Regeling specifieke uitkering woningbouwversnelling Metropoolregio Eindhoven

Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 10-07-2025 t/m heden.

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 5 juli 2025, nr. 2025-0000394063, houdende regels met betrekking tot verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten in de Metropoolregio Eindhoven ten behoeve van het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving (Regeling specifieke uitkering woningbouwversnelling Metropoolregio Eindhoven)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • afgebakend projectgebied: gebied dat zich kenmerkt door ten minste twee van de volgende onderdelen:

    • a. financiële samenhang;

    • b. geografische samenhang; en

    • c. organisatorische samenhang;

  • betaalbare koopwoning: voor verkoop bestemde woonruimte met een koopprijs van ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014;

  • betaalbare woning: sociale huurwoning, middenhuurwoning of betaalbare koopwoning;

  • college: college van burgemeester en wethouders;

  • middenhuurwoning: voor verhuur bestemde zelfstandige woonruimte met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste de maximale huurprijs behorende bij het puntenaantal, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte, met inbegrip van, voor zover van toepassing, de vermeerdering, bedoeld in artikel 8a, vierde lid, van dat besluit;

  • minister: Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

  • MRE-gemeenten: gemeenten die zijn aangesloten bij de gemeenschappelijke regeling Metropoolregio Eindhoven 2024;

  • sociale huurwoning: voor verhuur bestemde zelfstandige woonruimte met een aanvangshuurprijs onder het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

  • studenteneenheid: woonruimte, niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte, die is bedoeld voor de huisvesting van studenten;

  • uitkeringsbeschikking: beschikking tot toekenning van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 8, derde lid;

  • Woondeal: Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant, zoals getekend op 9 maart 2023.

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft tot doel om door middel van een specifieke uitkering aan MRE-gemeenten bij te dragen aan:

  • a. het mogelijk maken en versnellen van de bouw van in totaal 17.000 extra zelfstandige woningen in de MRE-gemeenten bovenop de in de Woondeal afgesproken aantallen; en

  • b. het realiseren van 2.280 extra studenteneenheden in de MRE-gemeenten.

Hoofdstuk 2. Verstrekken van de specifieke uitkering

Artikel 3. Activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verstrekt

  • 1 De minister kan op aanvraag van een college van een MRE-gemeente een specifieke uitkering verstrekken aan die gemeente voor bijdragen in projecten die:

    • a. het realiseren of het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een afgebakend projectgebied tot doel hebben;

    • b. nog niet gestart zijn met de bouw van de woningen;

    • c. volgens de planning uiterlijk op 31 december 2030 starten met de bouw van de laatste woningen; en

    • d. door de MRE-gemeente zelf worden voorzien van een financiële bijdrage van ten minste 25% van het aantoonbare financiële publieke tekort van het project, bedoeld in artikel 5.

  • 2 De specifieke uitkering wordt slechts toegekend ten behoeve van bijdragen in een project dat is gericht op:

    • a. de bouw van ten minste 40 woningen in een afgebakend projectgebied, bestaande uit zelfstandige woningen, studenteneenheden, of een combinatie daarvan, waarbij ten minste 50% van die woningen een betaalbare woning of een studenteneenheid is; en

    • b. het uitvoeren van activiteiten die op aantoonbare wijze bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor de realisatie van woningen als bedoeld onder a en toerekenbaar zijn aan het project.

Artikel 4. Uitkeringsplafond

  • 1 In totaal is ten hoogste € 122.500.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen.

  • 2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt over meerdere jaren in tranches beschikbaar gesteld.

  • 3 De minister stelt het bedrag vast dat ten behoeve van de aanvragen in een aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, ten hoogste aan specifieke uitkeringen kan worden verstrekt, en maakt dit bekend in de Staatscourant.

Artikel 5. Hoogte van de uitkering

De specifieke uitkering bedraagt ten minste € 125.000 en ten hoogste het aantoonbare financiële tekort van een MRE-gemeente op de voor het project noodzakelijke publieke investeringen van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, verminderd met de publieke opbrengsten verbonden aan het project en de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1 In 2025 kan een aanvraag voor een specifieke uitkering worden ingediend van 15 september om 9:00 tot 8 oktober om 17:00.

  • 2 In de jaren vanaf 2026 stelt de minister telkens de aanvraagperiode vast en maakt deze bekend in de Staatscourant uiterlijk zes weken voor aanvang van het tijdvak waarvoor die aanvraagperiode wordt vastgesteld.

  • 3 De aanvraag bevat:

    • a. een omschrijving van het project waarvoor een specifieke uitkering wordt aangevraagd, bestaande uit:

      • 1°. een toelichting op de geografische afbakening van het project;

      • 2°. een omschrijving van de wijze waarop het project voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3;

      • 3°. een kwantitatief overzicht van het te realiseren woningbouwprogramma; en

      • 4°. de verwachte begin- en einddatum van het project, inclusief een toelichting op de haalbaarheid van deze verwachte begin- en einddatum; en

    • b. een haalbaarheidsstudie, bestaande uit:

      • 1°. een begroting en prognose van publieke kosten en opbrengsten, waarmee het aantoonbare financiële publieke tekort wordt onderbouwd;

      • 2°. een toelichting op de kosten en opbrengsten, zoals opgenomen in de begroting en prognose, waaronder in ieder geval een toelichting op de noodzaak, toerekenbaarheid en proportionaliteit van de activiteiten van de gemeente ten behoeve van de te realiseren woningen;

      • 3°. een overzicht van de stand van zaken van het project op het moment waarop de aanvraag is ingediend, waarin wordt ingegaan op de fasering van de woningbouw, de organisatie van het project en de zekerheid van een tijdige realisatie; en

      • 4°. een omschrijving van de wijze waarop het project uitgevoerd wordt en welke partijen daarbij betrokken zijn.

  • 4 Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 7. Rangschikking van aanvragen

  • 1 Na het sluiten van de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, beoordeelt de minister alle ingediende aanvragen en stelt een rangschikking op van de aanvragen die voldoen aan de vereisten, bedoeld in de artikelen 3 en 6, derde en vierde lid.

  • 2 De rangschikking vindt plaats op basis van de mate waarin de aanvragen voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, die wordt bepaald op grond van de behaalde scores bij een gezamenlijke weging van de volgende criteria:

    • a. noodzaak;

    • b. effectiviteit; en

    • c. efficiëntie.

  • 3 De scores en de weging van de criteria, bedoeld in het tweede lid, worden bepaald conform bijlage 1, met dien verstande dat de totaalscore van de aanvraag het gewogen gemiddelde van de scores op die criteria is.

  • 4 Indien meerdere aanvragen gelijk scoren bij de weging, bedoeld in het tweede lid, en de toekenning van specifieke uitkeringen zou leiden tot overschrijding van het krachtens artikel 4, derde lid, vastgestelde bedrag, worden die aanvragen onderling gerangschikt op grond van de behaalde score bij het criterium effectiviteit.

  • 5 Indien na toepassing van het vierde lid nog steeds meerdere aanvragen gelijk scoren worden die aanvragen onderling gerangschikt op grond van de hoogte van de gevraagde bijdrage per woning, waarbij de aanvraag met de laagste bijdrage per woning het hoogst eindigt.

  • 6 Indien een aanvraag niet volledig kan worden toegekend in verband met de overschrijding van het krachtens artikel 4, derde lid, vastgestelde bedrag, kan de minister besluiten om de aanvraag toch toe te wijzen en het restant van de specifieke uitkering ten laste te brengen van het uitkeringsplafond van het eerstvolgende aanvraagtijdvak. De minister kan, in afwijking van artikel 8, vierde lid, voor een geval als bedoeld in de eerste volzin besluiten om de specifieke uitkering in twee keer uit te betalen.

Artikel 8. Uitkeringsbeschikking

  • 1 De minister beslist binnen dertien weken na het sluiten van het aanvraagtijdvak over de toekenning van een specifieke uitkering voor een aanvraag.

  • 3 De beschikking tot toekenning van een specifieke uitkering vermeldt in ieder geval:

    • a. aan welke activiteiten voor het versnellen of realiseren van de bouw van woningen met de specifieke uitkering wordt bijgedragen;

    • b. het bedrag van de specifieke uitkering;

    • c. de wijze van verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering;

    • d. de periode waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt;

    • e. de wijze waarop kan worden aangetoond dat de activiteiten binnen het project zijn verricht; en

    • f. de wijze waarop wordt omgegaan met projecten die niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid.

  • 4 De minister betaalt in het geval van een toekennende uitkeringsbeschikking de specifieke uitkering in één keer uit met een voorschot van 100%.

  • 5 Aan een specifieke uitkering kunnen in de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister wijst een aanvraag voor een specifieke uitkering af, indien:

    • a. het project niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 3; of

    • b. het project bij de weging, bedoeld in artikel 7, tweede lid, lager dan een 5,5 scoort op ten minste één van de criteria, bedoeld in dat artikellid.

  • 2 De minister kan een aanvraag voor een specifieke uitkering afwijzen, indien:

    • a. het bedrag van de aangevraagde specifieke uitkering dusdanig hoog is dat de toekenning ervan bij de rangschikking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, leidt tot een overschrijding van het bedrag dat is vastgesteld krachtens artikel 4, derde lid;

    • b. het bedrag van de aangevraagde specifieke uitkering in verhouding tot de andere aanvragen in die aanvraagperiode dusdanig hoog is dat het toekennen van de aanvraag er toe zou leiden dat het bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, ontoereikend is om het doel van deze regeling, bedoeld in artikel 2, te realiseren; of

    • c. de toekenning van de aanvraag er toe zou leiden dat de spreiding van de beschikbare middelen over de verschillende MRE-gemeenten onevenwichtig is.

Artikel 10. Verplichtingen voor de ontvanger van de uitkering

  • 1 Binnen een project waarvoor een specifieke uitkering is toegekend:

    • a. worden de activiteiten voor het realiseren van de bouw van woningen uitgevoerd op de wijze die is beschreven in de uitkeringsbeschikking;

    • b. start de bouw van de laatste woning uiterlijk op 31 december 2030;

    • c. is de laatste woning uiterlijk op 31 december 2033 gerealiseerd; en

    • d. wordt de minister door het college van de MRE-gemeente geïnformeerd over de start van de bouwwerkzaamheden van de laatste woning en de realisatie van de laatste woning op een in de uitkeringsbeschikking opgenomen wijze.

  • 2 Indien het uitvoeren van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid onder a, afwijkt van de wijze die is beschreven in de uitkeringsbeschikking, meldt het college van de MRE-gemeente dit onverwijld aan de minister.

  • 3 Het college van een MRE-gemeente die een specifieke uitkering op basis van deze regeling heeft ontvangen, informeert de minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is toegekend.

  • 4 Het college van een MRE-gemeente die een specifieke uitkering op basis van deze regeling heeft ontvangen, verleent op verzoek van de minister medewerking en verstrekt informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de toegekende specifieke uitkering.

Artikel 11. Terugvordering

  • 1 Als uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de specifieke uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd.

  • 2 De minister doet binnen een jaar na de ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 12. Toetsingscommissie Woningbouwimpuls

De Toetsingscommissie Woningbouwimpuls, genoemd in artikel 7, eerste lid, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020, is belast met het adviseren van de minister over de toepassing van artikel 7, tweede lid.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

M.C.G. Keijzer

Bijlage 1. behorende bij artikel 7

Beoordelingscriteria en weging

De totaalscore van een aanvraag wordt als volgt bepaald: elk hoofdcriterium krijgt een deelscore op een schaal van 1 tot 10. De totaalscore van een aanvraag is de deelscore noodzaak * 0,3 + deelscore effectiviteit * 0,5 + deelscore efficiëntie * 0,2.

1. Noodzakelijkheid specifieke uitkering

In dit criterium staat de beoordeling van de noodzaak van de aangevraagde specifieke uitkering centraal. Daarbij wordt gekeken naar de realiteit en marktconformiteit van het opgevoerde financiële tekort en de gevraagde bijdrage die daaruit voortkomt. De beoordeling van dit onderdeel omvat in hoeverre daadwerkelijk sprake is van een tekort, hoe goed dit tekort is onderbouwd, of de gehanteerde uitgangspunten passen bij het beleid en marktconform zijn en in welke mate binnen de projectkaders zowel kwalitatief en financieel is geoptimaliseerd.

2. Effectiviteit project

Aan de hand van dit criterium wordt bepaald in hoeverre een project aansluit bij de doelstellingen van de regeling. Daarbij wordt gekeken naar de hardheid van de plannen, zoals de huidige status van het proces, de nog te doorlopen planologische procedures en de mate van zekerheid dat het project bij een positief besluit doorgaat, tijdig van start gaat en voortvarend wordt gerealiseerd. Hiernaast wordt gekeken naar het absolute aantal en relatieve aandeel betaalbare woningen en studenteneenheden binnen het project, de instrumenten die zijn ingezet om de woningen langjarig betaalbaar te houden en de doelgroepen voor wie de woningen bestemd zijn. De inzet van instrumenten, zoals parallel plannen of een (regionale) versnellingstafel kunnen bijdragen aan de haalbaarheid van het project.

3. Efficiëntie project

Op basis van dit criterium wordt beoordeeld in hoeverre sprake is van een gerichte en doelmatige inzet van financiële middelen. De beoordeling richt zich op de proportionaliteit van de aangevraagde specifieke uitkering ten opzichte van het aantal te realiseren woningen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de gemiddelde bijdrage per woning, de verhouding tussen de aangevraagde specifieke uitkering en de gemeentelijke bijdrage, alsmede de investeringskosten binnen het project die niet kunnen worden toegerekend.

Schematische weergave beoordelingskader
 

Criteria ter beoordeling door de Toetsingscommissie

 

1. Noodzaak bijdrage

2. Effectiviteit project

3. Efficiëntie project

Weging deelscore

30%

50%

20%

 

Realiteitsgehalte tekort

Hardheid: zekerheid tijdig realiseren van woningen

Proportionaliteit van de gevraagde bijdrage

Indicatoren

1. De onderbouwing van de kosten van de activiteiten en van de omvang van het financieel tekort.

2. De mate waarin is aangetoond dat alle mogelijkheden tot verhaal zijn uitgeput.

3. De mate waarin het project kwalitatief en financieel is geoptimaliseerd binnen de randvoorwaarden.

1. De planologische status van het project.

2. De stand van zaken rond de consultatie, selectie of overeenkomsten met (markt)partijen.

3. Het moment van start bouw van de laatste woning.

4. De continuïteit van de bouwstroom.

5. De mate waarin is aangetoond dat er voldoende garanties zijn voor het tijdig realiseren van het project waarvoor de bijdrage gevraagd wordt.

1. De gevraagde bijdrage per woning.

2. De gevraagde bijdrage per betaalbare woning of studenteneenheid.

3. De gevraagde bijdrage als % van het financiële tekort.

4. Het financieel tekort als % van de investeringskosten gerelateerd aan het project die niet toerekenbaar zijn, zowel de kosten die wel toerekenbaar zijn, als de kosten die niet toerekenbaar zijn.