Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2025

Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 01-10-2025 t/m heden.

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanvoertemperatuur in het stookseizoen: de volgens de stooklijn bij een buitentemperatuur van –10°C of lager vereiste ingaande vloeistoftemperatuur voor een warmtenet of de volgens de stooklijn bij een buitentemperatuur van –10°C of lager vereiste ingaande vloeistoftemperatuur aan de gebruikerszijde voor een verwarmingssysteem;

  • Algemene uitvoeringsregeling: Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

  • allesvergisting: biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van de nummers 400, 410, 420, 500, 550 tot en met 559, waarvan de biogasopbrengst van de ingaande stroom ten minste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt;

  • beperkingengebied: beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het Rijk als bedoeld in artikel 2.21.a., eerste lid, onderdeel b van de Omgevingswet;

  • Besluit SDEK: Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

  • Besluit SDE: Besluit stimulering duurzame energieproductie, zoals dit luidde op 31 oktober 2020;

  • biosyngas: mengsel van gassen dat is geproduceerd door vergassing van biomassa en dat geen nadere bewerking tot methaan heeft ondergaan;

  • COP-waarde: coëfficiënt van prestatie uitgedrukt in de hoeveelheid afgegeven warmte aan de condensorzijde per hoeveelheid opgenomen elektriciteit bij gemiddelde gebruiksomstandigheden;

  • domein hoge-temperatuur-warmte: verzameling van de volgende categorieën productie-installaties:

    categorieën productie-installaties voor de productie van hernieuwbare warmte als bedoeld in de artikelen 41, 43, 45, 47 en 49 en

    categorieën productie-installaties voor de vermindering van broeikasgas als bedoeld in de artikelen 63, 65 en 69;

  • domein lage-temperatuur-warmte: verzameling van de volgende categorieën productie-installaties:

  • domein moleculen: verzameling van de volgende categorieën productie-installaties:

    • a. categorieën productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas als bedoeld in de artikelen 23, 25, 27, 29 en 31; en

    • b. categorieën productie-installaties voor de vermindering van broeikasgas als bedoeld in de artikelen 73, 75 en 77;

  • doublet: combinatie van naast elkaar liggende diepboringen die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;

  • geavanceerde hernieuwbare brandstof: biobrandstof als bedoeld in artikel 2, onderdeel 34, van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) en geproduceerd uit grondstoffen als bedoeld in deel A van bijlage IX bij die richtlijn;

  • gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, niet zijnde een bouwwerk dat bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn;

  • gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184: gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong van 10 februari 2023;

  • ketel: installatie waarin brandstof wordt verstookt waarbij de verbrandingswarmte met een warmtewisselaar wordt overgedragen aan een vloeistof;

  • monomestvergisting: biologische afbraakreacties van uitsluitend vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren;

  • minister: Minister van Klimaat en Groene Groei;

  • netto P50-waarde vollasturen: aantal vollasturen waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie is bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

  • nominaal elektrisch rendement:

    • a. uitkomst van de deling van het nominaal elektrisch vermogen en:

    • b. de som van het nominaal elektrisch vermogen en nominaal warmtevermogen in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een verbrandingsmotor; en

      het nominaal warmtevermogen van de ketel in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een stoomturbine of een organische rankinecyclus;

  • nominaal vermogen: maximaal vermogen van een productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte, nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte of hernieuwbaar gas en dat door de leverancier wordt gegarandeerd bij continu gebruik, waarbij in het geval van geothermische productie-installaties het nominale vermogen is bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%;

  • NTA 8003: 2017: Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 30 november 2017;

  • nuttig aangewende warmte: nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong;

  • nuttig aangewende koolstofdioxide: nuttig aangewende koolstofdioxide als bedoeld in artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling;

  • nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte: nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte als bedoeld in artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling;

  • primaire waterkering: primaire waterkering als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;

  • productie-uren: som van de tijdsperioden waarin een productie-installatie in deellast of op vol vermogen produceert;

  • productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen die natuurinclusief wordt gerealiseerd: productie-installatie die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, zesde lid van de Algemene uitvoeringsregeling;

  • restwarmte: onvermijdelijke thermische energie die als bijproduct in de bedrijfsvoering van een onderneming wordt opgewekt en die zonder nuttige aanwending ongebruikt terecht zou komen in lucht of water en die op het moment van indienen van de aanvraag niet nuttig wordt aangewend;

  • richtlijn 2009/31/EG: richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad;

  • richtlijn (EU) 2018/2001: richtlijn nr. (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328);

  • SBI-code: code, opgenomen in de Standaard Bedrijfs Indeling 2008, Versie 2018, Update 2022;

  • stadsverwarming: warmtelevering aan een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, waarbij de producent de warmte levert voor ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen van gebouwen door transport van water;

  • thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa: omzetting van vaste of vloeibare biomassa door:

    • a. verbranding;

    • b. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder a in het geval de producten daarvan vervolgens worden verbrand; of

    • c. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;

  • valhoogte: verschil in waterpeil voor en achter een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door waterkracht waarbij het nominale vermogen wordt benut;

  • verordening 1060/2009/EG: Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus;

  • verwarming van gebouwde omgeving: stadsverwarming of ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen in een gebouw, niet zijnde een kas, waarbij de producent de warmte rechtstreeks levert aan dat gebouw;

  • voorliggende waterkering: voorliggende waterkeringen als genoemd in paragraaf 3.9 van bijlage XXXIIb van de Omgevingsregeling;

  • waterstaatswerk: waterstaatswerk als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;

  • zeewering of zachte zeewering van Maasvlakte 2: harde zeewering en zachte zeewering van Maasvlakte 2 als bedoeld in bijlage 1 bij de concessie aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. te Rotterdam, bij koninklijk besluit van 23 mei 2008, nr. 08.001524.

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1 Het subsidieplafond bedraagt € 8.000.000.000 voor het verlenen van subsidies die worden aangevraagd in de periode van 7 oktober, 9:00 uur, tot 6 november 2025, 17:00, voor:

  • 2 Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.

Artikel 3

  • 1 Van het subsidieplafond is:

    • a. € 750.000.000 gereserveerd voor het verlenen van subsidies voor aanvragen binnen het domein hoge-temperatuur-warmte;

    • b. € 750.000.000 gereserveerd voor het verlenen van subsidies voor aanvragen binnen het domein lage-temperatuur-warmte;

    • c. € 750.000.000 gereserveerd voor het verlenen van subsidies voor aanvragen binnen het domein moleculen.

  • 2 De minister verdeelt telkens het gereserveerde bedrag voor het verlenen van subsidies binnen een domein als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, in de volgorde van ontvangst van de aanvragen voor subsidies binnen dat domein, tot het gereserveerde bedrag binnen dat domein is bereikt.

  • 3 Indien honorering van alle aanvragen binnen een domein die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het gereserveerde bedrag voor het verlenen van subsidies binnen dat domein zou worden overschreden, worden telkens de aanvragen voor subsidie binnen dat domein met het laagste rangschikkingsbedrag, uitgedrukt in euro per 1.000 kg vermindering van broeikasgas, geacht eerder te zijn ontvangen. Bij een gelijk rangschikkingsbedrag stelt de minister de volgorde vast door loting.

  • 4 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor aanvragen binnen een domein als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, lager is dan het voor de aanvragen binnen dat domein gereserveerde bedrag, vervalt de reservering voor het overblijvende bedrag en wordt dat overblijvende bedrag verdeeld op de wijze, bedoeld in artikel 4.

Artikel 4

De minister verdeelt onverminderd artikel 3 het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van aanvragen voor zowel subsidies buiten de domeinen hoge-temperatuur-warmte, lage-temperatuur-warmte en moleculen, als voor subsidies binnen een van deze domeinen, indien in het betreffende domein het gereserveerde bedrag is bereikt.

Artikel 5

De maximale vermindering van broeikasgas die in aanmerking komt voor subsidies voor de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof op grond van artikel 77, eerste lid, die worden aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 2, eerste lid, komt overeen met 9.800.000.000 kWh, gerekend voor de hele looptijd van de subsidies.

Artikel 6

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:

    • a. geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie, geen gedoogplichtbeschikking op grond van artikel 10.21., eerste lid, van de Omgevingswet voor de beoogde locatie en geen afgesloten voorovereenkomst of grondovereenkomst met het Rijksvastgoedbedrijf kan worden overgelegd voor het vestigen van de productie-installatie op desbetreffende locatie;

    • b. de subsidieaanvrager voor de investering in de productie-installatie beschikt over een verklaring van de minister dat sprake is van energie-investeringen op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • c. voor dezelfde productie-installatie al subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking; of

    • d. voor dezelfde productie-installatie al subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling opschaling volledig hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse of de Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse.

  • 2 Bij het overleggen van de toestemming van de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gebruik gemaakt van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 7

  • 1 Een subsidie als bedoeld in de artikelen 79, 81 en 83 die is afgegeven op een aanvraag voor subsidie die is ingediend met toepassing van artikel 2, vijfde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling, een subsidie die is ingediend met toepassing van artikel 2, zesde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling, of een subsidie van meer dan € 400.000.000,– wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:

    • a. binnen twee weken na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening is een uitvoeringsovereenkomst tot stand gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;

    • b. de subsidieontvanger heeft binnen vier weken na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening aangetoond dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsovereenkomst is afgegeven.

  • 2 Voor het opstellen van de uitvoeringsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 1 opgenomen model.

Artikel 8

Artikel 9

  • 1 Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 13. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het Besluit SDEK, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3 Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 23, 25, 27, 29 en 31. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het Besluit SDEK, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 5 Voor de productie-installaties, bedoeld in het vierde lid, wordt het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het Besluit SDEK, gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

  • 7 Voor de productie-installatie, bedoeld in het zesde lid, wordt het verschil in kg verminderde broeikasgas dat bij het aantal kg verminderde broeikasgas van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 55j, vierde lid, van het Besluit SDEK, gemaximeerd op 25% van het aantal kg verminderde broeikasgas dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 10

  • 2 Als productie-installaties waarvoor de producent kan aantonen dat hij hernieuwbaar gas heeft geproduceerd waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, als bedoeld in artikel 32, zevende lid, van het Besluit SDEK worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 35, 37 en 39.

Artikel 11

  • 1 Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het Besluit SDEK worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt als bedoeld in artikel 13.

Artikel 12

Als productie-installaties waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend als bedoeld in artikel 56, tweede lid, van het Besluit SDEK worden aangewezen:

§ 3. Categorieën

§ 3.1. Hernieuwbare elektriciteit

§ 3.1.1. Waterkracht

Artikel 13

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydromechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële of kinetische energie van stromend water dat niet specifiek voor de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter.

Artikel 14

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 13, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.2. Wind op land

Artikel 15

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in de artikelen 17 en 19;

    • a. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en

    • b. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2025, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:

      • 1°. ≥ 8,0 m/s;

      • 2°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;

      • 3°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;

      • 4°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of

      • 5°. < 6,75 m/s.

  • 2 De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.

  • 3 Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine of windturbines staan of hebben gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:

    • a. het nominale en te realiseren vermogen van de productie-installatie ten opzichte van de te vervangen windturbine of windturbines of ten opzichte van de windturbine of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan, ten minste 1 MW toeneemt per te vervangen windturbine of windturbines of per windturbine of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan; of

    • b. de te vervangen windturbine of windturbines of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan op het in de aanvraag opgenomen moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik zijn of zijn geweest en op het moment van het indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik zijn genomen.

Artikel 16

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.3. Wind op land met hoogtebeperking

Artikel 17

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie met een tiphoogte kleiner dan of gelijk aan 150 meter;

    • a. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en

    • b. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2025, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:

      • 1°. ≥ 8,0 m/s;

      • 2°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;

      • 3°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;

      • 4°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of

      • 5°. < 6,75 m/s.

  • 2 De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.

  • 3 Op de locatie van de productie-installatie is sprake van een hoogterestrictie bij of krachtens landelijke wet- en regelgeving in verband met de aanwezigheid van een luchthaven in de omgeving of doordat de productie-installatie wordt gerealiseerd in een plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied rond de luchthavens Schiphol, De Kooy, Deelen, Eindhoven, Gilze-Rijen, Leeuwarden, De Peel, Volkel, Woensdrecht of het boven Nederlands grondgebied gelegen deel van de Kleine-Brogel dat op het moment van het indienen van de aanvraag is vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en dat is opgenomen in de luchtvaartgids, hoofdstuk ENR 6, bedoeld in artikel 5, vijfde lid van de Regeling luchtverkeersdienstverlening, waardoor de windturbine een tiphoogte heeft van kleiner dan of gelijk aan 150 meter.

  • 4 Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van een aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:

    • a. het nominale en te realiseren vermogen van de productie-installatie ten opzichte van de te vervangen windturbine of windturbines of ten opzichte van de windturbine of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan, ten minste 1 MW toeneemt per te vervangen windturbine of windturbines of per windturbine of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan; of

    • b. de te vervangen windturbine of windturbines of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan op het in de aanvraag opgenomen moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik zijn of zijn geweest en op het moment van het indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik zijn genomen.

Artikel 18

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.4. Wind op waterkering

Artikel 19

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie:

    • a. die is opgericht binnen het waterstaatswerk of een beperkingengebied van een voorliggende waterkering, dan wel binnen het waterstaatswerk of het zeewaartsgerichte beperkingengebied van een primaire waterkering grenzend aan de Noordzee, de Westerschelde, de Oosterschelde, de Waddenzee, de Dollard of de Eems, dan wel in de harde zeewering of zachte zeewering van Maasvlakte 2;

    • b. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en

    • c. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2025, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:

      • 1°. ≥ 8,0 m/s;

      • 2°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;

      • 3°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;

      • 4°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of

      • 5°. < 6,75 m/s m/s.

  • 2 Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:

    • a. het nominale en te realiseren vermogen van de productie-installatie ten opzichte van de te vervangen windturbine of windturbines of ten opzichte van de windturbine of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan, ten minste 1 MW toeneemt per te vervangen windturbine of windturbines of per windturbine of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan; of

    • b. de te vervangen windturbine of windturbines of windturbines die eerder op de locatie hebben gestaan op het in de aanvraag opgenomen moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik zijn of zijn geweest en op het moment van het indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik zijn genomen.

Artikel 20

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.1.5. Fotovoltaïsche zonnepanelen

Artikel 21

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A, waarbij ten minste de zonnepanelen en de omvormer nieuw zijn en:

    • a. waarbij de zonnepanelen op of aan een gebouw zijn aangebracht, met een totaal nominaal vermogen:

      • gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp;

      • gelijk aan of groter dan 1 MWp;

      • gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp, waarbij het dak van een bestaand gebouw constructief wordt aangepast of een draagconstructie wordt toegepast die het dak ontlast en waarbij deze constructieve dakaanpassing of draagconstructie noodzakelijk is voor de realisatie van de productie-installatie, danwel bij het gebruik van het dak van een bestaand gebouw gebruik wordt gemaakt van een productie-installatie met een maximaal gewicht van 10 kilogram per vierkante meter met zonnepanelen bedekt dakoppervlak;

      • gelijk aan of groter dan 1 MWp, waarbij het dak van een bestaand gebouw constructief wordt aangepast of een draagconstructie wordt toegepast die het dak ontlast en waarbij deze constructieve dakaanpassing of draagconstructie noodzakelijk is voor de realisatie van de productie-installatie, danwel bij het gebruik van het dak van een bestaand gebouw gebruik wordt gemaakt van een productie-installatie met een maximaal gewicht van 10 kilogram per vierkante meter met zonnepanelen bedekt dakoppervlak; of

      • gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp, waarbij de zonnepanelen met een oriëntatie op het oosten of het westen met een afwijking van ten hoogste dertig graden op die oriëntatie op of aan een gevel, niet zijnde een dak, zijn aangebracht;

    • b. waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op water drijven, met een totaal nominaal vermogen;

      • gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp; of

      • gelijk aan of groter dan 1 MWp;

    • c. waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan, waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd met een totaal nominaal vermogen;

      • gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp;

      • gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 20 MWp;

      • gelijk aan of groter dan 20 MWp;

      • gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp en waarbij de zonnepanelen verticaal staan opgesteld; of

      • gelijk aan of groter dan 1 MWp en waarbij de zonnepanelen verticaal staan opgesteld;

    • d. waarbij de zonnepanelen automatisch met de stand van de zon meebewegen door middel van een zonvolgsysteem, met een totaal nominaal vermogen:

      • gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 20 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan en waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd;

      • gelijk aan of groter dan 20 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan en waarbij de productie-installatie natuurinclusief wordt gerealiseerd; of

      • gelijk aan of groter dan 1 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op water drijven.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gebouw ook verstaan een aan de grond gebonden overkapping voor het tegen weersinvloeden beschermd parkeren van voertuigen.

  • 3 Het additioneel gecontracteerde terugleververmogen voor een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, subonderdelen 1°, 2° en 3°, bedraagt maximaal 50% van het piekvermogen van de zonnepanelen.

  • 4 Voor de productie-installaties bedoeld onder het eerste lid, onderdeel c, subonderdelen 4°, 5° en 6° en eerste lid, onderdeel d, subonderdelen 1° en 2°, bedraagt de open ruimte tussen de tafels met zonnepanelen, van bovenaf gezien, minimaal 25%.

Artikel 22

§ 3.2. Hernieuwbaar gas

§ 3.2.1. Biomassavergisting

Artikel 23

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd:

  • a. uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • b. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen groter dan 1.500 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen groter dan 275 kW en kleiner dan of gelijk aan 1.500 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen groter dan 110 kW en kleiner dan of gelijk aan 275 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is; of

  • e. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 110 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is.

Artikel 24

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 23, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.2.2. Extra faciliteit en voortzetting biomassavergisting

Artikel 25

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie waarmee:

  • a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK;

  • b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK en ten minste negen jaar van de periode waarover die subsidie is verstrekt, zijn verstreken op het moment van het indienen van de aanvraag;

  • c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK; of

  • d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK en ten minste negen jaar van de periode waarover die subsidie is verstrekt, zijn verstreken op het moment van het indienen van de aanvraag.

Artikel 26

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 25, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 Een subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.2.3. Verbeterde slibgisting bij rioolwaterzuiveringsinstallaties

Artikel 27

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib waarbij:

  • a. verbeteringen zijn uitgevoerd in het productieproces waarna er per ton slib sprake is van ten minste 25% meer biogasproductie ten opzichte van voor de verbetering; en

  • b. ten minste de installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de aanvullende productie van biogas nieuw zijn.

Artikel 28

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 27, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer hij minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in de productie-installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.2.4. Rioolwaterzuiveringsinstallaties bestaande slibgisting

Artikel 29

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht, nieuw is.

Artikel 30

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 29, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.2.5. Biomassavergassing

Artikel 31

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas, niet zijnde biosyngas, geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas door middel van vergassing, waarbij ten minste de vergasser nieuw is, uit biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017.

Artikel 32

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 31, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte overige biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.3. Hernieuwbare warmte en (gecombineerde) opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

§ 3.3.1. Zonthermie voor hernieuwbare warmte

Artikel 33

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie die uitsluitend voorziet in de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie met een totaal thermisch vermogen:

    • a. gelijk aan of groter dan 140 kWth en kleiner dan 1 MWth; of

    • b. gelijk aan of groter dan 1 MWth.

  • 2 Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van afgedekte collectoren waarvan de transparante isolerende laag, niet zijnde beglazing van tuinbouwkassen of fotovoltaïsche zonnepanelen, een geïntegreerd geheel vormt met de collector van een collectorsysteem of met collectoren waarbij het zonlicht met externe spiegels of lenzen wordt geconcentreerd.

  • 3 Het vermogen in kWth van de productie-installatie wordt berekend door de apertuuroppervlakte van de afgedekte collectoren of het aangestraalde oppervlak van de spiegels of lenzen voor het concentreren van zonlicht in vierkante meter te vermenigvuldigen met een factor 0,7.

Artikel 34

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

§ 3.3.2. Biomassavergisting voor warmte en gecombineerde opwekking

Artikel 35

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee:

  • a. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • b. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en het nominale elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;

  • c. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 1.500 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • d. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 1.500 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en het nominale elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;

  • e. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 275 kW en kleiner dan of gelijk aan 1.500 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • f. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 275 kW en kleiner dan of gelijk aan 1.500 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en het nominale elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;

  • g. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 110 kW en kleiner dan of gelijk aan 275 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is;

  • h. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 110 kW en kleiner dan of gelijk aan 275 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en het nominale elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;

  • i. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 110 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is; of

  • j. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 110 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is.

Artikel 36

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 35, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.3.3. Voorzetting biomassavergisting voor warmte en gecombineerde opwekking

Artikel 37

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee:

  • a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK en ten minste negen jaar van de periode waarover die subsidie is verstrekt, zijn verstreken op het moment van het indienen van de aanvraag;

  • b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK en ten minste negen jaar van de periode waarover die subsidie is verstrekt, zijn verstreken op het moment van het indienen van de aanvraag;

  • c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK en ten minste negen jaar van de periode waarover die subsidie is verstrekt, zijn verstreken op het moment van het indienen van de aanvraag; of

  • d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 450 kW hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK en ten minste negen jaar van de periode waarover die subsidie is verstrekt, zijn verstreken op het moment van het indienen van de aanvraag.

Artikel 38

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 37, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.3.4. Verbeterde slibgisting bij rioolwaterzuiveringsinstallaties voor warmte en gecombineerde opwekking

Artikel 39

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib waarbij verbeteringen worden doorgevoerd in het productieproces die ertoe leiden dat per ton zuiveringsslib de biogasproductie met ten minste 25% toeneemt vergeleken met de biogasproductie van voor de verbeteringen, en:

  • a. indien hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie nieuw zijn; of

  • b. indien hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd, ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie, nieuw zijn.

Artikel 40

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 39, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 4 De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer de producent minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.

  • 5 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de broeikasgasemissiereductiecriteria bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.3.5. Ketel vloeibare biomassa voor warmte

Artikel 41

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 512, 514, 517, 518, 543, 545, 550 tot en met 579, 587, 594, 595 en 800 tot en met 809 van de NTA 8003:2017 met een brander in een ketel, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 0,5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW voor:

  • a. toepassing in stadsverwarming; of

  • b. overige toepassingen.

Artikel 42

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 41, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.3.6. Grote ketel vaste of vloeibare biomassa voor warmte

Artikel 43

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017 met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017 in een ketel met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth waarvan het aantal subsidiabele vollasturen:

  • a. ten hoogste 4.500 vollasturen per jaar bedraagt;

  • b. ten hoogste 5.000 vollasturen per jaar bedraagt;

  • c. ten hoogste 5.500 vollasturen per jaar bedraagt;

  • d. ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt;

  • e. ten hoogste 6.500 vollasturen per jaar bedraagt;

  • f. ten hoogste 7.000 vollasturen per jaar bedraagt;

  • g. ten hoogste 7.500 vollasturen per jaar bedraagt;

  • h. ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt; of

  • i. ten hoogste 8.500 vollasturen per jaar bedraagt.

Artikel 44

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 43, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 5 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

  • 6 Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.

§ 3.3.7. Stoomketel op houtpellets voor warmte

Artikel 45

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van stoom door middel van verbranding van houtpellets in een ketel, die wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw waarvan het nominale thermische vermogen:

    • a. gelijk aan of groter is dan 5 MWth en kleiner dan 50 MWth; of

    • b. gelijk aan of groter is dan 50 MWth.

  • 2 In de ketel worden:

    • a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 verbrand;

    • b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017 van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of

    • c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003:2017 verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in de onderdelen a en b.

Artikel 46

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 5 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

  • 6 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.

§ 3.3.8. Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen voor warmte

Artikel 47

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets met een brander in een ketel, oven of fornuis, waarbij ten minste de brander nieuw is, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW, die wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en waarin:

  • a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand;

  • b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017 van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of

  • c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in de onderdelen a en b.

Artikel 48

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 47, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.3.9. Voortzetting ketel vaste of vloeibare biomassa voor warmte

Artikel 49

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017 in een ketel met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 5 MWth en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het besluit BSDK en ten minste negen jaar van de periode waarover die subsidie is verstrekt, zijn verstreken op het moment van het indienen van de aanvraag.

  • 2 De biomassa die in de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen.

Artikel 50

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

  • 5 Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C.

§ 3.3.10. Composteringsinstallatie voor hernieuwbare warmte

Artikel 51

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte die vrijkomt bij het composteren van uitsluitend biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 300 tot en met 329 van de NTA 8003:2017 in een gesloten ruimte voor compostering onder geconditioneerde omstandigheden, met een vermogen van ten minste 500 kWth.

  • 2 De biomassa die in de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen.

Artikel 52

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

§ 3.3.11. Geothermie voor hernieuwbare warmte

Artikel 53

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:

  • a. een productie-installatie bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter met een thermisch vermogen:

    • 1°. kleiner dan 12 MWth;

    • 2°. van ten minste 12 MWth en kleiner dan 20 MWth; of

    • 3°. gelijk aan of groter dan 20 MWth;

  • b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 5.000 uur bedraagt;

  • c. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.500 uur bedraagt met een thermisch vermogen:

    • 1°. kleiner dan 12 MWth; of

    • 2°. gelijk aan of groter dan 12 MWth;

  • d. een productie-installatie bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, gebruikmakend van ten minste één olie- of gasput met een diepte van ten minste 1.500 meter, met een thermisch vermogen:

    • 1°. kleiner dan 12 MWth;

    • 2°. van ten minste 12 MWth en kleiner dan 20 MWth; of

    • 3°. gelijk aan of groter dan 20 MWth; of

  • e. een productie-installatie als bedoeld in de onderdelen a en d waarbij, indien de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SDEK, de installatie wordt uitgebreid met ten minste één aanvullende put met een diepte van ten minste 1.500 meter.

Artikel 54

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 53, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 53, onderdelen a, d en e, binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 53, onderdelen b en c, binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.

§ 3.4. Andere technieken ter vermindering van broeikasgas

§ 3.4.1. Geothermie voor koolstofdioxide-arme warmte

Artikel 55

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die broeikasgas vermindert door een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van:

  • a. ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,5 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth;

  • b. ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,5 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving; of

  • c. ten minste 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,5 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en ten minste 20% van het geothermische vermogen van de productie-installatie en alle geproduceerde warmte wordt toegepast in een warmtenet of een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur in het stookseizoen van ten minste 90°C en de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving en met een thermisch vermogen van:

    • 1°. kleiner dan 12 MWth; of

    • 2°. gelijk aan of groter dan 12 MWth.

Artikel 56

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 55, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 55, onderdeel a, binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 55, onderdelen b en c, binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.2. Aquathermie

Artikel 57

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte onttrokken uit oppervlaktewater, afvalwater, drinkwater of zeewater, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd door middel van een warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,5 met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij:

  • a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt en:

    • 1°. de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving en waarbij er sprake is van een nieuw warmteoverdrachtsstation;

    • 2°. de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving;

  • b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.500 vollasturen per jaar bedraagt en:

    • 1°. de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor stadsverwarming; of

    • 2°. de productie-installatie uitsluitend rechtstreeks warmte levert aan een gebouw en beschikt over een seizoensopslag voor warmte.

Artikel 58

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 57, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.3. Lucht-water-warmtepomp

Artikel 59

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van een lucht-water-warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel, waarvan de COP-waarde ten minste 2,5 bedraagt bij gemiddelde gebruiksomstandigheden en waarbij alle geproduceerde koolstofdioxide-arme warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem waarvan de aanvoertemperatuur in het stookseizoen:

    • a. ten minste 70°C bedraagt en waarbij de koolstofdioxide-arme warmte wordt aangewend voor de verwarming van bestaande gebouwde omgeving; of

    • b. ten minste 40°C bedraagt en waarbij de koolstofdioxide-arme warmte wordt aangewend voor de verwarming van bestaande gebouwde omgeving of bestaande tuinbouwkassen.

  • 2 De productie-installatie heeft een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth.

Artikel 60

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

  • 4 De aanvoertemperatuur in het stookseizoen bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt bereikt door de warmtepomp zonder naverwarming.

§ 3.4.4. Zonthermie voor warmte door middel van pvt-collectoren

Artikel 61

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte uit zonne-energie en buitenluchtwarmte door middel van zonnecollectoren die warmte en stroom produceren, waarbij de warmte wordt aangewend voor:

    • a. de verwarming van gebouwen in de gebouwde omgeving; of

    • b. toepassing in stadsverwarming.

  • 2 De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, maakt gebruik van een water-water-warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel en de water-water-warmtepomp heeft een minimaal nominaal thermisch vermogen van 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 2,5.

  • 3 De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, maakt gebruik van een water-water-warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel en de water-water-warmtepomp heeft een minimaal nominaal thermisch vermogen van 1.400 kWth en een COP-waarde van ten minste 2,5, beschikt over een nieuwe seizoensopslag voor warmte en een nieuwe dag-nacht-opslag voor warmte uit de warmtepomp.

  • 4 De oppervlakte aan fotovoltaïsch-thermische panelen van de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt ten minste 1,2 m2 per kWth nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp.

  • 5 De oppervlakte aan fotovoltaïsch-thermische panelen van de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt ten minste 4.200 m2 en ten minste 3 m2 per kWth nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp.

Artikel 62

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.5. Elektroboiler voor warmte

Artikel 63

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee elektriciteit in warmte wordt omgezet, met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 2 MWth, waarbij de vrijkomende warmte direct of indirect wordt overgedragen aan een vloeistof voor:

    • a. toepassing in stadsverwarming;

    • b. een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw;

    • c. toepassing in stadsverwarming en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK;

    • d. een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw en de aanvraag betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit SDEK; of

    • e. voor gebruik op locatie voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, waarbij sprake is van de uitgestelde levering van warmte door de toepassing van thermische opslag.

  • 2 De door de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, geproduceerde warmte heeft een aanvoertemperatuur in het stookseizoen van ten minste 100°C.

  • 3 De door de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, d en e, geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100°C of in een stoomsysteem.

  • 4 Het vermogen van de aansluiting op het elektriciteitsnet is ten minste even groot als het gezamenlijke vermogen van de op de locatie aanwezige elektroboilers.

  • 5 Het nominaal elektrisch vermogen van de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, bedraagt minstens anderhalf keer het nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie, waarbij de opslagcapaciteit ten minste 4 MWh per MW thermisch vermogen van de productie-installatie moet bedragen.

  • 6 Het nominaal thermisch vermogen van de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, bedraagt ten hoogste 50 MWth.

Artikel 64

  • 4 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdelen c en d, binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 5 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.6. Procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces

Artikel 65

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte waarbij warmte wordt hergebruikt in een op het moment van de aanvraag bestaand verdampingsproces door middel van één of meerdere elektrisch aangedreven warmtepompen, indien van toepassing op basis van een halogeenvrij koudemiddel, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen:

    • a) ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt;

    • b) ten hoogste 5.000 vollasturen per jaar bedraagt; of

    • c) ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt.

  • 2 De warmtepomp of warmtepompen hebben een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij de hoeveelheid bespaarde warmte per hoeveelheid extra opgenomen elektriciteit bij vollast bedrijf ten minste 2,5 bedraagt, bepaald op een fictieve gesloten omhulling waarbinnen zich de warmtepomp of warmtepompen en de tot de productie-installatie behorende procesaanpassingen bevinden.

  • 3 Door procesintegratie met de productie-installatie wordt het bestaande verdampingsproces, bedoeld in het eerste lid, ten minste aangepast door:

    • a) over te stappen van een productiewijze waarbij in een reactor grondstoffen tot gereed product worden verwerkt waarna de reactor wordt geleegd, naar een productiewijze waarbij in een reactor voortdurend nieuwe grondstoffen worden toegevoerd en gereed product wordt afgevoerd; of

    • b) het plaatsen van een nieuw verdampingsvat of een nieuwe verdampingsreactor om de warmtepomp te kunnen integreren; of

    • c) het installeren van een nieuwe verdampingskap of een nieuwe warmtewisselaar ten behoeve van het voorkomen van het aanzuigen van lucht teneinde het condensatiepunt van de damp te verhogen; of

    • d) het toepassen van een nieuw vat of een nieuwe warmtewisselaar voor condensatie van de damp.

  • 4 De productie-installatie produceert warmte die op dezelfde locatie wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en levert geen koude.

Artikel 66

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.7. Industriële gesloten warmtepomp

Artikel 67

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van een elektrisch aangedreven gesloten warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,3 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen:

    • a. ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt;

    • b. ten hoogste 5.000 vollasturen per jaar bedraagt; of

    • c. ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt.

  • 2 De productie-installatie produceert warmte die op dezelfde locatie wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en levert geen koude.

Artikel 68

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.8. Industriële open warmtepomp

Artikel 69

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van een elektrisch aangedreven open warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel met een COP-waarde van ten minste 2,3 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen:

    • a. ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt;

    • b. ten hoogste 5.000 vollasturen per jaar bedraagt; of

    • c. ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt.

  • 2 De productie-installatie produceert warmte die op dezelfde locatie wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en levert geen koude.

Artikel 70

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.9. Restwarmtebenutting

Artikel 71

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie met een thermisch vermogen van ten minste 2 MWth, waarmee restwarmte wordt uitgekoppeld en naar een andere locatie wordt getransporteerd, waarbij ten minste de warmtewisselaar bij de uitkoppeling nieuw is, waarbij er geen sprake is van levering van stoom, en:

  • a. de warmte wordt opgewaardeerd met een nieuwe warmtepomp op basis van een halogeenvrij koudemiddel, de warmtepomp een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 2,5 heeft en transport plaatsvindt met behulp van een transportleiding met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding tot MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van:

    • 1°. < 0,10;

    • 2°. ≥ 0,10 en < 0,20;

    • 3°. ≥ 0,20 en < 0,30;

    • 4°. ≥ 0,30 en < 0,40;

    • 5°. ≥ 0,40; of

  • b. de warmte niet wordt opgewaardeerd en transport plaatsvindt met behulp van een transportleiding met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding tot MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van:

    • 1°. ≥ 0,10 en < 0,20;

    • 2°. ≥ 0,20 en < 0,30;

    • 3°. ≥ 0,30 en < 0,40;

    • 4°. ≥ 0,40.

Artikel 72

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 71, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.

§ 3.4.10. Waterstof uit elektrolyse

Artikel 73

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van waterstof geproduceerd door een productie-installatie die waterstof produceert door elektrolyse van water tot zuurstof en waterstof met een nominale capaciteit van ten minste 500 kW die met:

    • a. een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet; of

    • b. een directe aansluiting op een productie-installatie die elektriciteit produceert met behulp van windenergie of een productie-installatie die elektriciteit produceert uit zonlicht door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.

  • 2 Voor de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie uitsluitend verstrekt voor de waterstof die volledig hernieuwbaar is en zodoende voldoet aan de artikelen 4 tot en met 8 en 11 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, waarbij de hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, van die gedelegeerde verordening betrekking hebben op de levering van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie.

  • 3 Voor de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt subsidie uitsluitend verstrekt voor de waterstof die volledig hernieuwbaar is en zodoende voldoet aan de artikelen 3 en 8 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184.

  • 4 Voor de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is samen ten minste 70% in het geval ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is, wordt geproduceerd.

  • 5 De subsidie-ontvanger beschikt over het bewijs van afboeking van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, die zijn uitgegeven voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie waarvoor hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten als bedoeld in het derde lid, zijn getekend.

  • 6 Indien sprake is van een productie-installatie met een directe aansluiting als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt de subsidie uitsluitend verstrekt voor de waterstof die is geproduceerd met elektriciteit die is geproduceerd door de direct aangesloten productie-installatie voor wind- of zonne-energie.

Artikel 74

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.4.11. Productie van waterstof door vergassing van afval

Artikel 75

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie waterstof produceert uit afvalstoffen door een houder van een vergunning voor het exploiteren van een afvalverwerkingsinstallatie, waarin, ingevolge die vergunning, uitsluitend afvalstoffen of voorbewerkte afvalstoffen mogen worden ingezet die op basis van de minimumstandaarden in het afvalbeheerplan, bedoeld in artikel 10.3 van de Wet milieubeheer, mogen worden verbrand of mogen worden gestort of die zijn geproduceerd uit dergelijke afvalstoffen.

Artikel 76

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 75, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.4.12. Geavanceerde hernieuwbare brandstof

Artikel 77

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van geavanceerde hernieuwbare brandstof die wordt geproduceerd door een productie-installatie waarmee:

    • a. bioethanol wordt geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa;

    • b. biomethanol wordt geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa;

    • c. bioLNG wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting;

    • d. bioLNG wordt geproduceerd door middel van allesvergisting; of

    • e. diesel- en benzinevervangers worden geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa.

  • 2 De geavanceerde hernieuwbare brandstof wordt in Nederland geleverd aan wegvoertuigen of binnenvaartschepen en wordt ingeboekt in het register hernieuwbare energie, bedoeld in sub-paragraaf 9.7.5 van de Wet milieubeheer.

  • 3 De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, maakt uitsluitend gebruik van grondstoffen als bedoeld in deel A van bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.

  • 4 De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en e, maakt uitsluitend gebruik van vaste grondstoffen als bedoeld onder o) met uitzondering van zwart residuloog, bruin residuloog, vezelslib, lignine en tallolie, en q) van deel A van Bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.

Artikel 78

  • 3 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 3.4.13. Vermindering broeikasgas door afvang en permanente opslag van koolstofdioxide

Artikel 79

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning die is verleend krachtens hoofdstuk 3 van richtlijn 2009/31 in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:

    • a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide niet biogeen is en wordt afgevangen die ontstaat bij een proces, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;

    • b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;

    • c. de afgevangen koolstofdioxide bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, de koolstofdioxide niet biogeen is, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw productieproces voor de productie van waterstof uit restgassen, de waterstof wordt ingezet in een productieproces voor ondervuring in een ketel, fornuis of warmtekrachtkoppeling, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • f. de afgevangen koolstofdioxide in een nieuw proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • g. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.

  • 2 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning die is verleend krachtens hoofdstuk 3 van richtlijn 2009/31 in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:

    • a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;

    • b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

  • 3 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning die is verleend krachtens hoofdstuk 3 van richtlijn 2009/31 in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:

    • a. de afgevangen koolstofdioxide afkomstig is uit de omgevingslucht of een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande biomassaverbrandingsinstallatie met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW en waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;

    • b. de afgevangen koolstofdioxide afkomstig is uit een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande biomassaverbrandingsinstallatie met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.

  • 4 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie, niet zijnde een afvalverbrandingsinstallatie of een biomassaverbrandingsinstallatie, biogene koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning die is verleend krachtens hoofdstuk 3 van richtlijn 2009/31 in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:

    • a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de afgevangen koolstofdioxide in een proces wordt gezuiverd en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;

    • b. de afgevangen koolstofdioxide bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • c. de afgevangen koolstofdioxide in een nieuw proces wordt gezuiverd en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.

Artikel 80

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een biomassaverbrandingsinstallatie bedoeld in artikel 79, derde lid, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW, of de in een proces als bedoeld in artikel 81, vierde lid gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

  • 4 De afgevangen en permanent opgeslagen koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt, met uitzondering van koolstofdioxide die is afgevangen uit de omgevingslucht, komt uitsluitend voort uit:

    • a. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352 of 38;

    • b. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 351, indien de koolstofdioxide vrijkomt bij de verbranding van een bijproduct afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38;

    • c. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 35111, indien het de productie betreft van:

      • elektriciteit door een warmtekrachtcentrale die hoofdzakelijk wordt gestookt op aardgas; of

      • warmte door een biomassaverbrandingsinstallatie.

  • 5 De afgevangen en permanent opgeslagen koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt door een productie-installatie als bedoeld in artikel 79, eerste lid, komt niet voort uit de productie van stoom van minder dan 200°C.

Artikel 81

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die niet valt onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer, en die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning die is verleend krachtens hoofdstuk 3 van richtlijn 2009/31 in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:

  • a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide niet biogeen is en wordt afgevangen die ontstaat bij een proces, en gebruik wordt gemaakt van:

    • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;

    • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en tenminste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of

    • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;

  • b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt en wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:

    • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is; of

    • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;

  • c. de afgevangen koolstofdioxide bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, de koolstofdioxide niet biogeen is en gebruik wordt gemaakt van:

    • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

    • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

  • d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw productieproces voor de productie van waterstof uit restgassen, de waterstof wordt ingezet in een productieproces voor ondervuring in een ketel, fornuis of warmtekrachtkoppeling, en gebruik wordt gemaakt van:

    • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

    • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

  • e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:

    • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

    • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

  • f. de afgevangen koolstofdioxide in een nieuw proces wordt gezuiverd, de koolstofdioxide niet biogeen is en gebruik wordt gemaakt van:

    • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

    • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

  • g. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:

    • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of

    • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.

Artikel 82

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 81 wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De afgevangen en permanent opgeslagen koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt, komt uitsluitend voort uit:

    • a. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352 of 38; of

    • b. een door de subsidieontvanger uitgevoerde economische activiteit met SBI-code 351, indien de koolstofdioxide vrijkomt bij de verbranding van een bijproduct afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38.

§ 3.4.14. Vermindering broeikasgas door afvang en gebruik van koolstofdioxide

Artikel 83

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt of doet gebruiken ter vermindering van broeikasgas door middel van nuttig aangewende koolstofdioxide, waarbij:

    • a. de afgevangen koolstofdioxide die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;

      • 2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • b. de afgevangen koolstofdioxide die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;

    • c. de afgevangen koolstofdioxide die ontstaat bij een nieuw proces wordt gezuiverd, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;

      • 2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de zuivering van de afgevangen koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;

      • 2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;

      • 2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • f. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande biomassaverbrandingsinstallatie met een nominaal thermisch vermogen groter dan 50 MWth of een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie, en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;

      • 2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of

      • 3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;

    • g. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een biomassaverbrandingsinstallatie met een nominaal thermisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 50 MWth en gebruik wordt gemaakt van:

      • 1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide nieuw is; of

      • 2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang en zuivering van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.

  • 2 De productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, heeft een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW.

Artikel 84

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een biomassaverbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, onderdelen f en g, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 7,5 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.

§ 3.4.15. Vermindering broeikasgas door afvang en gebruik uit de omgevingslucht

Artikel 85

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie uitsluitend koolstofdioxide afvangt uit de omgevingslucht en gebruikt of doet gebruiken ter vermindering van broeikasgas door middel van nuttig aangewende koolstofdioxide.

Artikel 86

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 85, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

§ 4. Fasebedragen

Artikel 87

  • 1 Voor de fase, genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel, wordt:

    Fase

    Periode waarbinnen de aanvragen ontvangen moet zijn, per fase

    Fasebedrag in €/1.000 kg broeikasgas

    1

    7 oktober 2025, 9:00 uur, tot 13 oktober 2025, 17:00 uur

    75

    2

    13 oktober 2025, 17:00 uur, tot 20 oktober 2025, 17:00 uur

    150

    3

    20 oktober 2025, 17:00 uur, tot 27 oktober 2025, 17:00 uur

    225

    4

    27 oktober 2025, 17:00 uur, tot 3 november 2025, 17:00 uur

    300

    5

    3 november 2025, 17:00 uur, tot 6 november 2025, 17:00 uur

    3001

    1 verhoging met € 100 voor de aanvragen voor subsidies binnen het domein hoge-temperatuur-warmte, het domein lage-temperatuur-warmte en het domein moleculen.

  • 4 In afwijking van de fasebedragen, genoemd in de derde, vierde, vijfde, zesde of zevende kolom van de tabel in het tweede lid, geldt voor de productie-installaties, bedoeld in de artikelen 79, eerste tot en met vierde lid, 81, 83, eerste lid, en 85, het fasebedrag in euro per 1.000 kg broeikasgas in vier decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, indien dat bedrag per 1.000 kg broeikasgas lager is dan het fasebedrag, genoemd in de respectievelijke derde, vierde, vijfde, zesde of zevende kolom van de tabel in het tweede lid, dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.

Artikel 88

  • 1 Het rangschikkingsbedrag, bedoeld voor de vergelijking van de fasebedragen op grond van artikel 58, tweede lid, van het Besluit SDEK, wordt berekend volgens de formule in het tweede lid en voor de uitdrukking in euro per 1.000 kg vermindering van broeikasgas vermenigvuldigd met de factor 1.000 en afgerond op drie decimalen.

§ 5. Maximaal aantal vollasturen, basiselektriciteits- en basisenergieprijzen, basisbedragen, correctiebedragen en opbrengstgrensbedragen

§ 5.1. Hernieuwbare elektriciteit

Artikel 89

Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:

1

2

3

4

5

6

7

8

Artikel regeling

Categorie

Basisbedrag in euro/kWh

Vollasturen

Basiselektriciteitsprijs in euro/kWh

Voorlopige correctie elektriciteitsprijs in 2025 euro/kWh

Voorlopige correctie waarde garanties van oorsprong in 2025 euro/kWh

Opbrengstgrensbedrag in euro/kWh

Artikel 13

Waterkracht, valhoogte < 50 cm

0,1089

3.700

0,0466

0,0802

0,0000

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°

Wind op land, ≥ 8,0 m/s

0,0599

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0779

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2°

Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s

0,0650

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0830

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°

Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s

0,0704

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0884

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4°

Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s

0,0744

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0924

Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5°

Wind op land, < 6,75 m/s

0,0791

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0971

Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°

Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,0 m/s

0,0687

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0867

Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2°

Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s

0,0757

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0937

Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°

Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s

0,0833

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,1013

Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4°

Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s

0,0883

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,1063

Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5°

Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s

0,0883

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,1063

Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1°

Wind op waterkering, ≥ 8,0 m/s

0,0658

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0838

Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2°

Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s

0,0718

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0898

Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3°

Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s

0,0776

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,0956

Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4°

Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s

0,0821

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,1001

Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5°

Wind op waterkering, < 6,75 m/s

0,0876

P50

0,0343

0,0694

0,0040

0,1056

Artikel 21, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°

Zon-PV ≥ 15 kWp en <1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden (net = 50%)

0,0843

840

0,0393

0,0714

0,0040

0,1023

Artikel 21, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°

Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden (net = 50%)

0,0769

840

0,0393

0,0714

0,0040

0,0949

Artikel 21, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3°

Zon-PV ≥ 15 kWp en <1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%)

0,0880

840

0,0393

0,0714

0,0040

0,1060

Artikel 21, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 4°

Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden met lichte dakaanpassing of lichtgewicht panelen (net = 50%)

0,0806

840

0,0393

0,0714

0,0040

0,0986

Artikel 21, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 5°

Zon-PV≥ 15kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A,op oost-west gevels van gebouwen (net = 50%)

0,1162

600

0,0393

0,0714

0,0040

0,1342

Artikel 21, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°

Zon-PV ≥ 15 kWp en <1 MWp aansluiting > 3*80 A, drijvend op water (net = 50%)

0,0936

855

0,0393

0,0714

0,0040

0,1116

Artikel 21, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2°

Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water (net = 50%)

0,0794

855

0,0393

0,0714

0,0040

0,0974

Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1°

Zon-PV ≥ 15 kWp en <1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land natuurinclusief (net = 50%)

0,0930

855

0,0393

0,0714

0,0040

0,1110

Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2°

Zon-PV ≥ 1 MWp en <20 MWp, op land natuurinclusief (net = 50%)

0,0771

855

0,0393

0,0714

0,0040

0,0951

Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3°

Zon-PV ≥ 20 MWp, op land natuurinclusief

(net = 50%)

0,0728

855

0,0393

0,0714

0,0040

0,0908

Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4°

Zon-PV ≥ 15kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A,verticaal op land

0,0903

825

0,0393

0,0714

0,0040

0,1083

Artikel 21, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5°

Zon-PV ≥ 1 MWp,verticaal op land

0,0769

825

0,0393

0,0714

0,0040

0,0949

Artikel 21, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1°

Zon-PV ≥ 1 MWp en < 20 MWp, zonvolgend op land natuurinclusief

0,0772

1045

0,0393

0,0714

0,0040

0,0952

Artikel 21, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2°

Zon-PV ≥ 20 MWp, zonvolgend op land natuurinclusief

0,0728

1045

0,0393

0,0714

0,0040

0,0908

Artikel 21, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3°

Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water

0,0795

1190

0,0393

0,0714

0,0040

0,0975

§ 5.2. Hernieuwbaar gas

Artikel 90

Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:

1

2

3

4

5

6

7

Artikel regeling

Categorie

Basisbedrag in euro/kWh

Vollasturen

Basisenergieprijs in euro/kWh

Voorlopige correctie energieprijs in 2025 euro/kWh

Voorlopige correctie waarde garanties van oorsprong in 2025 euro/kWh

Artikel 23, onderdeel a

Allesvergisting, gas

0,0903

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 23, onderdeel b

Monomestvergisting > 1.500 kW, gas

0,0918

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 23, onderdeel c

Monomestvergisting > 275 kW en ≤ 1.500 kW, gas

0,1423

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 23, onderdeel d

Monomestvergisting > 110 kW en ≤ 275 kW, gas

0,1571

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 23, onderdeel e

Monomestvergisting ≤ 110 kW, gas

0,2107

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 25, onderdeel a

Allesvergisting extra faciliteit, gas

0,0781

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 25, onderdeel b

Allesvergisting voorzetting, gas

0,0718

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 25, onderdeel c

Monomestvergisting extra faciliteit ≤ 450 kW, gas

0,1026

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 25, onderdeel d

Monomestvergisting voortzetting ≤ 450 kW, gas

0,0886

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 27

RWZI verbeterde slibgisting, gas

0,1085

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 29

RWZI bestaande slibgisting, gas

0,0375

8.000

0,0165

0,0379

0,0155

Artikel 31

Biomassavergassing

0,0915

7.500

0,0165

0,0379

0,0155

§ 5.3. Hernieuwbare warmte en (gecombineerde) opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte

Artikel 91

Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:

  • a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het Besluit SDEK, voor de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;

  • b. voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte het maximale aantal vollasturen, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, van het Besluit SDEK, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;

  • c. de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van het Besluit SDEK, voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en

  • d. de correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2025 vastgesteld op:

1

2

3

4

5

6

7

Artikel regeling

Categorie

Basisbedrag in euro/kWh

Vollasturen

Basisenergieprijs in euro/kWh

Voorlopige correctie energieprijs in 2025 in euro/kWh

Andere correctie in 2025 in euro/kWh

Artikel 33, eerste lid, onderdeel a

Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth

0,1111

600

0,0487

0,0750

0,0015

Artikel 33, eerste lid, onderdeel b

Zonthermie ≥ 1 MWth

0,0939

600

0,0129

0,0294

0,0015

Artikel 35, onderdeel a

Allesvergisting, warmte

0,1024

7.000

0,0366

0,0630

0,0155

Artikel 35, onderdeel b

Allesvergisting, gecombineerde opwekking

0,1034

7.535

0,0413

0,0711

0,0082

Artikel 35, onderdeel c

Monomestvergisting, warmte > 1.500 kW

0,1187

6.000

0,0366

0,0630

0,0155

Artikel 35, onderdeel d

Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 1.500 kW

0,1231

5.647

0,0428

0,0736

0,0059

Artikel 35, onderdeel e

Monomestvergisting, warmte > 275 en ≤ 1.500 kW

0,1748

5.778

0,0487

0,0750

0,0155

Artikel 35, onderdeel f

Monomestvergisting, gecombineerde opwekking >* 275 kW en ≤ 1.500 kW

0,1867

5.647

0,0474

0,0782

0,0059

Artikel 35, onderdeel g

Monomestvergisting, warmte > 110 kW en ≤ 275 kW

0,1736

8.000

0,0366

0,0630

0,0155

Artikel 35, onderdeel h

Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 110 kW en ≤ 275 kW

0,2350

5.299

0,0671

0,0976

0,0067

Artikel 35, onderdeel i

Monomestvergisting, warmte ≤ 110 kW

0,1918

8.000

0,0366

0,0630

0,0155

Artikel 35, onderdeel j

Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 110 kW

0,2941

4.974

0,0648

0,0956

0,0059

Artikel 37, onderdeel a

Allesvergisting voortzetting, warmte

0,0864

7.000

0,0366

0,0630

0,0155

Artikel 37, onderdeel b

Allesvergisting voortzetting, gecombineerde opwekking

0,0871

7.535

0,0413

0,0711

0,0082

Artikel 37, onderdeel c

Monomestvergisting voortzetting, warmte ≤ 450 kW

0,1061

5.778

0,0487

0,0750

0,0155

Artikel 37, onderdeel d

Monomestvergisting voortzetting, gecombineerde opwekking ≤ 450 kW

0,1148

5.647

0,0474

0,0782

0,0059

Artikel 39, onderdeel a

RWZI verbeterde slibgisting, warmte

0,1041

4.138

0,0487

0,0750

0,0155

Artikel 39, onderdeel b

RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking

0,1101

4.558

0,0444

0,0763

0,0035

Artikel 41, onderdeel a

Ketel op vloeibare biomassa, stadsverwarming

0,1396

7.000

0,0366

0,0630

0,0015

Artikel 41, onderdeel b

Ketel op vloeibare biomassa, overige toepassingen

0,1597

7.000

0,0366

0,0630

0,0155

Artikel 43, onderdeel a

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen)

0,0649

4.500

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel b

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen)

0,0637

5.000

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel c

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen)

0,0628

5.500

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel d

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen)

0,0620

6.000

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel e

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen)

0,0614

6.500

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel f

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen)

0,0608

7.000

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel g

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen)

0,0603

7.500

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel h

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen)

0,0598

8.000

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 43, onderdeel i

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen)

0,0595

8.500

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 45, eerste lid, onderdeel a

Grote stoomketel op houtpellets ≥ 5 MWth en < 50 MWth

0,0911

8.500

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 45, eerste lid, onderdeel b

Grote stoomketel op houtpellets ≥ 50 MWth

0,1079

8.500

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 47

Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen

0,0696

3.000

0,0330

0,0567

0,0155

Artikel 49, eerste lid

Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa voortzetting

0,0457

8.000

0,0129

0,0294

0,0155

Artikel 51, eerste lid

Composteringsinstallatie, warmte

0,0529

5.200

0,0366

0,0630

0,0155

Artikel 53, onderdeel a, subonderdeel 1 en onderdeel d, subonderdeel 1

Diepe geothermie < 12 MWth, basislast

0,0708

6.000

0,0129

0,0294

0,0015

Artikel 53, onderdeel a, subonderdeel 2 en onderdeel d, subonderdeel 2

Diepe geothermie ≥ 12 MWth en < 20 MWth, basislast

0,0619

6.000

0,0129

0,0294

0,0015

Artikel 53, onderdeel a, subonderdeel 3 en onderdeel d, subonderdeel 3

Diepe geothermie ≥ 20 MWth, basislast

0,0567

6.000

0,0129

0,0294

0,0015

Artikel 53, onderdeel b

Diepe geothermie, middenlast, verwarming gebouwde omgeving

0,0986

5.000

0,0129

0,0294

0,0015

Artikel 53, onderdeel c, subonderdeel 1

Diepe geothermie < 12 MWth, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving

0,1665

3.500

0,0129

0,0294

0,0015

Artikel 53, onderdeel c, subonderdeel 2

Diepe geothermie ≥ 12 MWth, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving

0,1543

3.500

0,0129

0,0294

0,0015

Artikel 53, onderdeel e

Diepe geothermie, basislast, aanvullende put

0,0376

6.000

0,0129

0,0294

0,0015

§ 5.4. Andere technieken ter vermindering van broeikasgas

Artikel 92

  • 2 Het aantal productie-uren van een productie-installatie als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdelen a tot en met d, dat in aanmerking komt voor subsidie, bedraagt voor de kalenderjaren 2025 tot en met 2029 ten hoogste de in de onderstaande tabel weergegeven waarden in een bepaald kalenderjaar.

    Jaar

    Productie-uren artikel 63, eerste lid, onderdelen a tot en met d

    2025

    6.271

    2026

    6.996

    2027

    7.905

    2028

    8.148

    2029

    8.760

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 93

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 94

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 juli 2025

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

S.Th.M. Hermans

Bijlage 1. behorende bij artikel 7, tweede lid (model uitvoeringsovereenkomst)

Uitvoeringsovereenkomst tot zekerheid van het aanvangen van de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide, de afvang en het gebruik van koolstofdioxide, hernieuwbare warmte of koolstofdioxide-warmte, indien er sprake is van een melding als bedoeld in artikel 12b, eerste lid, van de Warmtewet en van activiteiten ter zake waarvan meer dan € 400 miljoen subsidie is verleend op basis van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2025

  • 1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Klimaat en Groene Groei; en

  • 2. ...…......., gevestigd te .......... (hierna te noemen: Ondernemer); ..........

(hierna te samen ook te noemen: Partijen);

overwegen:

  • a. de Minister van Klimaat en Groene Groei heeft blijkens een beschikking met kenmerk.........., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verleend voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide / voor de afvang en gebruik van koolstofdioxide / voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte of koolstofdioxide-arme warmte, indien er sprake is van een melding als bedoeld in artikel 12b, eerste lid, van de Warmtewet, en het gaat om de productie van warmte waarmee een leverancier of een producent als bedoeld in artikel 12b van de Warmtewet opnieuw aan zijn wettelijke verplichtingen als bedoeld in die wet kan voldoen / van meer dan € 400 miljoen op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2025;

  • b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;

  • c. de Minister van Klimaat en Groene Groei beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie bedoeld in de Beschikking tijdig in gebruik zal nemen.

Partijen komen daartoe het volgende overeen:

Artikel 1. Tijdige ingebruikname van de productie-installatie

De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 61, eerste lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.

Artikel 2. Inhoud en omvang van de garantie

De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen vier weken nadat de Beschikking is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33, 49 en 55k van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model bankgarantie.

Artikel 3. Vrijval van de garantie

  • 1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.

  • 2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.

Artikel 4. Boetes

  • 1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33, 49 en 55k van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie, verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.

  • 3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, waarvan de som ten hoogste 2% van het beschikte bedrag bedraagt, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 4. Indien komt vast te staan dat de ondernemer de productie-installatie niet in gebruik zal nemen, dan is de Staat gerechtigd het gehele bedrag van bankgarantie te innen. De Beschikking kan op deze grond worden ingetrokken.

  • 5. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.

Artikel 5. Aanvang en einde Uitvoeringsovereenkomst

  • 1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.

  • 2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.

Artikel 6. Domiciliekeuze en berichtgevingen

  • 1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.

  • 3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.

  • 4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.

Artikel 7. Rechtskeuze

  • 1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

  • 2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.

Artikel 8. Citeertitel

Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie en klimaattransitie Staat/ ..........’.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te..........

Ondernemer

te ’s-Gravenhage

op ..........

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

Model bankgarantie

DE ONDERGETEKENDE,

.........., gevestigd te .........., hierna te noemen de ‘Bank’,

IN AANMERKING NEMENDE DAT:

A..........., gevestigd te .........., (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door .........., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Klimaat en Groene Groei op .......... de ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/ ..........’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;

B. de Ondernemer volgens artikel 2 van de overeenkomst binnen vier weken nadat een beschikking van de Minister van Klimaat en Groene Groei met kenmerk .......... is afgegeven ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot €..........,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie;

C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.

VERKLAART ALS VOLGT

  • 1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van €..........,–.

  • 2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de uitvoeringsovereenkomst.

  • 3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.

  • 5. De Minister van Klimaat en Groene Groei zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.

  • 6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.

  • 7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: ..........

Getekend te

op

De Bank

Bijlage 2. behorende bij de artikelen 15, eerste lid, onderdeel b, 17, eerste lid, onderdeel b, en 19 eerste lid, onderdeel c (lijst windsnelheden per gemeente)

Gemeentenaam

Provincie

Windcategorie

Ameland

Friesland

≥ 8,0 m/s

Bergen (NH.)

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Den Helder

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Harlingen

Friesland

≥ 8,0 m/s

Het Hogeland

Groningen

≥ 8,0 m/s

Hollands Kroon

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Noardeast-Fryslân

Friesland

≥ 8,0 m/s

Rotterdam Maasvlakte (wijk 23, buurt 8)

Zuid-Holland

≥ 8,0 m/s

Schagen

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Schiermonnikoog

Friesland

≥ 8,0 m/s

Súdwest-Fryslân

Friesland

≥ 8,0 m/s

Terschelling

Friesland

≥ 8,0 m/s

Texel

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Vlieland

Friesland

≥ 8,0 m/s

Waadhoeke

Friesland

≥ 8,0 m/s

Zandvoort

Noord-Holland

≥ 8,0 m/s

Achtkarspelen

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Alkmaar

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Beverwijk

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Bloemendaal

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Castricum

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Dantumadiel

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

De Fryske Marren

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Dijk en Waard

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Drechterland

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Edam-Volendam

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Eemsdelta

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Enkhuizen

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Goeree-Overflakkee

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Heemskerk

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Heerenveen

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Heiloo

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Hillegom

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Hoorn

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Katwijk

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Koggenland

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Leeuwarden

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Lisse

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Medemblik

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Noord-Beveland

Zeeland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Noordoostpolder

Flevoland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Noordwijk

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Oldambt

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Opmeer

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Opsterland

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Purmerend

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Schouwen-Duiveland

Zeeland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Smallingerland

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Stede Broec

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Tytsjerksteradiel

Friesland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Uitgeest

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Urk

Flevoland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Veere

Zeeland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Velsen

Noord-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Wassenaar

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Westerkwartier

Groningen

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Westland

Zuid-Holland

≥ 7,5 en < 8,0 m/s

Aa en Hunze

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Aalsmeer

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Aalten

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Almere

Flevoland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Alphen aan den Rijn

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Altena

Noord-Brabant

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Amstelveen

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Amsterdam

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Assen

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Bodegraven-Reeuwijk

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Borger-Odoorn

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Borsele

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Coevorden

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Culemborg

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Dalfsen

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

De Ronde Venen

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

De Wolden

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Delft

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Diemen

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Dronten

Flevoland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Emmen

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Goes

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Gouda

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Groningen

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Haarlem

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Haarlemmermeer

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hardenberg

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hardinxveld-Giessendam

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Heemstede

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hoeksche Waard

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hoogeveen

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Hulst

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

IJsselstein

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Kaag en Braassem

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Kampen

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Kapelle

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Krimpenerwaard

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Landsmeer

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Lansingerland

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Leiden

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Leiderdorp

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Leidschendam-Voorburg

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Lelystad

Flevoland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Lopik

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Maassluis

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Meppel

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Middelburg

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Midden-Delfland

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Midden-Drenthe

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Midden-Groningen

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Moerdijk

Noord-Brabant

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Molenlanden

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Montfoort

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Nieuwkoop

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Nissewaard

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Noordenveld

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oegstgeest

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oost Gelre

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Ooststellingwerf

Friesland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oostzaan

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Ouder-Amstel

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Oudewater

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Pekela

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Pijnacker-Nootdorp

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Reimerswaal

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Rijswijk

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Rotterdam-West (wijk 17, wijk 23 excl. buurt 8, en wijk 27)

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

's-Gravenhage

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Sluis

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Stadskanaal

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Staphorst

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Steenbergen

Noord-Brabant

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Steenwijkerland

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Stichtse Vecht

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Terneuzen

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Teylingen

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Tholen

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Tynaarlo

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Uithoorn

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Veendam

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Vijfheerenlanden

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Vlissingen

Zeeland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Voorne aan Zee

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Voorschoten

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Waddinxveen

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Waterland

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

West Betuwe

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Westerveld

Drenthe

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Westerwolde

Groningen

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Weststellingwerf

Friesland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Woerden

Utrecht

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Wormerland

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zaanstad

Noord-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zaltbommel

Gelderland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zoetermeer

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zoeterwoude

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zuidplas

Zuid-Holland

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zwartewaterland

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Zwolle

Overijssel

≥ 7,0 en < 7,5 m/s

Alblasserdam

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Albrandswaard

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Barendrecht

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Bergen op Zoom

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Berkelland

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Beuningen

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Bunnik

Utrecht

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Bunschoten

Utrecht

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Buren

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Capelle aan den IJssel

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Dordrecht

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Drimmelen

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Druten

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Duiven

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Etten-Leur

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Geertruidenberg

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Gooise Meren

Noord-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Gorinchem

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Haaksbergen

Overijssel

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Halderberge

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Hattem

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Hellendoorn

Overijssel

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Hendrik-Ido-Ambacht

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Houten

Utrecht

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Krimpen aan den IJssel

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Lingewaard

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Maasdriel

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Neder-Betuwe

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Nieuwegein

Utrecht

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Nijkerk

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Oldebroek

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Olst-Wijhe

Overijssel

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Ommen

Overijssel

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Oss

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Oude IJsselstreek

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Overbetuwe

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Papendrecht

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Raalte

Overijssel

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Ridderkerk

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Roosendaal

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Rotterdam (excl. wijk 17, wijk 23 en wijk 27)

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Schiedam

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Simpelveld

Limburg

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Sliedrecht

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Tiel

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Tubbergen

Overijssel

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Twenterand

Overijssel

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Utrecht

Utrecht

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Vlaardingen

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Waalwijk

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

West Maas en Waal

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Wijchen

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Wijdemeren

Noord-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Wijk bij Duurstede

Utrecht

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Winterswijk

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Zeewolde

Flevoland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Zevenaar

Gelderland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Zundert

Noord-Brabant

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Zwijndrecht

Zuid-Holland

≥ 6,75 en < 7,0 m/s

Almelo

Overijssel

< 6,75 m/s

Alphen-Chaam

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Amersfoort

Utrecht

< 6,75 m/s

Apeldoorn

Gelderland

< 6,75 m/s

Arnhem

Gelderland

< 6,75 m/s

Asten

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Baarle-Nassau

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Baarn

Utrecht

< 6,75 m/s

Barneveld

Gelderland

< 6,75 m/s

Beek

Limburg

< 6,75 m/s

Beekdaelen

Limburg

< 6,75 m/s

Beesel

Limburg

< 6,75 m/s

Berg en Dal

Gelderland

< 6,75 m/s

Bergeijk

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Bergen (L.)

Limburg

< 6,75 m/s

Bernheze

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Best

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Bladel

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Blaricum

Noord-Holland

< 6,75 m/s

Boekel

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Borne

Overijssel

< 6,75 m/s

Boxtel

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Breda

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Bronckhorst

Gelderland

< 6,75 m/s

Brummen

Gelderland

< 6,75 m/s

Brunssum

Limburg

< 6,75 m/s

Cranendonck

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

De Bilt

Utrecht

< 6,75 m/s

Deurne

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Deventer

Overijssel

< 6,75 m/s

Dinkelland

Overijssel

< 6,75 m/s

Doesburg

Gelderland

< 6,75 m/s

Doetinchem

Gelderland

< 6,75 m/s

Dongen

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Echt-Susteren

Limburg

< 6,75 m/s

Ede

Gelderland

< 6,75 m/s

Eemnes

Utrecht

< 6,75 m/s

Eersel

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Eijsden-Margraten

Limburg

< 6,75 m/s

Eindhoven

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Elburg

Gelderland

< 6,75 m/s

Enschede

Overijssel

< 6,75 m/s

Epe

Gelderland

< 6,75 m/s

Ermelo

Gelderland

< 6,75 m/s

Geldrop-Mierlo

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Gemert-Bakel

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Gennep

Limburg

< 6,75 m/s

Gilze en Rijen

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Goirle

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Gulpen-Wittem

Limburg

< 6,75 m/s

Harderwijk

Gelderland

< 6,75 m/s

Heerde

Gelderland

< 6,75 m/s

Heerlen

Limburg

< 6,75 m/s

Heeze-Leende

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Helmond

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Hengelo

Overijssel

< 6,75 m/s

Heumen

Gelderland

< 6,75 m/s

Heusden

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Hilvarenbeek

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Hilversum

Noord-Holland

< 6,75 m/s

Hof van Twente

Overijssel

< 6,75 m/s

Horst aan de Maas

Limburg

< 6,75 m/s

Huizen

Noord-Holland

< 6,75 m/s

Kerkrade

Limburg

< 6,75 m/s

Laarbeek

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Land van Cuijk

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Landgraaf

Limburg

< 6,75 m/s

Laren

Noord-Holland

< 6,75 m/s

Leudal

Limburg

< 6,75 m/s

Leusden

Utrecht

< 6,75 m/s

Lochem

Gelderland

< 6,75 m/s

Loon op Zand

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Losser

Overijssel

< 6,75 m/s

Maasgouw

Limburg

< 6,75 m/s

Maashorst

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Maastricht

Limburg

< 6,75 m/s

Meerssen

Limburg

< 6,75 m/s

Meierijstad

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Montferland

Gelderland

< 6,75 m/s

Mook en Middelaar

Limburg

< 6,75 m/s

Nederweert

Limburg

< 6,75 m/s

Nijmegen

Gelderland

< 6,75 m/s

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Nunspeet

Gelderland

< 6,75 m/s

Oirschot

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Oisterwijk

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Oldenzaal

Overijssel

< 6,75 m/s

Oosterhout

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Peel en Maas

Limburg

< 6,75 m/s

Putten

Gelderland

< 6,75 m/s

Renkum

Gelderland

< 6,75 m/s

Renswoude

Utrecht

< 6,75 m/s

Reusel-De Mierden

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Rheden

Gelderland

< 6,75 m/s

Rhenen

Utrecht

< 6,75 m/s

Rijssen-Holten

Overijssel

< 6,75 m/s

Roerdalen

Limburg

< 6,75 m/s

Roermond

Limburg

< 6,75 m/s

Rozendaal

Gelderland

< 6,75 m/s

Rucphen

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Scherpenzeel

Gelderland

< 6,75 m/s

's-Hertogenbosch

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Sint-Michielsgestel

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Sittard-Geleen

Limburg

< 6,75 m/s

Soest

Utrecht

< 6,75 m/s

Someren

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Son en Breugel

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Stein

Limburg

< 6,75 m/s

Tilburg

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Utrechtse Heuvelrug

Utrecht

< 6,75 m/s

Vaals

Limburg

< 6,75 m/s

Valkenburg aan de Geul

Limburg

< 6,75 m/s

Valkenswaard

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Veenendaal

Utrecht

< 6,75 m/s

Veldhoven

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Venlo

Limburg

< 6,75 m/s

Venray

Limburg

< 6,75 m/s

Voerendaal

Limburg

< 6,75 m/s

Voorst

Gelderland

< 6,75 m/s

Vught

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Waalre

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Wageningen

Gelderland

< 6,75 m/s

Weert

Limburg

< 6,75 m/s

Westervoort

Gelderland

< 6,75 m/s

Wierden

Overijssel

< 6,75 m/s

Woensdrecht

Noord-Brabant

< 6,75 m/s

Woudenberg

Utrecht

< 6,75 m/s

Zeist

Utrecht

< 6,75 m/s

Zutphen

Gelderland

< 6,75 m/s