dat de mijnbouwactiviteiten
geen doorgang vinden en de Minister van Klimaat en Groene Groei instemt. Zowel in
het geval van het doorgaan van mijnbouwactiviteiten als in het geval van het niet
doorgaan daarvan, is het dus van belang dat goede afstemming plaatsvindt tussen beide
initiatiefnemers.
|
|
Bodemverstoring
|
202406277/3
|
De indiener wijst erop dat de in voorschrift 3, veertiende lid, genoemde limiet van 2.771.000 m² voor bodemverstorend werk te laag is. De juiste
limiet moet volgens de indiener 4.526.100 m² zijn.
|
Naar aanleiding van de zienswijze heeft een herberekening plaatsgevonden van de maximale
bodemoppervlakte waarop bodemverstorend werk plaatsvindt (zie paragraaf 5.1.2 van
het MER). Voor Gamma-A en Gamma-B tezamen is dit 6.880.400 m². Voor kavel Gamma-B
is dit 3.440.200 m². Zie in dit verband ook de beantwoording van de nrs. 202406275/6
en 202406277/4.
|
|
Bodemverstoring
|
202406277/4
|
De indiener wijst erop dat voor de berekening van de in voorschrift 3, veertiende lid, genoemde limiet voor bodemverstorend werk het plaatsen van jack-up schepen niet
is meegenomen en dat hier dus nog extra ruimte voor moet komen.
|
Naar aanleiding van de zienswijze heeft een herberekening plaatsgevonden van de maximale
bodemoppervlakte waarop bodemverstorend werk plaatsvindt (zie paragraaf 5.1.2 van
het MER). Het plaatsen van jack-up schepen is in deze herberekening meegenomen. Voor
de bepaling van de maximale bodemoppervlakte waarop bodemverstorend werk plaatsvindt
is meegenomen:
• Het verwijderen van onontplofte oorlogsresten en wrakken;
• Het inbrengen van de parkbekabeling zelf met jetting- en trenchingtechnieken;
• Het drukken van de steunpoten van jack-up schepen op de zeebodem tijdens het plaatsen
van de windturbinefunderingen;
• Het plaatsen van windturbinefunderingen en omliggende erosiebescherming op de zeebodem.
Zie in dit verband ook de beantwoording van de nrs. 202406275/6 en 202406277/3.
|
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202406277/5
|
De indiener stelt voor om het in voorschrift 4, vierde lid, onderdeel b, gehanteerde aantal rotaties per minuut te veranderen naar ‘minder dan twee’, omdat
dit gunstiger is voor de structurele integriteit van de windturbines en fundaties
en omdat dit in lijn is met de instellingen van de stilstandvoorziening voor vogels.
|
Op grond van voorschrift 4, vierde lid, brengt de vergunninghouder bij de specifiek genoemde weersomstandigheden waaronder
in het gebied (verhoogde) vleermuistrek is te verwachten, het aantal rotaties per
minuut van de windturbines terug tot minder dan één. Uit literatuur volgt dat bij
1 rotatie per minuut de snelheid laag genoeg is om slachtoffers te voorkomen.4 Volgens Boonman (2022)5 is de voorziening bij 2 rotaties per minuut minder effectief, waarbij hij uitgaat
van een rotordiameter van ten minste 200 meter en een tipsnelheid van 75 km/u. De
daarbij geplaatste kanttekening is dat op land betrekkelijk veel vleermuisslachtoffers
worden gevonden langs provinciale wegen waar max. 80 km/u wordt gereden. Gelet hierop
verbindt het onderzoek de voorwaarde van 1 rotatie per minuut aan de stilstandvoorziening.
Deze voorwaarde is overgenomen in het kavelbesluitvoorschrift.
Overigens is de stilstandvoorziening enkel van toepassing bij zwakke tot matige wind,
waarmee geen gevolgen voor de structurele integriteit van de turbines zijn te verwachten.
Ook zijn er geen indicaties dat de stilstandvoorziening in moderne windturbines niet
kan worden geprogrammeerd op minder dan één rotatie per minuut naast een stilstandvoorziening
voor vogels die is gebaseerd op minder dan twee rotaties per minuut. Indien uniformiteit
vanuit exploitatieoverwegingen gewenst is, dan is het vanuit ecologisch perspectief
mogelijk om beide stilstandvoorzieningen uit te voeren op basis van minder dan één
rotatie per minuut. De suggestie is niet overgenomen.
|
|
Verstrekken gegevens inter-array-kabels
|
202406277/6
|
De indiener vraagt of met het in voorschrift 5, tweede lid, genoemde begrip ‘de ingraafdiepte’ wordt bedoeld ‘de ingraafdiepte op het moment
van installeren’, nu de ingraafdiepte van de inter-array-kabels, gelet op het dynamisch
karakter van dit gedeelte van de Noordzee, geen statische parameter is.
|
De veronderstelling van de indiener is correct. De vergunninghouder kan ingevolge
voorschrift 5, tweede lid, worden verzocht gegevens te leveren over de begraafdiepte, waarbij het gaat om de
initiële begraafdiepte. Dit is in het voorschrift verduidelijkt. Daarnaast zijn andere
aspecten in het voorschrift aangepast. Zie in dit verband de beantwoording van nrs.
202406279/14 en 202406283/12.
|
|
Medewerkingsplicht onderzoeken
|
202406277/7
|
De indiener verzoekt om concreter aan te geven wat er van de vergunninghouder wordt
verwacht op het gebied van de medewerkingsplicht ten aanzien van onderzoek dat wordt
uitgevoerd naar de impact van offshore windparken op de natuur. De indiener wijst
ter voorbeeld op het in paragraaf 7.8.1 genoemde vogeldetectiesysteem en de apparatuur die wordt genoemd in voorschrift 4, derde lid, en voorschrift 5, eerste lid. De indiener merkt op dat het belangrijk is om kosten laag te houden en om te kunnen
voorzien wat geïnstalleerd zal worden.
|
Kostenreductie is een expliciet uitgangspunt in de Wet windenergie op zee. Het project MIVSP heeft als primaire doel om tegen zo economisch voordelige voorwaarden
de aanschaf, plaatsing en exploitatie te realiseren van verschillende sensoren die
benodigd zijn voor onder andere onderzoek naar de effecten van windparken. Zo wordt
een efficiëntieslag gemaakt die bijdraagt aan een kostenefficiënte realisatie van
de doelstellingen voor windenergie op zee. Van vergunninghouders van windparken wordt
onder andere vereist dat zij de plaatsing van sensoren op hun assets faciliteren.
Dit is geregeld in voorschrift 5, eerste lid, en voorschrift 4, derde lid.
Het faciliteren van deze apparatuur brengt kosten met zich mee. Daar staat tegenover
dat de diensten van MIVSP ook besparingen voor de vergunninghouders opleveren, omdat
de vergunninghouder zelf niet de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de aanschaf
en exploitatie van de sensoren. In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat de samenwerking
met de vergunninghouder van het windpark, die de plaatsing van apparatuur zal moeten
faciliteren, erg belangrijk is. Voor zowel plaatsing, installatie als voor het beheer
en onderhoud van de apparatuur zal een overeenkomst worden gesloten met de vergunninghouder
van het windpark.
Voorschrift 5, eerste lid, en voorschrift 4, derde lid, bevatten daarnaast de verplichting om zonder financiële tegenprestatie mee te werken
aan het verlenen van toegang tot het windpark, waaronder de windturbines en de zeebodem,
ten behoeve van onderzoek alsmede de installatie, het beheer en het onderhoud van
apparatuur en sensoren in het windpark in opdracht van de Rijksoverheid. Het betreft
transport van goederen en personen die in opdracht van MIVSP, Wozep, MOSWOZ of een
andere dienst of project van de Rijksoverheid zijn belast met de daadwerkelijke uitvoering
van deze taken.
MIVSP maakt onderscheid tussen sensoren van klein, middel en groot formaat. Kleine
sensoren worden doorgaans met een bevestigingsconstructie bevestigd aan een handrailing,
inclusief een junction box en een werkschakelaar. Deze worden verbonden met een kleine
kast (19") aan de binnenkant van de windturbine. Het kan gaan om bijvoorbeeld radiocommunicatie-antennes
(AIS/RDF), vleermuisdetectieapparatuur, visibility sensors, current measurement buoys
en kleine camera’s. Middelgrote sensoren worden doorgaans, zonder grote constructieve
aanpassingen, met een bevestigingsconstructie aan het bordes of aan de buitenkant
van de handrailing van een windturbine bevestigd, ook met een junction box en werkschakelaar.
Deze worden verbonden met een kleine kast (19") aan de binnenkant van de windturbine.
Het kan gaan om geavanceerdere camera’s, meteorologische sensoren of een phased array-antenne.
Voorbeelden van grote sensoren zijn vogeldetectiesystemen of nautische radars.
Voor wat betreft kavel Gamma-B van IJmuiden Ver wordt voorzien dat MIVSP in ieder
geval kleine sensoren op meerdere turbines zal plaatsen en maximaal één grote sensor.
De vergunninghouder zal zonder financiële tegenprestatie moeten meewerken aan de plaatsing
van deze sensoren. Het gaat dan niet om de aanschafkosten van de sensoren en de apparatuur,
maar om overige kosten die verband houden met de eventuele aanpassingen aan de windturbine.
Zo is in het geval van een grote radar doorgaans een extra bordes of een uitbreiding
van het bordes benodigd om de sensor te kunnen faciliteren.
Plaatsing van middelgrote of aanvullende grote sensoren is thans niet voorzien, maar
is op voorhand ook niet uit te sluiten. In het geval middelgrote of aanvullende grote
sensoren worden geplaatst zullen afspraken gemaakt worden tussen MIVSP en de vergunninghouder
over doorbelasting van kosten in de installatiefase aan de hand van een transparante
offerte van de kosten van transport, aanpassingskosten en installatiekosten.
Het is nog niet bekend wat de beoogde locaties zijn voor de apparatuur. Het ontwerp
en lay-out van het windpark zijn in de fase van de kavelbesluitvorming immers nog
niet bekend. De afstemming hierover is maatwerk waarbij in de plannen van MIVSP zo
goed als mogelijk wordt aangesloten bij het ontwerp van het windpark en de voorkeuren
van de vergunninghouder. In dit kader is het van belang dat de vergunninghouder vroegtijdig
de afstemming zoekt met MIVSP, zodat in de concretisering van de plannen en planning
voor de bouw van het windpark de plaatsing van de sensoren en benodigde digitale infrastructuur
goed kan worden betrokken.
|
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202406277/8
|
De indiener stelt voor om daar waar in paragraaf 7.8.4 wordt gesproken van ‘grenswaarde’, dit te vervangen door ‘drempelwaarde’, om aan
te sluiten bij de begripsbepalingen van \.
|
Naar aanleiding van de zienswijze is de onjuist gehanteerde term ‘grenswaarde’ in
paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij het kavelbesluit aangepast in ‘drempelwaarde’.
|
|
Bodemberoerende activiteiten
|
202406277/9
|
De indiener wijst erop dat in de verklarende woordenlijst bij de toelichting van het
kavelbesluit niet meer wordt gesproken over bodemberoerende activiteiten binnen de
onderhoudszone van kabels en leidingen. De indiener vraagt of dit betekent dat dit
is toegestaan (afgezien van afspraken met de eigenaar).
|
In onderhoudszones van kabels en leidingen mogen geen windturbines worden geplaatst.
Bodemberoerende activiteiten in onderhoudszones van kabels en leidingen worden niet
gereguleerd in het kavelbesluit, behoudens de gevallen die zijn bedoeld in voorschrift 4, achtste lid en voorschrift 4, elfde lid. Bij de bouw van het windpark kan het nodig zijn bodemberoerende
activiteiten uit te voeren in onderhoudszones van kabels en leidingen, bijvoorbeeld
om deze kabels of leidingen te kruisen met inter-array-kabels. Voor het kruisen van
kabels en leidingen geldt als standaardpraktijk dat afspraken worden gemaakt tussen
de kabel- of leidingexploitant en de vergunninghouder, een zogeheten nabijheids- en
kruisingsovereenkomst.
|
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202406277/10
|
De indiener vraagt of de overheid zicht bewust is van de kosten per vermeden vleermuisslachtoffer
en stelt voor om (een deel van) de kosten zo te besteden dat de vleermuispopulatie
hier meer bij is gebaat.
|
Het MER bij het kavelbesluit bevat negatieve conclusies over de (cumulatieve) gevolgen
van windparken voor de ruige dwergvleermuis. Het MER plaatst daarbij overigens wel
de kanttekening dat nog weinig bekend is over de effecten van windparken op zee op
vleermuizen, wat de beoordeling heeft beïnvloed. Met het voorschrijven van een stilstandvoorziening
wordt rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel en wordt aangesloten bij de uitgangspunten
van het KEC. De stilstandvoorziening is verplicht. Het is niet mogelijk om de stilstandvoorziening
niet te implementeren en de bespaarde kosten in te zetten ten behoeve van alternatieve
wijzen van vleermuisbescherming.
|
|
Veiligheidsstrategie
|
202406277/11
|
De indiener vraagt te bevestigen of het in voorschrift 7, eerste lid, neergelegde vereiste dat de entiteit die het windpark operationeel aanstuurt is
gevestigd in de EU het enige additionele vereiste is ten opzichte van de vereisten
van NIS2, en of dit vereiste er in de praktijk op neerkomt dat de operate room (dus
niet enkel de server) van het windpark zich fysiek in de EU moet bevinden.
|
Het klopt inderdaad dat het in voorschrift 7, eerste lid, neergelegde vereiste dat de entiteit die het windpark operationeel aanstuurt is
gevestigd in de EU het enige additionele vereiste is ten opzichte van de vereisten
van de NIS2-richtlijn. Voorschrift 7 komt verder op hoofdlijnen overeen met de regels
van de NIS2-richtlijn. In de praktijk komt het vereiste van voorschrift 7, eerste
lid, erop neer dat alle partijen die een cumulatief nominaal vermogen van minimaal
100 MW van het windpark daadwerkelijk aan en uit kunnen zetten zich fysiek in de EU
moeten bevinden. Dat betekent inderdaad dat (ook) de operate room van het windpark
zich fysiek in de EU moet bevinden. Paragraaf 6.17.3 van de toelichting op het kavelbesluit is op dit punt verduidelijkt. Zie over dit
onderwerp ook zienswijzenummer 202406279/15.
|
|
Vleermuisonderzoek
|
202406277/12
|
De indiener wijst erop dat er ook vanuit de Rijksoverheid prioriteit moet liggen voor
betere impactschattingen die zijn gebaseerd op (windpark)data en daadwerkelijke slachtoffers.
|
Binnen het ecologisch onderzoeksprogramma van de Rijksoverheid is en blijft vleermuisonderzoek
een van de thema’s met prioriteit. Het vleermuisonderzoek binnen Wozep richt zich
vooral op het opdoen van meer kennis over de specifieke omstandigheden waaronder vleermuizen
zich op zee bevinden en het gedrag van vleermuizen in de windparken op zee. Voor een
overzicht van lopende en toekomstige onderzoeken wordt verwezen naar het meerjarenprogramma
en het jaarplan van Wozep. Deze zijn te vinden op www.noordzeeloket.nl/functies-gebruik/windenergie/ecologie/wind-zee-ecologisch-programma-wozep/. Zoals gesteld in de beantwoording van nr. 202406277/9 kan daarnaast locatiespecifiek
onderzoek van de vergunninghouder bijdragen aan een betere kennisbasis over vleermuizen
op de Noordzee.
|
|
Verlichting windturbines
|
202406277/13
|
De indiener wijst erop dat waar in paragraaf 6.2 wordt aangegeven dat indien de zichtomstandigheden voor de luchtvaart goed zijn de
lichtintensiteit van de verlichting van windturbines kan worden verminderd, dit in
strijd lijkt te zijn met tendercriterium 1.1 van tabel 6. De indiener vraagt om in
het kavelbesluit te verduidelijken dat ADLS is toegestaan na goedkeuring van ILenT.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft mede betrekking op een gepubliceerd concept van
de Regeling vergunningverlening kavel Gamma-B in windenergiegebied IJmuiden Ver, en
valt deels buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
De toepassing van Aircraft Detection Lighting Systems (ADLS) vereist een afweging
per windenergiegebied. Daarbij is het relevant te vermelden dat ADLS in beginsel niet
is toegestaan op basis van het informatieblad ‘Aanduiding van offshore windturbines
en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’. Daarnaast geldt dat in
het MER en in het KEC 5.0 lichtvervuiling als verstoringsfactor voor de ecologie is
geïdentificeerd. Aeronautische verlichting is verstorend voor o.a. vogels en vleermuizen.
Ook stelt de EU-verordening 2024/1991 dat lichtvervuiling in ecosystemen moet worden gestopt of zoveel mogelijk moet worden
verminderd.
In verschillende operationele windparken op de Nederlandse Noordzee wordt de intensiteit
van aeronautische verlichting buiten de daglichtperiode aangepast aan de zichtomstandigheden
om lichtvervuiling te verminderen. Zo blijkt dat indien de zichtbaarheid buiten de
daglichtperiode meer bedraagt dan 5 of 10 kilometer, de lichtintensiteit tot 30 procent
respectievelijk 10 procent kan worden verlaagd. Hiermee wordt hinder voor kustbewoners
verminderd, maar wordt ook de verstorende werking voor o.a. vogels en vleermuizen
verminderd. Bij de vaststelling van het kavelbesluit is besloten om voorschrift 4, negende lid, aan te vullen met eenzelfde verplichting om lichtvervuiling in de nacht als gevolg
van aeronautische obstakellichten te verminderen. Daarnaast is voorschrift 4, negende
lid, aangevuld met een uitzonderingsmogelijkheid op deze verplichting wanneer dat
in het belang van (onderzoek naar) de bescherming van vogels is. Met deze uitzonderingsmogelijkheid
wordt het gebruik van ADLS niet bij voorbaat onmogelijk gemaakt door het kavelbesluit.
Toepassing van ADLS is voor de ecologie naar verwachting nog gunstiger dan het aanpassen
van de lichtintensiteit, maar het is nog onzeker of dit te zijner tijd bij de exploitatie
van het windpark zal worden toegestaan op grond van de regelgeving rond aeronautische
verlichting. Zie in dit verband voorschrift 4, negende lid, onderdeel a respectievelijk
onderdeel d, en de paragrafen 6.2.2 en 6.2.4 van de toelichting bij het kavelbesluit.
|
|
Gaswinning
|
202406279/1
|
De indiener wijst erop dat in paragraaf 6.4 wordt aangegeven dat indien de aanvullende gaswinningsactiviteiten inpasbaar zijn
en geen significante negatieve impact hebben op de businesscase en realisatie van
het windpark, in voorschrift 2 een reserveringszone voor de gaswinningactiviteiten zal worden opgenomen. De indiener
vraagt te verduidelijken wanneer een effect als significant wordt beschouwd.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406276. Uit onderzoek van Afry blijkt dat de aanvullende
gaswinningsactiviteiten van Tenaz Energy Netherlands in en nabij kavel Gamma-B inpasbaar
zijn met beperkte invloed op de businesscase van het windpark. Deze invloed is niet
significant negatief maar licht positief. De gevoeligheidsanalyse laat een verbetering
zien van de jaarlijkse energieopbrengsten van het windpark in de aangepaste verkaveling
(als beschreven in paragraaf 4.2.2 van de toelichting) ten opzichte van de situatie met de kavelbegrenzing in het ontwerpkavelbesluit.
|
|
Gaswinning
|
202406279/2
|
De indiener vraagt om meer duidelijkheid over de onderzoeksvraag, scope, uitvoerders
en beoogde tijdlijn van de onderzoeken met betrekking tot de (veilige) inpasbaarheid
van gaswinningsactiviteiten in het windpark.
|
Zoals aangekondigd in het ontwerpkavelbesluit is onderzoek gedaan naar de invloed
van de inpassing van de mogelijk toekomstige mijnbouwactiviteiten op de businesscase
van het windpark. De mijnbouwactiviteiten zullen moeten worden uitgevoerd binnen de
veiligheidszones en reserveringszones die in voorschrift 2 van het kavelbesluit zijn vastgelegd. Toekomstige mijnbouwactiviteiten zijn onderwerp
van besluitvorming en onderzoek in de vergunningprocedure(s) voor die activiteiten,
waarbij die mogelijke effecten (ook) beoordeeld zullen moeten worden in relatie tot
de aanwezigheid van een windpark.
|
|
Gaswinning
|
202406279/3
|
De indiener wijst erop dat de tender al in september plaatsvindt en dat het daarom
belangrijk is om op korte termijn meer duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of
en hoe de aanvullende gaswinningsactiviteiten kunnen worden ingepast. De indiener
vraagt om een transparante planning, zodat hiermee rekening kan worden gehouden bij
het voorbereiden van de biedingen.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406276. Vanwege het maatwerktraject met de initiatiefnemer
van de mogelijk toekomstige mijnbouwactiviteiten was het niet mogelijk om eerder inzichten
en een planning te verstrekken over de in voorschrift 2 opgenomen reserveringszones en veiligheidszones voor mogelijk toekomstige mijnbouwactiviteiten.
|
|
Coatings van constructies
|
202406279/4
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 3, tiende lid, niet helder en meetbaar is en stelt voor om het als volgt te herformuleren: ‘Coatings
van constructies onderwater bevatten zo weinig als redelijkerwijs mogelijk is stoffen
die aangroei effectief voorkomen, en in overeenstemming zijn met de Norsok M501 en
de EU REACH regelgeving. Alternatieve coatings dienen tenminste een TRL 8 hebben en
eveneens aan EU REACH regelgeving voldoen.’
|
Er bestaan nog kennisleemtes over de exacte samenstelling van gangbare coatings voor
offshore windturbinefunderingen en de effectiviteit en toepasbaarheid van alternatieve
coatings. Er is om die reden gekozen voor een inspannings- en rapportageverplichting
in voorschrift 3, tiende lid, en voorschrift 3, dertiende lid. Hiermee is beoogd de vergunninghouder te stimuleren
om inzichten te verschaffen om kennisleemtes te verminderen en, waar mogelijk, oplossingen
aan te dragen die bijdragen aan een verminderd gebruik van stoffen die schadelijk
zijn voor het milieu. De indiener verzoekt voorts een verwijzing op te nemen naar
de REACH-verordening en NORSOK M501. De naleving van algemene regels is in kavelbesluiten
het uitgangspunt en wordt niet expliciet in elk afzonderlijk voorschrift benoemd.
Dat neemt niet weg dat het correct is dat de vergunninghouder bij het zoeken naar
de minst schadelijke oplossingen moet voldoen aan toepasselijke regels, zoals de REACH-verordening,
en rekening dient te houden met certificeringsnormen. De suggestie is niet overgenomen.
|
|
Bodemverstoring
|
202406279/5
|
De indiener verzoekt om in voorschrift 3, veertiende lid, helder te maken welke activiteiten onder deze bepaling vallen en wat de reikwijdte
van elk van die activiteiten is bij de bepaling van de oppervlakte-limiet.
|
Bodemverstoring is het door menselijke activiteit fysiek veranderen, verplaatsen of
op een andere wijze verstoren van de bodemstructuur. Activiteiten die de bodem verstoren
bij de bouw van het windpark zijn onder andere werkzaamheden (voorafgaand aan) het
aanbrengen van erosiebescherming, het installeren en begraven van inter-array-kabels
en het plaatsen van een jack-up-vessel.
Zie in dit verband ook de beantwoording van de nrs. 202406277/3 en 202406277/4.
|
|
Onderwatergeluid
|
202406279/6
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 4, eerste lid, onderdeel d, mogelijk innerlijk tegenstrijdig is en stelt daarom voor om de zinsnede ‘en in een
zo kort mogelijke aaneengesloten periode onderwatergeluid te produceren’ uit het voorschrift
te verwijderen.
|
Voorschrift 4, eerste lid, onderdeel d, is overeenkomstig de suggestie van de indiener aangepast om onbedoelde negatievere
effecten te voorkomen. Het is niet uitgesloten dat een keuze voor de toepassing van
een innovatieve installatietechniek leidt tot een langere aaneengesloten installatieperiode
dan in het geval van een ‘reguliere’ heitechniek, terwijl de verstoring van zeezoogdieren
in dat geval toch minder is. Het aangepaste voorschrift 4, eerste lid, onderdeel d,
luidt daarmee als volgt: ‘De vergunninghouder spant zich in om de verstoring van bruinvissen
en zeehonden bij de bouw en verwijdering van het windpark zo veel als redelijkerwijs
mogelijk is te beperken’.
|
|
Onderwatergeluid
|
202406279/7
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 4, tweede lid, onderdeel a, een verzwaring van de geluidsnorm inhoudt ten opzichte van het voorschrift hierover
in het kavelbesluit Alpha van IJmuiden Ver, en wijst erop dat deze verzwaring, gezien de zeediepte en de grootte van de turbine,
niet haalbaar is. De indiener stelt derhalve voor om het voorschrift als volgt aan
te vullen: ‘De vergunninghouder mag bij de eerste tien funderingen deze vermelde geluidsnorm
overschrijden met maximaal 2 dB re 1 μPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron).’
|
De in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel a, gestelde geluidsnorm van 164 dB re 1 μPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron) is een bindende geluidsnorm bij heiwerkzaamheden.
De norm is bedoeld om negatieve effecten op de bruinvispopulatie uit te sluiten. Deze
norm geldt voor alle funderingspalen, behoudens het bepaalde in voorschrift 4, tweede
lid, onderdeel e. De Rijksoverheid streeft naar het verminderen van de verstoring
voor zeezoogdieren en het behoud van mogelijkheden voor de realisatie van toekomstige
windparken binnen de ecologische grenzen. De extra geluidsbelasting van een afwijkende
geluidsnormering is niet in het MER onderzocht. Indien naar verwachting niet kan worden
voldaan aan de geluidsnormering, kan een vergunninghouder ervoor kiezen om gebruik
te maken van een alternatief voor heien, zoals een triltechniek, mits wordt voldaan
aan het maximaal aantal bruinvisverstoringsdagen als benoemd in voorschrift 4, tweede
lid, onderdeel b. De suggestie van de indiener is niet overgenomen.
|
|
Medewerkingsplicht onderzoeken
|
202406279/8
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 4, derde lid, onderdeel b, mogelijk kan leiden tot disproportionele hoge kosten voor de vergunninghouder, nu
het voorschrift een open karakter heeft. De indiener vraagt om in dit voorschrift
een balans aan te brengen tussen de belangen van de vergunninghouder en die van de
Rijksoverheid, door duidelijk een doelstelling op te nemen dat het zo kostenefficiënt
mogelijk moet worden uitgevoerd.
|
Voorschrift 4, derde lid, onderdeel b, is mede naar aanleiding van de zienswijze aangepast. In het onderdeel is benoemd
dat voor de plaatsing en installatie van de apparatuur een overeenkomst zal worden
gesloten met de vergunninghouder, waarbij rekening wordt gehouden met kostenefficiëntie.
|
|
Medewerkingsplicht onderzoeken
|
202406279/9
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 4, derde lid, onderdeel c, mogelijk kan leiden tot disproportionele hoge kosten voor de vergunninghouder, nu
het voorschrift een open karakter heeft. De indiener vraagt om in dit voorschrift
een balans aan te brengen tussen de belangen van de vergunninghouder en die van de
Rijksoverheid, door duidelijk een doelstelling op te nemen dat het zo kostenefficiënt
mogelijk moet worden uitgevoerd.
|
Voorschrift 4, derde lid, onderdeel c, is mede naar aanleiding van de zienswijze aangepast. In het onderdeel is benoemd
dat voor het beheer en onderhoud van de apparatuur een overeenkomst zal worden gesloten
met de vergunninghouder, waarbij rekening wordt gehouden met kostenefficiëntie.
|
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202406279/10
|
De indiener wijst erop dat hetgeen in voorschrift 4, vierde lid, onderdeel c, is voorgeschreven het gehele ‘park power control’ kan verstoren. De indiener stelt
voor om in dit voorschrift gebruik te maken van een gemiddelde voor het gehele windpark,
omdat dit de regeling vereenvoudigt en daarmee hetzelfde ecologische doel wordt bereikt.
|
Gelet op de geografische reikwijdte van de kavel worden geen ecologische nadelen verwacht
van centrale metingen bij het toepassen van de stilstandvoorziening voor vleermuizen.
Voorschrift 4, vierde lid, onderdeel c, is naar aanleiding van de zienswijze aangepast. Indien metingen niet per windturbine
plaatsvinden is het wel van belang dat dit gebeurt op een of meer representatieve
locatie(s) in het windpark op rotorhoogte.
|
|
Natura 2000
|
202406279/11
|
De indiener wijst erop dat het onduidelijk is wat in voorschrift 4, zesde lid, onderdeel c, wordt bedoeld met ‘wettelijk toegestane lozingen’ en vraagt dit te verduidelijken.
|
Voorschrift 4, zesde lid, onderdeel c, is mede naar aanleiding van de zienswijze komen te vervallen. Lozingen in Natura
2000-gebieden worden geregeld in de beheerplannen die gelden voor die Natura 2000-gebieden.
De Passende beoordeling die is opgesteld bij het kavelbesluit geeft geen aanleiding
tot aanvullende bepalingen.
|
|
Natura 2000
|
202406279/12
|
De indiener vraagt met betrekking tot voorschrift 4, zesde lid, onderdeel d, om verduidelijking over hoe wordt omgegaan met de weging tussen enerzijds het reduceren
van scheepvaart door een Natura 2000-gebied en anderzijds de extra uitstoot als gevolg
van de langere vaarroutes door het vermijden van Natura 2000-gebieden.
|
Voorschrift 4, zesde lid, onderdeel d, is mede naar aanleiding van de zienswijze komen te vervallen. Scheepvaartbewegingen
in Natura 2000-gebieden worden geregeld in de beheerplannen die gelden voor die Natura
2000-gebieden. De Passende beoordeling die is opgesteld bij het kavelbesluit geeft
geen aanleiding tot aanvullende bepalingen.
|
|
Medewerkingsplicht onderzoeken
|
202406279/13
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 5, eerste lid, vanwege het open karakter en mogelijk grote negatieve financiële en planningsgevolgen
kan hebben en daarom onredelijk is. De indiener verzoekt om de woorden ‘zonder financiële
tegenprestatie’ uit het voorschrift te verwijderen, of om te verduidelijken om welke
apparatuur en sensoren het gaat en in welke gebieden van het windpark deze moeten
worden geplaatst. Als alternatief stelt de indiener voor om in ieder geval meer balans
aan te brengen tussen de belangen van de vergunninghouder en die van de Rijksoverheid.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406277/7.
|
|
Verstrekken gegevens inter-array-kabels
|
202406279/14
|
De indiener wijst erop dat niet alle in voorschrift 5, tweede lid, genoemde gegevens kunnen worden geleverd. De indiener stelt voor om de zinsnede
‘en daarmee de effecten op vissen, bodemdieren en zeezoogdieren’ te schrappen, en
om de woorden ‘de as built-arraykabelindeling’ te vervangen door ‘de as laid-gegevens’.
|
Voorschrift 5, tweede lid, is mede naar aanleiding van de zienswijze en conform de suggesties aangepast. Daarnaast
zijn andere aspecten in het voorschrift aangepast. Zie in dit verband ook de beantwoording
van nrs. 202406277/6 en 202406283/12.
|
|
Veiligheidsstrategie
|
202406279/15
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 7, eerste lid, de vergunninghouder beperkt om personeel van buiten de EU in te zetten. Daarnaast
wijst de indiener erop dat onduidelijk is wat precies wordt bedoeld met ‘operationeel
aansturen’ en vraagt dit te verduidelijken. In dat kader vraagt de indiener of met
operationeel aansturen de BRP/BSP/CSP-rol wordt bedoeld, of dat dit breder is. De
indiener stelt voor om in het voorschrift op te nemen dat de vergunninghouder in de
EU of de EEA moet zijn gevestigd en dat de operationele controle door een door de
vergunninghouder gecontracteerde dan wel beheerde partij buiten de EEA kan worden
uitgevoerd.
|
Het voorstel tot tekstaanpassing van voorschrift 7, eerste lid, staat haaks op wat met het vereiste van voorschrift 7, eerste lid, wordt beoogd
te bereiken in het kader van veiligheid. Het tekstvoorstel wordt dus niet overgenomen.
De vergunninghouder kan buiten de EU gevestigd zijn, maar de operationele aansturing
moet gebeuren door partijen die zijn gevestigd in de EU. Met operationeel aansturen
wordt bedoeld dat alle partijen die een cumulatief nominaal vermogen van minimaal
100 MW van het windpark daadwerkelijk aan en uit kunnen zetten zich fysiek in de EU
moeten bevinden. Dit is dus breder dan de BRP/BSP/CSP-rol. Paragraaf 6.17.3 van de toelichting op het kavelbesluit is op dit punt verduidelijkt. Tot slot is
bewust gekozen om de EU in dit voorschrift niet te verbreden naar de EEA, omdat daarmee
mogelijke aansprakelijkheidstellingen via de Brussel I- en Brussel III-verordeningen
kunnen verlopen. Zie over dit onderwerp ook nr. 202406277/11.
|
|
Verwijdering windpark
|
202406279/16
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 8 onduidelijk is en stelt voor om in het voorschrift het woord ‘verwijdert’ te vervangen
door ‘dient (...) te hebben verwijderd’.
|
De vergunninghouder verwijdert het windpark uiterlijk twee jaar nadat de exploitatie
is gestaakt, doch uiterlijk binnen de looptijd van de vergunning. De verwijdering
moet binnen twee jaar na het einde van de exploitatie zijn voltooid, en binnen de
looptijd van de vergunning. Om verwarring te voorkomen is voorschrift 8 is overeenkomstig de redactionele suggestie van de indiener aangepast. Ook is paragraaf 4.4.3 van de toelichting bij het kavelbesluit op dit aspect aangevuld.
|
|
Financiële zekerheid
|
202406279/17
|
De indiener wijst erop dat door in voorschrift 9 een maximale bankgarantie te vragen bij de start van de exploitatie de kosten van
een windpark disproportioneel worden verhoogd. Daarnaast wijst de indiener erop dat
met het voorschrift onzekerheid wordt gecreëerd omdat er op verschillende momenten
een unilaterale aanpassing kan komen van de hoogte van de bankgarantie. De indiener
stelt voor om alternatieve vormen voor een bankgarantie te overwegen die een lagere
druk op de business case leggen. Een voorbeeld is een oplopende bankgarantie richting
het einde van de exploitatiefase.
|
Het doel van voorschriften over financiële zekerheid is om te borgen dat de financiële
risico's voor de maatschappij zijn afgedekt. De grondslag is te vinden in artikel 4, eerste lid, onderdeel g, in samenhang met artikel 28 van de Wet windenergie op zee. Als de vergunninghouder niet meer kan voldoen aan de verplichting tot verwijdering,
kan het bevoegd gezag de kosten daarvan door de gestelde financiële zekerheid verhalen.
In voorschrift 9 is op basis van een schatting een bedrag bepaald van 120.000 euro per MW voor de
financiële zekerheidsstelling.
De indiener pleit voor een alternatieve vorm voor een bankgarantie omdat deze een
lagere druk op de business case zou leggen. Er is gekozen om de financiële zekerheidsstelling
in termijnen te reguleren, om op voorhand niet van een vast (en mogelijk te hoog)
bedrag uit te gaan en een te hoge druk op de business case te leggen. De kosten voor
verwijdering hangen immers deels samen met onzekere factoren als het inflatiepeil,
de ontwikkeling van kostendrukkende innovaties, het aantal aanbieders van verwijderingswerkzaamheden,
en de mogelijkheden tot hergebruik van onderdelen en grondstoffen na verwijdering.
Op drie vooraf vastgestelde momenten tijdens de exploitatieperiode van het windpark
wordt zowel de hoogte als de indexatie van de financiële zekerheidsstelling opnieuw
vastgesteld. In de aanloop naar de eerste herziening van het bedrag zal in opdracht
van het bevoegd gezag opnieuw onderzoek worden gedaan naar het kostenniveau van de
verwijdering.
De herziening van de hoogte en de indexatie op de in het voorschrift genoemde momenten geschiedt middels een appellabel besluit. De vergunninghouder kan
tegen een dergelijk besluit in beroep bij de bestuursrechter.
|
|
Start bouw windpark
|
202406283/1
|
De indiener wijst erop dat de in voorschrift 1 genoemde begripsbepaling ‘start van de bouw’ niet helder genoeg is en verzoekt om
de begripsbepaling aan te passen naar ‘het moment dat de eerste fundering (...) wordt
geplaatst’.
|
In voorschrift 1 is een begripsbepaling opgenomen van ‘start van de bouw’: het moment dat het eerste
onderdeel van het windpark wordt geplaatst. In voorschrift 3, eerste lid, is bepaald dat een windpark bestaat uit windturbines, funderingen, erosiebescherming
en bekabeling tot het aansluitpunt. Daarmee start de bouw op het moment dat voor het
eerst een van deze genoemde onderdelen binnen de kavelgrens wordt geplaatst. Overigens
is de begripsbepaling opgenomen omwille van de rechtszekerheid. In eerdere kavelbesluiten
is geen begripsbepaling van ‘start van de bouw’ opgenomen. De suggestie van de indiener
is niet overgenomen.
|
|
Begrenzing windpark
|
202406283/2
|
De indiener wijst erop dat de in voorschrift 2 genoemde coördinaten en het contour van het windpark niet volledig overeenkomen met
de kaarten die zijn opgenomen als bijlage bij het kavelbesluit en verzoekt om dit
te verifiëren. Daarnaast verzoekt de indiener om confirmatie van de geverifieerde
coördinaten die betrekking hebben op de beperking van het windparkoppervlak als gevolg
van gaswinningsactiviteiten.
|
Naar aanleiding van de zienswijze zijn de coördinatentabel van voorschrift 2 en de kaart met de ligging van kavel Gamma-B, die als bijlage bij voorschrift 2 is
opgenomen in deel IV van het kavelbesluit, aangepast. De coördinaten in het kavelbesluit
zijn definitief en bindend.
Zie de beantwoording van nr. 202406276 voor de aanpassingen van de kavelbegrenzing
in relatie tot mogelijke mijnbouwactiviteiten.
|
|
Limiet bodemverstorend werk
|
202406283/3
|
De indiener wijst er op dat de in voorschrift 3, veertiende lid, genoemde limiet van 2.771.000 m² voor bodemverstorend werk te krap is en verzoekt
om een herberekening die het benodigde plaatsen van een jack-up vessel mogelijk maakt.
|
Zie de beantwoording van nrs. 202406277/3 en 202406277/4.
|
|
Verstoring bruinvissen en zeehonden
|
202406283/4
|
De indiener wijst erop dat zowel in het eerste lid als in het tweede lid van voorschrift 4 het woord ‘verstoring’ voorkomt, terwijl het in het eerste lid met name gaat om maatregelen
ter voorkoming van fysieke effecten. Om herhaling te voorkomen en om te bereiken dat
het eerste lid zich enkel focust op maatregelen ter voorkoming van fysieke effecten,
verzoekt de indiener om in het eerste lid het woord ‘verstoring’ te schrappen en om
de in het eerste lid, onderdeel d genoemde maatregel te verplaatsen naar het tweede
lid.
|
Er zijn meerdere mogelijkheden om voorschrift 4, eerste en tweede lid, redactioneel vorm te geven. Naar aanleiding van de zienswijze is de zinsnede ‘en
voorkoming van fysieke effecten’ verwijderd uit de aanhef van beide voorschriften.
Het veroorzaken van fysieke effecten is immers ook een vorm van (het wettelijke begrip)
verstoren (zie artikel 11.46, eerste lid, onder b van het Besluit activiteiten leefomgeving in relatie tot de bruinvis als Habitatrichtlijn-soort).
Verder is er geen aanleiding om de indeling naar aanleiding van de zienswijze aan
te passen. Voorschrift 4, eerste en tweede lid, gaan beide over het verminderen van verstoring. Het tweede lid ziet exclusief op
de bouwfase van het windparkproject. In dit lid staan de onderwatergeluidsnorm, het
aantal bruinvisverstoringsdagen en het funderingsplan centraal.
Het eerste lid ziet in onderdeel d mede op de verwijderingsfase van het windpark.
De algemene inspanningsplicht om de verstoring van bruinvissen en zeehonden zo veel
als redelijkerwijs mogelijk is te beperken, geldt ingevolge voorschrift 4, eerste lid, onderdeel d, ook voor de verwijderingsfase van het windpark. In het MER is geconcludeerd dat
de verwijdering van het windpark verstoring met zich mee kan brengen van bruinvissen
en zeehonden, maar dat de geluidsbelasting van de verwijdering significant minder
is dan in de bouwfase.
|
|
Verstoring bruinvissen en zeehonden
|
202406283/5
|
De indiener wijst erop dat in voorschrift 4, eerste lid, onderdeel a, wordt gesproken van ‘bruinvissen en zeehonden’, terwijl onder b slechts wordt gesproken
van ‘bruinvissen’. De indiener verzoekt dit nader toe te lichten.
|
Uit het KEC en het MER volgt dat de bruinvis in algemene zin gevoeliger is voor onderwatergeluid
dan zeehondensoorten. Bovendien is de bruinvis als ‘Habitatrichtlijn-soort’ strikter
beschermd dan zeehondensoorten.
De soft- en slow start-maatregel bedoeld in voorschrift 4, eerste lid, onderdeel a, is de belangrijkste maatregel bij heiwerkzaamheden. Met de toepassing van deze maatregel
kunnen zowel bruinvissen als zeehonden effectief worden verjaagd op een wijze dat
geen gehoorschade wordt veroorzaakt.
Het gebruik van een akoestisch afschrikmiddel als mitigerende maatregel bedoeld in
voorschrift 4, eerste lid, onderdeel b, is als voorzorg opgenomen in het geval een andere techniek wordt gebruikt dan een
heitechniek. Deze voorzorgmaatregel is opgenomen omdat er nog kennisleemtes bestaan
rond technieken die geen impulsgeluid maar continugeluid veroorzaken. De maatregel
is uitsluitend gericht op de bruinvis, aangezien deze soort gevoeliger is dan zeehondensoorten
en de inrichting van de maatregel en de te gebruiken afschrikkingsapparatuur naar
verwachting soortspecifiek is. Ook is in de belangenafweging rekening gehouden met
het gegeven dat akoestische afschrikkingsmiddelen negatieve neveneffecten kunnen hebben.
Indien uit een motivering van een ter zake deskundige volgt dat bij de gekozen funderingswijze
de toepassing van een akoestisch afschrikmiddel niet zinvol is voor het voorkomen
van permanente effecten op de bruinvis, voorziet het voorschrift dan ook in de mogelijkheid
om deze maatregel (ook) voor de bruinvis achterwege te laten.
|
|
Verstoring bruinvissen en zeehonden
|
202406283/6
|
De indiener wijst erop dat het in voorschrift 4, eerste lid, onderdeel d, gehanteerde criterium ‘zo veel als redelijkerwijs mogelijk’ subjectief is en wijst
erop dat er nog geen methodes beschikbaar zijn om de vermindering van verstoring en
de voorkoming van fysieke effecten te beoordelen tijdens het verwijderen van een windpark.
De indiener verzoekt derhalve een methode of kader aan te leveren waarmee dit kan
worden beoordeeld.
|
Er is sprake van een inspanningsverplichting waarbij de vergunninghouder zich inspant
om de verstoring van de bruinvis en zeehondensoorten, zoveel als redelijkerwijs mogelijk
is, te beperken. In het MER is geconcludeerd dat de verwijdering van het windpark
verstoring met zich mee kan brengen van bruinvissen en zeehonden, maar dat de geluidsbelasting
van de verwijdering significant minder is dan in de bouwfase. Het windpark zal over
enkele decennia verwijderd worden. Het is gelet op de te verwachten ontwikkeling van
nieuwe technieken niet zinvol om in een kavelbesluit daar op voorhand verplichte technieken
of modellen aan te verbinden. Op dit moment is het gebruikelijk om de verstoring van
bruinvissen en zeehonden uit te drukken in verstoringsdagen. In het MER zijn daar
modellen voor gebruikt. Het ligt voor de hand dat verwijderingstechnieken te zijner
tijd kunnen worden vergeleken op basis van verstoringsdagen of een op dat moment best
beschikbare methodiek. Voor het berekenen van de verstoring die gepaard gaat met continugeluid
is een instructiememo opgesteld, die ook relevant is in het kader van verwijderingstechnieken.
Deze memo is te vinden via www.noordzeeloket.nl/@286645/notitie-berekening-cumulatieve-effecten-continue/.
|
|
Onderwatergeluid
|
202406283/7
|
De indiener wijst erop dat het in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel e, bepaalde maximum van 25 minuten per fundering niet haalbaar is, geen voldoende representatieve
data oplevert en dubbelop is met het bepaalde dat de afwijking beperkt is tot het
voor de proef strikt noodzakelijke. De indiener verzoekt om de restrictie van 25 minuten
per fundering te schrappen.
|
Zoals in de toelichting bij het kavelbesluit is opgemerkt is de mogelijkheid in de tijd (maximaal 25 minuten
per geheide paal) beperkt. Deze beperking moet verzekeren dat de effecten op gevoelig
onderwaterleven niet groter zijn dan voorafgaand aan de besluitvorming in het MER
is beoordeeld, dat de in het KEC berekende ecologische ruimte in cumulatie niet wordt
overschreden en de staat van instandhouding van soorten niet wordt beïnvloed. De mogelijkheid
van kortdurende overschrijdingen is optioneel en is bedoeld voor het testen van initiatieven
waarvan op basis van eerdere testresultaten (op land) sterke aanwijzingen bestaan
van een goede mitigerende werking ten aanzien van onderwatergeluid en overige milieueffecten.
De vergunninghouder zal zelf een inschatting moeten maken of de bepaling voldoende
ruimte biedt om de beoogde innovatie te testen. Zo niet, dan zal de vergunninghouder
een proef buiten het kavelbesluit en de vergunning op grond van de Wet windenergie op zee kunnen overwegen, en daar een aparte vergunning op grond van de Omgevingswet voor
moeten aanvragen. De suggestie van de indiener is niet overgenomen.
|
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202406283/8
|
De indiener verzoekt de in voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, genoemde bevoegdheid van de minister nader in te kaderen, zodat het uitoefenen van
deze (ingrijpende) bevoegdheid toetsbaar is.
|
De aanwijzing wordt, conform voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, afgegeven als er sprake is van een verwachte overschrijding van de drempelwaarde.
In voorschrift 1 is de drempelwaarde gedefinieerd. In het besluit wordt gemotiveerd (overeenkomstig
de vereisten van de Awb) op basis van welke gegevens het besluit is genomen en op
basis van welke gegevens de conclusie getrokken is dat de verwachting is dat de drempelwaarde
wordt overschreden. Zie ook de beantwoording van 202406283/9.
|
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202406283/9
|
De indiener verzoekt om vóór de vaststelling van het kavelbesluit het in paragraaf 7.8.4 genoemde protocol betreffende de stilstandvoorziening aan te vullen met een concreet
stappenplan waarin duidelijk wordt vastgelegd hoe toekomstige wijzigingen in de procedure
tot stand komen. Daarnaast verzoekt de indiener om de hoofdzaken van de inhoud van
het protocol in het kavelbesluit op te nemen alsmede daarin te verwijzen dat de uitgewerkte
inhoud van het protocol in een beleidsregel ex artikel 4:81 van de Awb wordt vastgelegd.
|
Er is reeds een protocol dat ook geactualiseerd wordt wanneer nodig. Het protocol
is een stappenplan voor de adviseurs (vogelexperts en TenneT) en medewerkers van het
Ministerie van Klimaat en Groene Groei voor de uitvoering van de procedure. De stappen
die doorlopen worden in het protocol betreffen geen stappen voor de vergunninghouders
en brengen op zichzelf geen verplichtingen met zich mee voor de vergunninghouders.
De ‘aanwijzing’ van de minister doet dit wel. Dit besluit in de zin van de Awb kunnen vergunninghouders toetsen en eventueel ter toetsing voorleggen aan de rechter.
Indien het protocol wordt geactualiseerd, worden stakeholders betrokken. De suggestie
van de indiener is niet overgenomen.
|
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202406283/10
|
De indiener wijst erop dat het in voorschrift 4, vierde lid, onderdeel b, gehanteerde aantal rotaties per minuut van ‘minder dan één’ afwijkt van vorige kavelbesluiten
en dat een toelichting hierop in het ontwerpkavelbesluit ontbreekt. Daarnaast wijst
de indiener erop dat het reduceren van de rotorsnelheid tot minder dan één rotatie
per minuut tot een grotere belasting op de windturbines leidt dan wanneer wordt gereduceerd
tot minder dan twee per minuut, en vraagt de indiener in hoeverre dit technische perspectief
is meegenomen in de afweging om de rotorsnelheid te verlagen van minder dan twee naar
minder dan één.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406277/5. Overigens schrijven de kavelbesluiten van
de kavels in IJmuiden Ver (Alpha, Beta, Gamma-A en Gamma-B) een identieke voorziening voor, waarbij het aantal rotaties per minuut
wordt teruggebracht tot minder dan één.
|
|
Coördinaten locaties archeologische waarde
|
202406283/11
|
De indiener wijst erop dat de coördinaten in de bijlage (deel IV van het kavelbesluit)
waar in voorschrift 4, achtste lid, onderdeel a, naar wordt verwezen niet overeenkomen met de locaties van de scheepswrakken. De
indiener verzoekt om de coördinaten van de mogelijk archeologisch waardevolle objecten
en de begraven ijzerhoudende objecten te verifiëren.
|
Mede naar aanleiding van de zienswijze zijn de coördinaten van de scheepswrakken en
de ijzerhoudende objecten gecontroleerd. Bij een aantal objecten van archeologische
waarden zijn meerdere contactpunten gedetecteerd. Dit heeft geleid tot aanpassingen
in het aantal contactpunten, zoals is opgenomen in de bijlage (deel IV van het kavelbesluit)
waar in voorschrift 4, achtste lid, onderdeel a, naar wordt verwezen. Daarnaast is paragraaf 6.7.2 aangepast. De coördinaten in het kavelbesluit zijn definitief en bindend.
|
|
Verstrekken gegevens inter-array-kabels
|
202406283/12
|
De indiener wijst erop dat de zinsnede ‘maar zijn niet beperkt tot’ in voorschrift 5, tweede lid, niet duidelijk maakt welke overige gegevens door de vergunninghouder
inzichtelijk moeten worden gemaakt. De indiener verzoekt hierover een duidelijk kader
op te nemen.
|
Voorschrift 5, tweede lid, is aangepast. De betreffende zinsnede is verwijderd. Er is nu sprake van een limitatieve
opsomming van benodigde gegevens. Daarnaast zijn andere aspecten in het voorschrift
aangepast. Zie in dit verband de beantwoording van nrs. 202406277/6 en 202406279/14.
|
|
Gaswinning
|
202406283/13
|
De indiener verzoekt om bij het in paragraaf 6.4.2 bedoelde onderzoek naar de vraag hoe de aanvullende gaswinningsactiviteiten (veilig)
kunnen worden geïntegreerd in het beoogde windpark ook te kijken naar de risico’s
voor het windpark, waaronder de risico’s van bodembeweging, bodemdaling en aanvaringsrisico’s.
Daarnaast wijst de indiener erop dat dit onderzoek niet door de NAM maar door een
onafhankelijke partij moet worden gedaan.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406276.
|
|
Zon-op-zee
|
202500002
|
De indiener wijst erop dat het onderwerp offshore solar in het ontwerpkavelbesluit
niet voorkomt en is daarover uitermate teleurgesteld aangezien de indiener gesprekken
voert met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei over offshore solar op de Noordzee.
De indiener verzoekt om in het kavelbesluit (1) een doelhoeveelheid vermogen offshore
solar op te nemen, (2) op te nemen dat het windpark hybride-gereed wordt gemaakt voor
(latere) inplug van offshore solar en (3) een toelichting op te nemen m.b.t. het beleid
t.a.v. offshore solar.
|
De zienswijze ziet in hoofdzaak op het stimuleren van zon op zee. Dit gebeurt niet
in kavelbesluiten, maar is in het verleden wel onderdeel geweest van regelingen die
zien op de vergunningverlening van kavels ingevolge hoofdstuk 3 van de Wet windenergie op zee. Voor zover de intentie van de indiener is geweest om te bepleiten dat zonne-energie
onderdeel moet zijn van de Regeling vergunningverlening kavel Gamma-B in windenergiegebied
IJuiden Ver, valt de zienswijze buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
Voor zover de intentie van de indiener is geweest om te bepleiten dat het kavelbesluit
ten onrechte geen rekening houdt met de mogelijkheid van medegebruik van het windpark
voor zonne-energie, is het volgende relevant. Ingevolge artikel 1 van de Wet windenergie op zee is een kavelbesluit een besluit waarin een kavel en een tracé voor een aansluitverbinding
zijn aangewezen. Een kavel is een locatie voor een windpark. In het kavelbesluit is
geen rekening gehouden met medegebruik als zonnepark.
In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over medegebruik in windparken op zee.
Deze afspraken zijn uitgewerkt in het Programma Noordzee 2022–2027. Voor windenergiegebieden
wordt een ‘Handreiking gebiedspaspoort’ gemaakt, die door het Rijk wordt vastgesteld
als de inrichting van het windpark bekend is. Via een zonering in dit gebiedspaspoort
wordt aangegeven waar in een windpark ruimte is voor medegebruik en welke vorm van
medegebruik voorrang heeft. Uitgezonderd van medegebruik zijn: eventueel aanwezige
doorvaartpassages, onderhouds- en veiligheidszones rondom platforms, windturbines
en inter-array-kabels. De resterende ruimte kan beschikbaar worden gesteld voor medegebruik.
Na publicatie van het gebiedspaspoort kunnen initiatiefnemers voor mogelijk medegebruik
in gesprek gaan met het bevoegd gezag en een (omgevings)vergunning aanvragen. In de
eventuele toestemmingverlening zal rekening worden gehouden met het windpark, zodat
de veilige uitvoering van de medegebruik-activiteit alsmede de ongestoorde exploitatie
van het windpark is geborgd. Aan de vergunning kunnen hiertoe voorschriften worden
verbonden.
|
|
Visserij
|
202500003
|
De indiener wijst erop dat windmolenparken langer operationeel zijn dan de periode
waarop het huidige Nationaal Waterplan (NWP) betrekking heeft en pleit er daarom voor
om, hoewel in het huidige NWP demersale visserij niet is toegestaan in windparken,
de kabels van het windpark diep genoeg te leggen, om de mogelijkheid van demersale
visserij binnen het park levensvatbaar te houden.
|
In het Programma Noordzee 2022–2027 is bepaald dat windparken in het zuidelijk deel
van de Noordzee gesloten blijven voor actieve, bodemberoerende visserij. Er zijn onderzoeken
uitgevoerd naar de implicaties van het toestaan van gesleepte (actieve, bodemberoerende)
visserij in windparken. De rapporten wezen uit dat actieve visserij in windparken
hogere kosten voor de windparken en visserij met zich mee brengt door de benodigde
aanpassingen om dit mogelijk te maken. De kostenverhoging houdt onder meer verband
met het dieper ingraven van kabels, het actief monitoren van kabels en hogere verzekeringspremies.6
Gelet op het bestaande beleid is in het kavelbesluit en het MER uitgegaan van een
windpark dat gesloten zal zijn voor actieve, bodemberoerende visserij. De Commissie
mer heeft in haar toetsingsadvies er op gewezen dat een windpark waarin wel gevist
mag worden mogelijk negatievere effecten veroorzaakt op onderwaterleven en vogels.
Gelet hierop stelt de commissie dat het MER voor een situatie waarin visserij in het
windpark wel wordt toegestaan onvoldoende milieu-informatie bevat om het milieubelang
volwaardig mee te wegen bij een kavelbesluit. Zie in dit verband ook paragraaf 3.2 van de toelichting bij het kavelbesluit.
De suggestie van de indiener, om de vergunninghouder te verplichten om kabels dieper
in te graven, is dan ook niet overgenomen.
Overigens wordt opgemerkt dat in verschillende windenergiegebieden passieve visserij
als vorm van medegebruik wel mogelijk is. Gebiedspaspoorten faciliteren om passief
te vissen (o.a. handlijn, jiggen en potten) in de daarvoor aangewezen stukken van
windenergiegebieden.
|
|
Zon-op-zee
|
202500005
|
De indiener wijst erop dat het belang van zon-op-zee in het ontwerpkavelbesluit over
het hoofd is gezien. Juist de combinatie tussen wind-op-zee en zon-op-zee is zeer
veelbelovend, waardoor de gezamenlijke ontwikkeling van groot belang is. Voor de ontwikkeling
van nieuwe technologieën en de commercialisering hiervan is het cruciaal dat de overheid
niet afwijkt van het gekozen pad. De indiener stelt voor om in het kavelbesluit de
voorbereidingen te treffen die nodig zijn om in de toekomst voorbereid te zijn op
zon-op-zee in het windpark.
|
Zie de beantwoording van nr. 202500002.
|
|
Zon-op-zee
|
202500007
|
De indiener wijst erop dat in het ontwerpkavelbesluit de kansen ontbreken voor zon-op-zee.
Het ontbreken van deze kansen resulteert in toekomstige uitdagingen voor grootschalige
zon-op-zee-projecten. Het ontbreken van toelichting op de zienswijze van de Rijksoverheid
m.b.t. zon-op-zee verlaagt het vertrouwen in de markt. De indiener verzoekt om (i)
toevoeging van het subcriterium ‘het opleveren van aansluitpunten voor complementaire
hernieuwbare energieprojecten in het windpark’ in tabel 5 van de tendercriteria (ii)
toevoeging van een alternatief met een offshore solar component bij subcriterium 2
van tabel 7 van de tendercriteria, en (iii) het opnemen van een toelichting over zon-op-zee-kansen
bij wind-op-zee, waardoor er in de markt het vertrouwen blijft in zon-op-zee-projecten.
|
Zie de beantwoording van nr. 202500002.
|
|
Zon-op-zee
|
202500008
|
De indiener wijst erop dat in het ontwerpkavelbesluit de koppelkansen met het uitgesproken
beleid in het kader van zon-op-zee ontbreekt. De indiener vraagt welke opties zijn
verkend om zon-PV mee te nemen in de tender. Daarnaast vraagt de indiener in hoeverre
er bij het ontwerpkavelbesluit en bij het ontwerp van de gelijkstroomplatforms rekening
is gehouden met de (latere) toevoeging van hernieuwbare energie en/of energieopslag
om bij lagere windsnelheden meer elektriciteit te produceren en transporteren.
|
Zie de beantwoording van nr. 202500002.
|
|
Begrenzing windpark
|
202500009/1
|
De indiener wijst erop dat de coördinaten van de westzijde van de kavelbegrenzing
van IJmuiden Ver Gamma-B niet overeen lijken te komen met de kaart van de betreffende
kavel. De indiener vermoedt dat dit te maken heeft met de onderhoudszone van 500 meter
rondom de pijpleidingen die daar zijn gesitueerd.
|
Naar aanleiding van de zienswijze zijn de coördinatentabel van voorschrift 2 en de kaarten met de ligging van kavel Gamma-B, die als bijlage bij voorschrift 2
zijn opgenomen in deel IV van het kavelbesluit, aangepast. De coördinaten in het kavelbesluit
zijn definitief en bindend.
|
|
Begrenzing windpark
|
202500009/2
|
De indiener wijst erop dat m.b.t. de kavel I-A van Nederwiek (zuid) de coördinaten
van de onderhoudszone en/of die van de doorvaartpassages mogelijk niet overeenkomen
met de kaarten.
|
De zienswijze ziet op kavel I-A van Nederwiek (zuid) en niet op kavel Gamma-B van
IJmuiden Ver. Beantwoording van deze zienswijze zal derhalve gebeuren in de nota van
beantwoording bij kavelbesluit I-A van Nederwiek (zuid).
|
|
Begrenzing windpark
|
202500009/3
|
De indiener vraagt om, gelet op een aantal opgemerkte ongelijkheden, zekerheidshalve
alle coördinaten en gebieden voor alle kavels opnieuw te bevestigen in één tabel.
|
Mede naar aanleiding van de zienswijze zijn alle coördinaten gecontroleerd. Dit heeft
geleid tot aanpassingen. Zie in dit verband ook de beantwoording van nrs. 202406277/1,
202406283/2, 202406283/11 en 202500009/1. De coördinaten in het kavelbesluit zijn
definitief en bindend.
Er is in het kavelbesluit een coördinatentabel per voorschrift. Overigens zal RVO
zal in de aanloop naar de vergunningverlening van kavel Gamma-B een ‘memo boundaries
and coordinates’ publiceren via www.offshorewind.rvo.nl.
|
|
Mijnbouwactiviteiten
|
202500009/4
|
De indiener vraagt of er eerder dan in het definitieve kavelbesluit duidelijkheid
kan komen over de beoogde mijnbouwactiviteiten rondom de kavel IJmuiden Ver Gamma
B, aangezien de impact hiervan behoorlijk relevant is voor de uiteindelijke kavelindeling
en de bijbehorende business case.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406276.
|
|
Verlichting windturbines
|
202500009/5
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 4, negende lid, het gebruik van ADLS niet toe lijkt te staan. De indiener vraagt of hierover een
wijziging aankomt die vergelijkbaar is met de regeling zoals is opgenomen in de kavelbesluiten VI en VII van Hollandse Kust (west).
|
De toepassing van ADLS vereist een afweging per windenergiegebied. Daarbij is het
relevant te vermelden dat ADLS thans in beginsel niet is toegestaan op basis van het
informatieblad ‘Aanduiding van offshore windturbines en offshore windparken in relatie
tot luchtvaartveiligheid’. In voorschrift 4, negende lid, is een nieuw onderdeel d ingevoegd, waarin een uitzonderingsmogelijkheid op de verplichting
zoals bedoeld in onderdeel a (nieuw) is opgenomen, wanneer dat in het belang is van
(onderzoek naar) de bescherming van vogels. Met deze uitzonderingsmogelijkheid wordt
het gebruik van ADLS niet bij voorbaat onmogelijk gemaakt door het kavelbesluit. Toepassing
van ADLS is voor de ecologie naar verwachting nog gunstiger dan het aanpassen van
de lichtintensiteit, maar het is nog onzeker of dit te zijner tijd bij de exploitatie
zal worden toegestaan op grond van de regelgeving rond aeronautische verlichting.
Aangezien het kavelbesluit zelf geen bepalingen bevat die de toepassing van ADLS verplichten
of verbieden, is in de toekomst ook geen wijziging van het voorschrift te verwachten.
Zie in dit verband ook de beantwoording van nr. 202406277/13.
|
|
Onderwatergeluid
|
202500009/6
|
De indiener wijst op het in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel b, genoemde aantal bruinvisverstoringsdagen en vraagt of de uitstel van kavel I-B van
Nederwiek (zuid) nog effect zal hebben op de limiet.
|
De zienswijze ziet op kavel I-A van Nederwiek (zuid) en niet op kavel Gamma-B van
IJmuiden Ver. Beantwoording van deze zienswijze zal derhalve gebeuren in de nota van
beantwoording bij kavelbesluit I-A van Nederwiek (zuid).
|
|
Verstoring bruinvissen en zeehonden
|
202500009/7
|
De indiener wijst erop dat in de aanhef van voorschrift 4, eerste lid, wordt gesproken van ‘bruinvissen en zeehonden’ en vraagt of de zeehonden bewust
niet worden genoemd in de maatregelen als genoemd onder b en c van voorschrift 4,
eerste lid.
|
Zie de beantwoording van 202406283/4 en 202406283/5.
|
|
Onderwatergeluid
|
202500009/8
|
De indiener wijst erop dat in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel e, is bepaald dat afwijking van de geluidsnorm is toegestaan voor ten hoogste drie
funderingen, en vraagt hoe dit zich verhoudt tot het tendercriterium hierover, waarin
staat dat een innovatieve techniek moet worden toegepast op vier funderingen.
|
Dit aspect van de zienswijze ziet deels op een door de Minister van Klimaat en Groene
Groei gepubliceerd concept van de Regeling vergunningverlening kavel Gamma-B in windenergiegebied
IJmuiden Ver. Het kavelbesluit bevat minimumvoorwaarden waar de vergunninghouder te
allen tijde aan moet voldoen. Dit brengt met zich mee dat indien de vergunninghouder
in het kader van een tenderregeling een innovatieve heitechniek (experimenteel) gaat
toepassen, dit per definitie in overeenstemming moet zijn met onder andere voorschrift 4, tweede lid, onderdelen a en e, van het kavelbesluit. Testen van nieuwe heitechnieken is dus mogelijk binnen de
kaders die het kavelbesluit stelt. Ook is het mogelijk om funderingstechnieken toe
te passen die geen impulsgeluid veroorzaken (zoals vibropiling) zo lang het aantal
bruinvisverstoringsdagen als gevolg van de bouwwerkzaamheden ten hoogste 62.092 bedraagt.
|
|
Veiligheidsstrategie
|
202500009/9
|
De indiener vraagt of verwacht wordt dat voorschrift 7, dat over veiligheidsstrategie gaat, zal worden gewijzigd naar aanleiding van de
lopende studie over nationale veiligheidsbedreigingen, en zo ja, in welke mate.
|
Voorschrift 7 is niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpkavelbesluit en er is op voorhand geen
reden te om veronderstellen dat het kavelbesluit in de toekomst om deze reden wordt
gewijzigd.
|
|
Mijnbouwactiviteiten
|
202500009/10
|
De indiener vraagt met betrekking tot kavel Gamma-B (1) wat de obstakelvrije zones
voor het bestaande K17-FA-1-platform en de eventuele nieuwe platforms in de K17a-
en K18a-winningsvergunningsgebieden zijn, (2) welke operationele beperkingen, bijvoorbeeld
met betrekking tot bereikbaarheid van onderhoudsschepen en helikopters, de nabijheid
van het K17-FA-1-platform en de potentiële nieuwe platforms zullen opleveren, (3)
wat de impact zou zijn van mogelijke toekomstige ontmantelings-activiteiten van het
K17-FA-1-platform of de potentiële nieuwe platforms op het windpark, (4) wat de verwachte
tijdlijn is voor de installatie van de potentiële nieuwe platforms, en hoe dit zal
aansluiten op de ontwikkeling van het windpark, en hoe de leidingen in het windpark
zullen worden geplaatst, en (5) of energietoevoer van het windpark naar het K17-FA-1-platform
en/of de potentiële nieuwe platforms wordt overwogen.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406276.
|
|
Energiediversiteit/wave power
|
202500010
|
De indiener wijst erop dat in de tender meer aandacht voor energiediversiteit, waaronder
de voordelen van wave power, ontbreekt. De indiener wijst erop dat het integreren
van wave power in offshore windparken zowel ecologische als economische voordelen
biedt. Daarnaast versterkt het de energietransitie, verbetert het de efficiëntie en
stabiliteit van het energiesysteem en stimuleert het innovatie en werkgelegenheid.
Tot slot kan Nederland, door wave power op te nemen in tenders, niet alleen voldoen
aan de doelen van het Parijs Klimaatakkoord, maar ook haar internationale concurrentiepositie
versterken en een toekomstbestendige energievoorziening realiseren.
|
De zienswijze richt zich op het stimuleren van energiediversiteit, waaronder wave
power, in de tender. Voor zover de intentie van de indiener is geweest om te bepleiten
dat energiediversiteit, waaronder wave power, onderdeel moet zijn van de Regeling
vergunningverlening kavel Gamma-B in windenergiegebied IJmuiden Ver, valt de zienswijze
buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
Voor zover de intentie van de indiener is geweest om te bepleiten dat het kavelbesluit
ten onrechte geen rekening houdt met de mogelijkheid van medegebruik van het windpark
voor wave power, is het volgende relevant. Ingevolge artikel 1 van de Wet windenergie op zee is een kavelbesluit een besluit waarin een kavel en een tracé voor een aansluitverbinding
zijn aangewezen. Een kavel is een locatie voor een windpark. In het kavelbesluit is
geen rekening gehouden met medegebruik als wave power.
In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over medegebruik in windparken op zee.
Deze afspraken zijn uitgewerkt in het Programma Noordzee 2022–2027. Voor windenergiegebieden
wordt een ‘Handreiking gebiedspaspoort’ gemaakt, die door het Rijk wordt vastgesteld
als de inrichting van het windpark bekend is. Via een zonering in dit gebiedspaspoort
wordt aangegeven waar in een windpark ruimte is voor medegebruik en welke vorm van
medegebruik voorrang heeft. Uitgezonderd van medegebruik zijn: eventueel aanwezige
doorvaartpassages, onderhouds- en veiligheidszones rondom platforms, windturbines
en inter-array-kabels. De resterende ruimte kan beschikbaar worden gesteld voor medegebruik.
Na publicatie van het gebiedspaspoort kunnen initiatiefnemers voor mogelijk medegebruik
in gesprek gaan met het bevoegd gezag en een (omgevings)vergunning aanvragen. In de
eventuele toestemmingverlening zal rekening worden gehouden met het windpark, zodat
de veilige uitvoering van de medegebruik-activiteit alsmede de ongestoorde exploitatie
van het windpark is geborgd. Aan de vergunning kunnen hiertoe voorschriften worden
verbonden.
|
|
Scheepvaartveiligheid
|
202500011
|
De indiener vraagt aandacht voor het belang van vrije en veilige scheepvaart in het
Nederlandse deel van de Noordzee, vanwege mogelijke gevolgen voor de belangen van
Duitsland, waaronder de scheepvaartveiligheid op de Duitse Noordzee. De indiener wijst
hierbij op een toename van zowel de scheepvaart als andersoortige activiteiten, zoals
windparken, op de Noordzee. De indiener betoogt dat een vrije en veilige scheepvaart
moet worden geborgd ingevolge het VN-zeerechtverdrag, en benoemt dat in IMO-verband
aanbevelingen zijn opgesteld voor veilige afstanden tussen het scheepvaartverkeer
en objecten op zee. De indiener pleit voor het naleven van deze IMO-aanbevelingen.
|
Het windenergiegebied IJmuiden Ver, waarin kavel Gamma-B is gelegen, is aangewezen
in het Programma Noordzee 2022–2027. De veiligheid van navigatie is een van de belangrijkste
voorwaarden in de zeescheepvaart. Scheepvaartveiligheid intern (voor schip, bemanning
en lading) en extern (voor infrastructuur en milieu) moet zijn gewaarborgd. Het (internationale)
scheepvaartverkeer wordt op het Nederlandse deel van de Noordzee gefaciliteerd door
middel van een samenhangend, internationaal erkend routeringsstelsel. De toename van
het aantal windparken op de Noordzee leidt potentieel tot minder manoeuvreerruimte
en tot verdichting van het scheepvaartverkeer. Het risico op schade aan schepen en
bemanning, infrastructuur en milieu kan daardoor toenemen. Uitgaande van het bestaande
routeringstelsel is in 2013 besloten dit risico al in de planfase van de aanleg van
windparken te beperken door toepassing van het zogenaamde ‘Ontwerpcriterium veilige
afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken op zee’. De veilige afstand is een
bufferzone tussen de scheepvaartroutes voor handelsvaart en grootschalige offshore
initiatieven zoals windparken. De breedte van de bufferzone is afhankelijk van het
maatgevende schip in de route en dient, behalve als veilige uitwijkruimte voor deze
schepen, ook als vaargebied voor niet-routegebonden verkeer (zeilvaart, visserij,
offshore werkschepen). Strevend naar internationaal gedeelde uitgangspunten voor de
ordening van afstanden tussen windparken en scheepvaartroutes, heeft Nederland dit
nationale initiatief voor een ontwerpcriterium in 2016 ingebracht bij de IMO. De IMO
heeft het overgenomen als een mondiaal uitgangspunt in ruimtelijke planning. Behalve
het ontwerpcriterium worden voor het Nederlandse deel van de Noordzee aanvullende
maatregelen genomen om de cumulatieve risico’s van windparken voor de scheepvaartveiligheid
niet te laten toenemen en waar mogelijk te beperken. Het gaat onder andere om verkeersbegeleiding
op zee, extra toezicht en handhaving, extra sensoren zoals radar voor een beter actueel
beeld van de verkeersbewegingen op zee, extra noodsleephulp en meer capaciteit voor
Search and Rescue (SAR) en oliebestrijding. Daarnaast wordt in het kader van het MOSWOZ-programma
doorlopend onderzoek gedaan naar het effect van de windparken op de scheepvaartveiligheid
en de effectiviteit van de getroffen maatregelen; dit om eventuele aanpassingen van
het maatregelenpakket te kunnen onderbouwen.
|
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202500012/1
|
De indiener merkt op dat de projectlocatie op een belangrijke migratieroute van vleermuizen
ligt en dat het aantal waargenomen vleermuizen mogelijk een onderschatting is van
het daadwerkelijke aantal dat het gebied passeert. Dit betekent volgens de indiener
dat er een hoog risico is op aanvaringsslachtoffers, met name in de nazomer en herfst.
De indiener pleit voor een stilstandvoorziening en suggereert dat met nader onderzoek
gedurende minimaal twee jaar op minimaal tien turbines kan worden bepaald wat de exacte
omstandigheden zijn waaronder de vleermuizen lokaal voorkomen. Op die wijze kan een
stilstandvoorziening kosteneffectief worden vormgegeven.
|
Er zijn blijkens het MER nog verschillende kennisleemtes over vleermuizen op de Noordzee.
Zowel over de populatieomvang van de verschillende soorten, de herkomst, als over
het gedrag in relatie tot windparken ontbreken goede inzichten. Vastgesteld is dat
(met name) de ruige dwergvleermuis in de herfst vanuit Scandinavië, de Baltische staten
en Rusland migreert naar plaatsen in Europa met een zachter zeeklimaat. Tijdens deze
trek steekt een klein percentage van de dieren ook de Zuidelijke Noordzee over naar
de Britse eilanden. In (veel) mindere mate komen ook de rosse vleermuis en gewone
dwergvleermuis voor. De gegevens die er zijn, suggereren dat vrijwel alle activiteit
van vleermuizen op zee plaatsvindt gedurende migratieperiodes. De Rijksoverheid verricht
vleermuisonderzoek om kennisleemtes te verminderen. Voor meer informatie over het
vleermuisonderzoek van WOZEP, zie ook de beantwoording van nr. 202406277/12.
Zoals bepleit door de indiener bevat het kavelbesluit een verplichting tot de toepassing
van een stilstandvoorziening. Deze voorziening is gericht op de nazomer en herfst,
en is gebaseerd op meerjarige meetgegevens uit de omgeving van windenergiegebied IJmuiden
Ver.7 Er is gekozen voor een maatregel die is gericht op de nazomer en herfst omdat uit
studies blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen in het gebied piekt in het najaar.
Het is daarmee de periode waarin het aanvaringsrisico het meest effectief gereduceerd
kan worden.
Ingevolge voorschrift 4, vierde lid, dient de vergunninghouder in nachten (tussen zonsondergang en zonsopkomst) gedurende
de periode tussen medio augustus (dagnummer 226) tot en met eind oktober (dagnummer
303), de cut-in-windspeed op ashoogte van de windturbines aan te passen. De cut-in-windspeed
varieert dan van 3,6 tot 5,6 m/s zoals weergegeven in de tabel bij voorschrift 4,
vierde lid. De vergunninghouder kan tevens middels (akoestische) monitoring in het
windpark gegevens verzamelen over de (mate van) aanwezigheid van vleermuizen binnen
de kavel. Deze gegevens kunnen vervolgens in opdracht van de vergunninghouder door
een ter zake deskundige worden geanalyseerd, zodat het voorschrift na een representatieve
periode kan worden geëvalueerd. Op basis van deze nieuwe gegevens kan de maatregel
nader geoptimaliseerd worden ten aanzien van de verhouding tussen de te verwachten
reductie van het aantal slachtoffers enerzijds en het verlies aan energieopbrengst
anderzijds. Indien de vergunninghouder ervoor kiest om nader onderzoek te doen, zullen
afspraken worden gemaakt over de te gebruiken onderzoeksmethode, onderzoeksduur, ruimtelijke
dekking van monitoringsapparatuur en kwaliteitsborging.
|
|
Tiplaagte
|
202500012/2
|
De indiener pleit voor een zo groot mogelijke afstand tussen het zeeniveau en de rotorbladen,
aangezien studies er op wijzen dat vleermuizen voornamelijk op een hoogte van 10 tot
30 meter vliegen.
|
In voorschrift 3, vijfde lid, van het kavelbesluit is een minimum tiplaagte vastgelegd van 25 meter. De indiener
heeft gesteld dat de meeste vleermuizen migreren op een hoogte tussen de 10 en 30 meter,
en suggereert dat een verhoging van de tiplaagte gewenst is. Deze conclusie is echter
niet eenduidig te trekken op basis van de aangehaalde wetenschappelijke literatuur.
In de door de indiener aangehaalde studie (Ahlen, 2009) zijn meerdere soorten vleermuizen,
inclusief de ruige dwergvleermuis, onderzocht in een gebied tot 19 kilometer uit de
kust. Deze bron maakt geen onderscheid tussen foerageer- en de migratievluchten waardoor
het niet toepasbaar is op de situatie in IJmuiden Ver. De kavel Gamma-B ligt buiten
de foerageerafstand van vleermuizen in de kustgebieden. Tevens geeft de andere door
de indiener aangevoerde studie (Lagerveld, 2024) aan dat vleermuizen hun vlieghoogte
strategisch aanpassen aan de heersende windomstandigheden. Bij gunstige windomstandigheden
kunnen vleermuizen migreren op aanzienlijk hoogtes (oplopend tot enkele honderdere
meters hoog). Er worden tevens wel vluchten op lage hoogtes gemaakt, maar die vinden
met name plaats bij ongunstige windcondities of bij foerageervluchten. Deze studie
bevat geen kwantitatieve uitspraken over de precieze vlieghoogte. De derde aangehaalde
studie (Seebens-Hoyer, in voorbereiding) is nog niet gepubliceerd en kan niet geverifieerd
worden.
Concluderend kan worden gesteld dat systematische metingen op verschillende vlieghoogtes,
die representatief zijn voor windparken ver van de kust, vooralsnog ontbreken. De
exacte verdeling van vlieghoogtes voor een windpark ver uit te kust is nog niet kwantitatief
vast te stellen. De beschikbare bronnen wijzen er niet op dat vleermuizen ver uit
de kust voornamelijk op hoogtes lager dan 30 meter migreren. De huidige kennis geeft
geen aanleiding tot een aanpassing van de minimum tiplaagte.
|
|
Grensoverschrijdende effecten
|
202500013/1
|
De indiener verzoekt om in het MER een aantal aanvullende literatuurbronnen te betrekken
om de grensoverschrijdende effecten op zeevogels te bepalen. De indiener vraagt daarnaast
om in het MER een toelichting op te nemen over in hoeverre de gehanteerde methode
in het onderzoek naar zeevogels bepalend is geweest voor de conclusies over (de significantie
van) de cumulatieve effecten.
|
De door de indiener genoemde onderzoeken zijn naar aanleiding van de zienswijze geraadpleegd
door de MER-opsteller. De door de indiener aangehaalde studies zien volgens de MER-opsteller
hoofdzakelijk op het effect van verstoring, en niet op bijvoorbeeld aanvaringen. In
de studies worden verstoringseffecten op duikers, alkachtigen en andere soort(groep)en
beschreven. Voor de soort(groep)en die relevant zijn, namelijk de alkachtigen, is
een maximale verstoringsafstand van 18–21 km beschreven door Peschko et al. (2024).
Andere studies rapporteren kortere afstanden. De afstand van kavel Gamma-B tot aan
de Duitse grens is veel groter dan dat (ca. 200 km), zodat op basis van deze studies
een effect van verstoring op buitenlandse gebieden ook kan worden uitgesloten. Voor
overige effecten zijn er volgens de MER-opsteller geen nieuwe inzichten zodat de conclusies
over deze effecten niet veranderen.
Overigens zijn de (cumulatieve) effecten op zeevogels in het MER conform het KEC bepaald
aan de hand van populatiemodellen en de ALI-systematiek (Acceptable level of impact).
Een uitgebreide toelichting op de beoordeling is te vinden in het ‘Ecologisch achtergronddocument
kavel Gamma van windenergiegebied IJmuiden Ver’ dat ten behoeve van het MER is opgesteld
en als bijlage bij het MER is gevoegd.
|
|
Samenvattingen MER
|
202500013/2
|
De indiener ziet in de Engelstalige samenvattingen van de MER’s van kavels Gamma-A
en Gamma-B van IJmuiden Ver enerzijds en I-A van Nederwiek (zuid) anderzijds verschillen
in onderzoeksconclusies over vogels en voorgestelde mitigerende maatregelen. De indiener
begrijpt deze verschillen niet.
|
Conclusies over effecten in cumulatie in de door de indiener benoemde MER’s zijn eensluidend.
Naar aanleiding van de zienswijze is de Engelstalige samenvatting van het MER aangepast
om dit te verduidelijken. Overigens zijn in de kavelbesluiten van de kavels Gamma-A en Gamma-B van windenergiegebied IJmuiden Ver en kavel I-A van windenergiegebied Nederwiek (zuid) dezelfde maatregelen voorgeschreven ten behoeve van het verminderen van aanvaringsslachtoffers
onder vogels.
|
|
Mitigerende maatregelen
|
202500013/3
|
Het MER beoordeelt effecten op migrerende vogelsoorten als negatief, maar niet significant
negatief. De indiener wijst er op dat het windenergiegebied zowel in lengte als breedte
omvangrijk is, waardoor de kans bestaat dat migrerende vogels het gebied niet ontwijken
maar erdoorheen vliegen, met name als er hoge windturbines worden gebruikt. De indiener
geeft aan dat steeds meer windparken worden gebouwd op de migratieroutes waardoor
het windpark (significante) effecten kan hebben op trekkende vogels die een binding
hebben met Duitsland. De indiener pleit voor monitoring van effecten, effectieve mitigerende
maatregelen en een verplichte stilstandvoorziening.
|
In het MER wordt geconcludeerd dat er voor (trek)vogels, ook in cumulatie met andere
projecten, voldaan wordt aan de vereisten om op grond van artikel 7 van de Wet windenergie op zee af te wijken van het verbod bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet. Zoals beschreven in paragraaf 7.8.6 van het kavelbesluit wordt in het monitorings- en evaluatieprogramma (Wozep) nadrukkelijk
aandacht besteed aan vogelmonitoring. Het vogelonderzoek binnen Wozep richt zich vooral
op het verkrijgen van meer kennis over het mogelijke aantal slachtoffers als gevolg
van aanvaringen met windturbines op zee en wat de potentiële effecten zijn op vogels
die de parken vermijden. Met behulp van onder andere geavanceerde radarsystemen, veldwaarnemingen,
gezenderde vogels en modelontwikkeling wordt binnen dit programma deze kennis vergaard.
Er worden bijvoorbeeld met behulp van GPS-zenders verschillende soorten vogels gevolgd.
Deze zenders leveren informatie over de vliegbewegingen en het gedrag (waaronder vermijding)
van deze vogels. Ook wordt er gebruik gemaakt van geavanceerde radarsystemen in windparken.
Deze radarsystemen brengen vliegbewegingen (binnen het bereik van de radar) in kaart.
Deze gegevens worden onder andere gebruikt om de collision-risk model, welke het aantal
aanvaringsslachtoffers voorspelt, te verbeteren. Daarnaast wordt er binnen Wozep gewerkt
om een groot deel van de internationale vogelteldata beter beschikbaar te krijgen.
Al deze gegevens zullen onder andere als input worden gebruikt om de aannames die
binnen de aanvarings-, habitatgebruik- en populatiemodellen gemaakt zijn te valideren
en te verbeteren. Met behulp van deze modellen wordt beter inzicht verkregen in de
effecten van offshore windparken op vogels.
De door de indiener bepleite stilstandvoorziening ten behoeve van het verminderen
van aanvaringsslachtoffers onder migrerende vogels is in het kavelbesluit opgenomen
middels voorschrift 4, derde lid. In paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij het kavelbesluit is de werkwijze rond deze maatregel beschreven.
|
|
Vleermuizen
|
202500013/4
|
In het MER is in relatie tot vleermuizen beschreven dat een variant met minder turbines
met een hoog vermogen gunstiger is dan een variant met meer turbines met een lager
vermogen. De indiener wijst op de resultaten van het BATMOVE-onderzoek, waaruit volgt
dat vleermuizen zich kunnen ophouden rond grotere objecten in zee. De indiener pleit
voor meer onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen op zee inzake de fenologie
en de vlieghoogte van vleermuizen en het aanvaringsrisico.
|
Zie de beantwoording van nr. 202406277/12. Overigens erkent het MER dat er kennisleemtes
zijn. Hoewel in het MER de onderbouwde aanname is gedaan dat een variant met minder
turbines van een hoger vermogen gunstiger zal zijn dan een variant met meer turbines
van een lager vermogen, wordt het verschil marginaal verwacht, en is in de eindboordeling
geen onderscheid gemaakt tussen deze varianten. Overigens is in de beantwoording van
nr. 202500012/2 reeds opgemerkt dat kavel Gamma-B buiten de foerageerafstand van vleermuizen
in de kustgebieden ligt en er om die reden geen foeragerende vleermuizen worden verwacht
die zich ophouden rond turbines.
|
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202500013/5
|
De indiener vraagt om een toelichting op de werking van de stilstandvoorziening voor
vleermuizen en vraagt om deze niet alleen in windenergiegebied Nederwiek (zuid), maar
ook in de kavels Gamma-A en Gamma-B IJmuiden Ver toe te passen. Dit is volgens de
indiener erg belangrijk aangezien de MER’s negatieve effecten op de ruige dwergvleermuis
niet uitsluiten.
|
De stilstandvoorziening ten behoeve van het verminderen van aanvaringsslachtoffers
onder vleermuizen is in het kavelbesluit opgenomen middels voorschrift 4, vierde lid. In paragraaf 7.8.3 van de toelichting bij het kavelbesluit is de werkwijze rond deze maatregel beschreven.
Overigens is in alle kavelbesluiten die zijn vastgesteld op grond van de Wet windenergie
op zee een stilstandvoorziening opgenomen die is gericht op het verminderen van vleermuisslachtoffers,
ook in de kavelbesluiten van Gamma-A en Gamma-B van windenergiegebied IJmuiden Ver.
|