1. Achtergrond
De toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
in 2023 besloten het Subsidieprogramma Impact Clusters 2023–2028 op te stellen. Op basis van de ervaringen met de eerste twee openstellingen van dit
subsidieprogramma en de daaruit voortvloeiende gewenste wijzigingen in het subsidieprogramma,
heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: minister) besloten tot het opstellen
van een aangepast subsidieprogramma.
Met het Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028 (hierna: subsidieprogramma) wil
de minister ervoor zorgen dat de internationale kennis van de private sector wordt
ingezet in de ontwikkeling van markten in lage- en middeninkomenslanden. Met het subsidieprogramma
wordt daarmee een bijdrage geleverd aan de uitvoering van de SDG-agenda3.
De private sector is de motor voor marktontwikkeling en daarmee groei van inkomen
en productieve werkgelegenheid. In lage- en middeninkomenslanden is de private sector
niet altijd even sterk ontwikkeld. Dit kan onder andere komen door gebrek aan kennis,
kunde en technologie. Internationaal is kennis, kunde en technologie beschikbaar die
de capaciteit van ondernemingen in lage- en middeninkomenslanden kan verbeteren. Een
beter functionerende private sector bevordert marktontwikkeling en daarmee op de lange
termijn de zelfredzaamheid in lage- en middeninkomenslanden en zorgt op die manier
voor stabiliteit en kansen voor het bedrijfsleven. Om capaciteitsopbouw in (sub)sectoren
te bewerkstelligen is vaak een (sector)brede aanpak nodig.
Door het bundelen van kennis van verschillende ondernemingen en eventueel brancheorganisaties,
kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties in een specifieke (sub)sector,
kan een impuls worden gegeven aan de capaciteitsopbouw van de private sector in een
ontwikkelingsland.
Op deze manier kan deze sector, soms op de langere termijn, een interessante markt
worden voor de deelnemende ondernemingen met kansen voor handel en investeringen,
ook voor Nederlandse ondernemingen, en zo ook het verdienvermogen van de deelnemende
ondernemingen vergroten. In veel lage- en middeninkomenslanden voeren de Nederlandse
ambassades en consulaten programma’s uit die lokale private sectorontwikkeling en
daarmee marktontwikkeling ondersteunen. Ter versterking van het effect van deze programma’s
kunnen clusters van ondernemingen (hierna: impactclusters) aanpalend een rol spelen
door een samenhangend geheel van activiteiten uit te voeren, waardoor structureel
kennis, kunde en technologie wordt overgedragen aan de lokale private sector.
Een deel van de middelen in dit subsidieprogramma is bedoeld voor projecten passend
binnen een combitrack. Via de zogeheten combitrackaanpak4 wordt getracht via het bedrijfsleven ontwikkelingsimpact te realiseren in lage- en
middeninkomenslanden. Door een gecombineerde inzet op handel, investeringen en ontwikkelingshulp
wordt bijgedragen aan groene economische transities en digitaliseringstransities.
Voor 15 landen5 heeft de Nederlandse overheid een of meerdere combitracks aangewezen, waarbinnen
verschillende projecten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd, zoals impactclusterprojecten.
Voor impactclusterprojecten passend binnen deze combitracks geldt een apart subsidieplafond.
Projecten die bijdragen aan de overige beleidsprioriteiten op het gebied van marktontwikkeling
van de ambassade (of consulaat-generaal) worden ‘reguliere impactclusters’ genoemd.
In het advies dat volgt op de quick scan (zie paragraaf 4.3) zal worden aangegeven
of een project wordt gezien als passend binnen een combitrack of als een regulier
project. Dit advies heeft verder geen invloed op de criteria waaraan de subsidieaanvraag
moet voldoen.
2. Uitvoerder
De minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken.
RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de minister op grond van een aan RVO
verleend mandaat.
3. Begrippen
In dit subsidieprogramma wordt verstaan onder:
-
–
Brancheorganisatie: stichting of vereniging die krachtens haar statuten de belangen behartigt van haar
leden, zijnde ondernemingen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;
-
–
Capaciteitsopbouw: versterking en verbetering van lokale capaciteiten en mogelijkheden voor de begunstigden
van het subsidieprogramma, op zowel het individuele, organisatorische als institutionele
niveau, waarbij onder meer te denken valt aan onderwijs en empowerment, vrouwenrechten;
-
–
Economische activiteit: iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden;
-
–
Groep: een groep is een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden
-
a. een privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
○ 1° meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
○ 2° volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
○ 3° overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen, en
-
b. laatstbedoelde rechtspersoon/rechtspersonen;
-
–
Fiscale eenheid: een fiscale eenheid is een groep van meerdere ondernemingen die gezien wordt als
één onderneming voor een bepaalde belastingsoort;
-
–
Impactcluster: een samenwerkingsverband bestaande uit ondernemingen, eventueel aangevuld met brancheorganisaties,
kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, die voor de begunstigden van
het subsidieprogramma onbekende kennis, kunde en technologie overdragen, met het doel
de productiecapaciteit van lokale ondernemingen te verhogen en/of de duurzaamheid
van lokale ondernemingen te verbeteren;
-
–
Kennisinstelling: een onderwijs- of onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan kennisuitwisseling. Om
als kennisinstelling te kwalificeren moeten de kerntaken van de kennisinstelling onafhankelijk
onderzoek en/of kennisoverdracht zijn, ongeacht of de kennisinstelling ook economische
activiteiten uitvoert of behoort tot de overheid;
-
–
Lokale onderneming: een onderneming beschikkend over private rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands
recht en een registratie in het land waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;
-
–
Maatschappelijke organisatie: een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk
verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid,
en ook als zodanig geregistreerd. De organisatie is niet door een overheidsinstantie
opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd;
-
–
Minister: de Minister van Buitenlandse Zaken;
-
–
Onderneming: een rechtspersoon die economische activiteiten uitvoert, niet zijnde een brancheorganisatie,
kennisinstelling of maatschappelijke organisatie;
-
–
Lage- en middeninkomenslanden: de landen, als zodanig aangeduid op de landenlijst behorende bij het subsidieprogramma6;
-
–
Penvoerder: de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie
aanvraagt. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger
en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor
de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening
verbonden verplichtingen;
-
–
Samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband
bestaande uit partners met eigen private rechtspersoonlijkheid gericht op de realisering
van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een
zodanige wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen
levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.
4. Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028
4.1. Doel
Het subsidieprogramma heeft als doel bij te dragen aan marktontwikkeling in lage-
en middeninkomenslanden door gebruik te maken van internationale (nieuwe) kennis,
kunde en technologie.
Het gaat hierbij om het stimuleren van de brede ontwikkeling van een onderontwikkelde
lokale private (sub)sector, waarbij het doel van de activiteiten van de impactclusters
moet zijn het bijdragen aan het verbeteren van kennis, kunde of technologie, van lokale
ondernemingen waardoor businesscases van lokale ondernemingen worden verbeterd, het
starten van nieuwe lokale ondernemingen wordt gestimuleerd en op lange termijn directe
en/of indirecte duurzame banen worden gecreëerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
de lange-termijn strategische ambities van de ondernemingen in de impactclusters.
Ondernemingen in de impactclusters zien lange termijn kansen op deze momenteel (nog)
onderontwikkelde (deel)sectoren, en zijn daarom bereid zich meerjarig in te zetten
om door inzet van hun technologie, kennis en/of kunde de lokale sector verder te ontwikkelen.
Tot de uiteindelijk begunstigden van dit subsidieprogramma behoren lokale middelgrote
en kleine ondernemingen in het projectland, inclusief boeren, en waar mogelijk andere
relevante lokale organisaties, zoals kennisinstellingen binnen een (sub)sector, in
het projectland.
4.2. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
Subsidies in het kader van het subsidieprogramma zijn bedoeld voor Impact Clusters,
namens welke een penvoerder een subsidie voor een project aanvraagt.
Aan (de partners van) het impactcluster worden de volgende eisen gesteld:
-
– Het impactcluster moet bestaan uit minimaal drie ondernemingen, welke geen groep of
fiscale eenheid mogen vormen. Additioneel kunnen brancheorganisaties, kennisinstellingen
en maatschappelijke organisaties ook onderdeel uitmaken van een impactcluster, maar
dit is niet verplicht. Er is tenminste één lokale partner in het impactcluster.
-
– Elke partner in het impactcluster moet beschikken over rechtspersoonlijkheid en moet
noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstelling van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd.
-
– Alle partners in het impactcluster moeten een (lange termijn) strategisch belang hebben
bij de uitvoering van het project. Hiertoe geldt voor ondernemingen dat de subsector
die ontwikkeld wordt op termijn handels- of investeringskansen moet bieden, en voor
maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en brancheorganisaties geldt hiertoe
dat zij zich op langere termijn willen inzetten voor de ontwikkeling van de (sub)sector
waar het project zich op richt, vanuit een maatschappelijk belang of sectorbelang.
Dit betekent dat organisaties die slechts projectmanagement en projectontwikkeling
verzorgen binnen het project, niet in aanmerking kunnen komen voor subsidie.
-
– Alle partners in het impactcluster moeten een bewezen relevant track record hebben
van minimaal één jaar. Voor ondernemingen geldt dat zij al bedrijfsactiviteiten moeten
hebben uitgevoerd in de (sub)sector waar het project zich op richt. Voor de andere
partners (maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en brancheorganisaties)
geldt dat zij al op een andere manier betrokken zijn bij de (sub)sector waar het project
zich op richt.
-
– Het impactcluster moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
De rol van penvoerder wordt vervuld door een onderneming, brancheorganisatie, kennisinstelling
of maatschappelijke organisatie, met:
-
– een statutaire zetel in Nederland of een statutaire zetel in het buitenland en een
vestiging of vaste inrichting in Nederland;
-
– een gemiddelde jaaromzet over de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag
van ten minste € 100.000;
-
– een omvang van minimaal 3 werknemers.
De penvoerder moet aantonen dat alle partners van het partnerschap een integriteitsbeleid7 hebben vastgesteld en procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling te
kunnen geven binnen de eigen organisaties. Dit integriteitsbeleid en deze procedures
zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder onder andere
begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van
de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de partners en de door hen
ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken,
met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan
te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten
aan RVO is gewaarborgd.
4.3. Adviestraject
Als een penvoerder overweegt namens een impactcluster een aanvraag voor subsidie in
te dienen, dan geldt een verplicht adviestraject aan de hand van een daartoe ingediende
‘quick scan’8. Het adviestraject eindigt met een advies van RVO aan de penvoerder. De uitkomst
van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de penvoerder om wel of niet een
subsidieaanvraag in te dienen. Als de penvoerder vervolgens besluit een aanvraag in
te dienen is en blijft het altijd de verantwoordelijkheid van de penvoerder aan te
tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.
Aangezien met de verwerking van een ingediende quick scan zes weken is gemoeid en
met het gekregen advies na de quick scan het projectplan aangepast moet kunnen worden,
kunnen quick scans niet later worden ingediend dan acht weken voor sluiting van de
aanvraagtermijn van een openstelling.
4.4. Subsidiabele activiteiten
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma
moet het gaan om een planmatige meerjarige integrale aanpak van activiteiten (hierna:
‘project’) gericht op het bereiken van het doel in paragraaf 4.1. De activiteiten
moeten betrekking hebben op één laag- of middeninkomensland, tenzij overtuigend gemotiveerd
wordt dat het effectiever en/of doelmatiger is om de activiteiten in twee of meer
lage- en middeninkomenslanden uit te voeren.
Een samenhangende combinatie van hieronder genoemde, onderling versterkende, meerjarige
activiteiten kan in aanmerking komen voor subsidie, voor zover deze bijdragen aan
een oplossing van een tekortkoming in een lokale markt, waarbij er in ieder geval
sprake moet zijn van activiteiten genoemd onder a en b:
-
a. Activiteiten gericht op duurzame kennisoverdracht aan (en capaciteitsopbouw bij) actoren
in de lokale private sector, zoals trainingen en opleidingen. Het kan hierbij ook
gaan om ‘train-de-trainer’ activiteiten, het anderszins inbedden van nieuwe kennis
of het ontwikkelen van curricula.
-
b. Het gezamenlijk demonstreren van een voor het betreffende land nieuwe bewezen technologie,
kapitaalgoed of dienst van de verschillende partners, waarbij de demonstratie primair
wordt gebruikt voor het realiseren van kennisoverdracht, trainingen en het aantonen
van een lokale businesscase voor het gebruik van de technologie, kapitaalgoed of dienst
van de verschillende partners. Daarnaast kan de demonstratie worden gebruikt om bestaande
oplossingen te onderzoeken en te testen voor de lokale private sector.
-
c. Verdiepende studies ter ondersteuning van de activiteiten onder a en b binnen het
impactcluster. De studies moeten als primair doel hebben beter inzicht te verkrijgen
in de knelpunten binnen een sector of bestaande technologie, waarna beter gerichte
interventies kunnen worden ingezet. Ook kan deze studie worden gebruikt ter bepaling
van de baseline en monitoring en evaluatie van de interventies. Algemene marktstudies
komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van dit subsidieprogramma. Algemene
kennis van de doelmarkt wordt al als bekend verondersteld voorafgaand aan het indienen
van een aanvraag.
-
d. Coördinatie van (de inspanningen van) het impactcluster voor de doelstellingen van
het project. Hieronder valt ook algemeen projectmanagent als ook het afstemmen van
projectactiviteiten van het impactcluster met andere organisaties, zoals overheidspartijen,
een eventuele stuurgroep of adviescomité.
-
e. Het opstellen en uitvoeren van een passend communicatieplan voor het impactcluster,
waarin wordt vastgesteld welke mijlpalen en/of resultaten van het impactcluster gedeeld
zullen worden en met welke organisaties.
De activiteiten van het impactcluster moeten bijdragen aan, en noodzakelijk zijn voor,
het bereiken van de doelstellingen op het gebied van marktontwikkeling van de ambassade
(of consulaat generaal) die voor het betreffende land verantwoordelijk is en dus aansluiten
bij de lokale beleidsprioriteiten.9
In ieder geval wordt geen subsidie verleend voor de volgende activiteiten:
-
– Activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
-
– Productonderzoek en ontwikkeling van ‘proof of concept’;
-
– Verkoopactiviteiten, algemene promotionele activiteiten, activiteiten gerelateerd
aan algemeen promotiemateriaal en activiteiten gericht op algemeen marktonderzoek;
-
– Eenmalige trainingsactiviteiten die los staan van de meerjarige activiteiten;
-
– Leningen (op revolverende financiering) aan derde partijen;
-
– Activiteiten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken, waarbij
moet worden gedacht aan het vooraf of tijdens het project verkopen van technologie,
en investeringen die binnen een commercieel aanvaardbare termijn kunnen worden terugverdiend
of commercieel kunnen worden gefinancierd.
Voorts wordt geen subsidie verleend voor steenkolenprojecten en voor de exploratie
en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland en activiteiten
zoals genoemd op de FMO-uitsluitingslijst10, waarbij geldt dat onder ‘wapens en munitie’ wordt verstaan hetgeen in de Wet wapens en munitie11 daaronder wordt verstaan.
4.5. Looptijd van de activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd hebben een minimale looptijd van
twee jaar en een maximale looptijd van vier jaar. De activiteiten moeten starten binnen
zes maanden na subsidieverlening.
4.6. Omvang van de subsidie
De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 150.000.
De maximale subsidie bedraagt per aanvraag € 620.000 met een maximum van 60% van de
subsidiabele kosten.
Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt
moet door de partners van het Impactcluster zelf worden gefinancierd, dit wordt ook
wel de eigen bijdrage genoemd. Dit mag niet worden gefinancierd met middelen die verkregen
zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de
begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de eigen bijdrage van de
ondernemingen geldt ook dat dit niet mag worden gefinancierd met middelen die verkregen
zijn door middel van een subsidie of bijdrage van andere overheden.
5. Subsidiabele kosten
5.1. Uitgangspunten
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen
bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
-
– kosten moeten aantoonbaar redelijk, logisch en noodzakelijk12 zijn;
-
– kosten moeten naar hun aard passend zijn bij de betreffende partner die de kosten
maakt;
-
– kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten en mogen
geen onvoorziene kosten zijn;
-
– kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;
-
– interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
-
– kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst;
-
– voor kosten van projectmanagement en coördinatie, zowel onder personeelskosten als
kosten derden, geldt een maximum van 20% van de totale subsidiabele kosten;
-
– uit de subsidiabele activiteiten verkregen opbrengsten worden in mindering gebracht
op de subsidiabele kosten, bijvoorbeeld opbrengsten uit training en advies.
5.2. Subsidiabele kosten
Subsidiabele kosten zijn de volgende door de partners zelf te maken kosten:
-
a. Personeelskosten: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken
personen ten behoeve van de activiteiten hebben gemaakt vermenigvuldigd met maximaal
€ 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten
zijn begrepen. Hierbij geldt een maximum van € 700,– per dag. Het in de begroting
opgenomen tarief blijft onveranderd tijdens de looptijd van het project.
-
b. Afschrijvingskosten van activa gedurende de looptijd van de activiteiten. De grondslag
voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs, rekening houdend
met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten. Als het
noodzakelijk is dat activa, met uitzondering van grond en bestaande gebouwen, na afloop
van de looptijd van de subsidiabele activiteiten aan een lokale organisatie, wordt
overgedragen, dan is de kostprijs van deze activa subsidiabel.
-
c. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten.
-
d. Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op
basis van economy class.
-
e. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten wordt vastgesteld op basis
van de daadwerkelijke gemaakte kosten voor logies plus het aantal bestede projectdagen
in het projectland maal de component ‘overige kosten’ conform de tarieflijst13.
5.3. Niet-subsidiabele kosten
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
-
– kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere
kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
-
– omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is, dat wil zeggen voor de projectpartners
die btw plichtig zijn voor de subsidiabele activiteiten en deze btw kosten kunnen
verrekenen met de Belastingdienst;
-
– financieringskosten en rentevergoedingen;
-
– kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;
-
– kosten voor productontwikkeling;
-
– kosten van tenaamstelling, instandhouding en bescherming van rechten van intellectueel
eigendom;
-
– onvoorziene kosten.
6. Aanvraag
6.1. Vereisten
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie voor een project in het kader van
het subsidieprogramma doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals
beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar
gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar
worden gesteld door RVO14.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
– Projectplan;
-
– Begroting van de totale projectkosten, met daarbij de dekking van de eigen bijdrage,
uitgesplitst per partner.
-
– Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering
van de activiteiten, de rolverdeling en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt,
evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.
De samenwerkingsovereenkomst mag in de inceptiefase verder worden uitgewerkt.
Ondernemingen die een aanvraag indienen, verklaren dat ze op de hoogte zijn van, en
zullen handelen in overeenstemming met, de OESO-richtlijnen15. Dit betekent dat ondernemingen gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen
in overeenstemming met deze richtlijnen om (potentiële) negatieve effecten op mens
en milieu in hun eigen activiteiten en hun waardeketen te identificeren en waar nodig
aan te pakken, en hier transparant over communiceren.
Na het indienen van de aanvraag wordt aan de Nederlandse ondernemingen gevraagd een
MVO-zelfscan naar waarheid in te vullen.16 Het invullen van deze korte vragenlijst is verplicht; het biedt inzicht in de stappen
van gepaste zorgvuldigheid en de toepassing hiervan door de onderneming. RVO kan naar
aanleiding van de ingevulde MVO-zelfscan contact met de onderneming opnemen.
Ondernemingen moeten signalen of omstandigheden die duiden op betrokkenheid bij een
schending van de OESO-richtlijnen onmiddellijk melden aan RVO, waaronder schendingen
van mensenrechten of significante milieuschade. Wanneer over een onderneming een melding
is (of wordt) ingediend bij het Nederlands Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen17, moeten ondernemingen dit melden bij RVO en medewerking verlenen aan het NCP. Ondernemingen
verklaren ook dat ze geen activiteiten ondernemen die op de FMO-uitsluitingenlijst18 staan.
6.2. Herstelperiode
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. De kans dat de aanvraag
dan moet worden afgewezen in verband met uitputting van de beschikbare subsidiemiddelen
neemt in dit geval wel toe.
Daarbij geldt ook dat hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen
van aanvragen een onvolledige aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat
de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen;
dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op
volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen.
In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal
deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot afwijzing
van de subsidieaanvraag.
Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende
onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een
subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan
aanvragen gestelde vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld
met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma
zijn neergelegd.
De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij
het moment geldt waarop de aanvraag compleet bevonden is dan wel de laatst mogelijke
aanvulling is ontvangen (zie hierboven, paragraaf 6.2). Vanaf het moment dat aannemelijk
is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder binnengekomen aanvragen
zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen aanvragen aangehouden.
Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere aanvragen in
behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts
de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de
hand van de hierna volgende criteria.
De volgende criteria zijn van toepassing:
Beleidsbijdrage en impact
-
a. Het project draagt in sterke mate bij aan en is noodzakelijk voor het bereiken van
de doelstellingen van de lokale beleidsprioriteiten op het gebied van marktontwikkeling
van de ambassade/het consulaat generaal in het betreffende land.19
-
b. Het is aannemelijk dat een project positieve resultaten en continuïteit oplevert voor
de ontwikkeling van de brede lokale private subsector in het projectland en aansluit
op de behoeften van de begunstigden in deze subsector, het verbeteren van kennis,
kunde of technologie, creatie van directe en indirecte duurzame banen op lange termijn
en verbetering van businesscases van lokale ondernemingen en/of stimulering bij het
starten van nieuwe lokale ondernemingen.
-
c. Het project levert een bijdrage aan een (op onderdelen) sterk onderontwikkelde (sub)sector
op de doelmarkt waar de activiteiten zich op richten.
-
d. Het is voldoende aannemelijk gemaakt dat technologie en/of aanpak die tijdens het
project worden gedemonstreerd zullen worden geaccepteerd en financierbaar zijn voor
de beoogde begunstigden (er is een potentiële businesscase voor de begunstigden).
-
e. De activiteiten zijn additioneel ten opzichte van bestaande activiteiten die gericht
zijn op het ontwikkelen van de betreffende lokale private sector.
Partnerschap
-
a. De partners vullen elkaar goed aan bij het realiseren van de projectdoelstellingen.
De partners versterken elkaar en leveren een substantiële inzet en bijdrage aan het
project.
-
b. De partners beschikken over relevante expertise en organisatorische en financiële
capaciteit om de projectdoelstellingen te realiseren. Elke partner beschikt over specifieke
kennis of technologie die van toegevoegde waarde is voor de ontwikkeling van de lokale
private subsector waar het project zich op richt.
-
c. Er is sprake van een lange termijnstrategie en er zijn voor de deelnemende ondernemingen
duidelijke lange termijn marktkansen.
-
d. De partners hebben aannemelijk gemaakt over voldoende middelen te beschikken om de
eigen bijdrage van het project te financieren en er worden goede afspraken gemaakt
hoe de partners financiële tegenvallers opvangen.
-
e. Het project heeft voldoende lokaal draagvlak en lokale borging.
Plan van aanpak
-
a. Het binnen het project vormgegeven plan van aanpak is gebaseerd op een gedegen en
accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
-
b. De verandertheorie van het project sluit direct aan op het lokale vraagstuk met daarbij
een logisch verband tussen doelstellingen, resultaten en activiteiten en de waarschijnlijkheid
dat het plan van aanpak leidt tot het realiseren van de doelstellingen.
-
c. De capaciteitsopbouw is duurzaam verankerd in de opzet van het project.
-
d. Er is een gedegen plan voor monitoring, evaluatie en leren van het project.
-
e. Er is een heldere projectplanning van activiteiten en duidelijke, reële en meetbare
resultaten met verifieerbare mijlpalen.
-
f. Er is sprake van een adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse
en adequate mitigerende maatregelen.
-
g. Er zijn heldere afspraken over de rolverdeling en besluitvorming binnen het project
en tussen de diverse partners vastgesteld.
-
h. Er is een helder plan van aanpak voor de coördinatie en communicatie rondom het project.
-
i. Er is een positieve businesscase voor het voortzetten van de resultaten na afloop
van het project.
Financieel
-
a. De projectbegroting is redelijk en realistisch.
-
b. De kosten wegen op tegen de impact van de activiteiten, zowel kwalitatief als kwantitatief.
Daarbij staat value-for-money centraal.
IMVO
-
a. Het project is in overeenstemming met de IMVO richtlijnen zoals genoemd onder 6.1.
-
b. De belangrijkste IMVO risico’s op (voor zover van toepassing) milieu, arbeidsomstandigheden,
land- en mensenrechten en dierenwelzijn zijn in kaart gebracht en er zijn maatregelen
geformuleerd om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren. Indien enkele project
specifieke IMVO onderwerpen bij aanvraag nog onzeker zijn dan dienen deze minimaal
onderdeel te zijn van een studie die deel moet uitmaken van het project.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter
controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan door
verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van
de aanvraag verzameld worden.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts.
De ambassades en consulaten worden altijd gevraagd om input voor de beoordeling van
de aanvragen op het criterium Beleidsbijdrage, in het bijzonder de factoren betreffende
de aansluiting van de aanvragen op hun beleid en de inbedding in de lokale context.
8. Afwijzingsgronden
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde
in dit subsidieprogramma of indien de beschikbare subsidiemiddelen ontoereikend zijn.
9. Toezicht en controle
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie
waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid
en doelmatigheid.
Daarnaast kan RVO ook een onderzoek instellen naar de in het kader van de uitvoering
van het project verrichte activiteiten, waaronder de door de subsidieontvanger bijgehouden
relevante rapportages en financiële administratie en de naleving van de aan de subsidie
verbonden verplichtingen. De subsidieontvanger zal medewerking verlenen aan de uitvoering
van een dergelijk onderzoek aan de door RVO aangewezen functionaris(sen) en inzage
geven in de stukken die betrekking hebben op de subsidie. De kosten van een dergelijk
onderzoek komen voor rekening van RVO.
10. Verplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de subsidieverleningsbeschikking. Deze verplichtingen hebben onder andere betrekking
op een meldingsplicht ten aanzien van feiten en omstandigheden die van belang kunnen
zijn voor de subsidie, zoals het niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde
activiteiten (zie ook paragraaf 9), en op verplichtingen over verantwoordingsrapportages,
zoals inhoudelijke en financiële tussen- en eindrapportages in het kader van de International
Aid Transparency Initiative (IATI)20.
Ook zal een verplichting worden opgenomen dat de subsidieontvanger en de eerste wezenlijke
toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid21. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder-
of dwangarbeid bij deze organisaties evenwel onverwijld te melden bij RVO.
11. Administratieve lasten
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken
krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening
gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling
van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt
dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 2,8% bedraagt.