Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden

[Regeling vervalt per 01-10-2028.]
Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 02-07-2025 t/m heden.

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 juni 2025, nr. MBO/[52787847], houdende regels voor de subsidieverstrekking voor Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1 De minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende cumulatieve activiteiten in een project door een samenwerkingsverband:

    • a. het ontwikkelen van onderwijsaanbod dat aansluit bij de leerwensen van de kandidaten, op maat gemaakt en gericht op duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het verbinden van basisvaardigheden en vakvaardigheden;

    • b. het verzorgen van het onderwijs, bedoeld in onderdeel a, inclusief begeleiding, voor ten minste 200 kandidaten per regio in het Europese deel van Nederland en voor ten minste 15 kandidaten in Caribisch Nederland.

    • c. werkzaamheden in het kader van projectmanagement, samenwerking en kennisdeling met regionale en landelijke instelling-, werkgevers- en werknemersorganisaties, en

    • d. werkzaamheden om de activiteiten, bedoeld in onderdelen a en b, voort te kunnen zetten na afloop van de subsidieperiode, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, starten vanaf 1 januari 2026 en worden uiterlijk op 31 december 2027 afgerond.

  • 3 De minister kan de periode waarin de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden verricht met negen maanden verlengen bij onvoorziene omstandigheden in de uitvoering van de activiteiten. De activiteiten worden bij toepassing van de mogelijkheid tot verlenging uiterlijk op 30 september 2028 voltooid.

Artikel 4. Hoogte subsidiebedrag

  • 1 Per project in het Europese deel van Nederland is een bedrag van ten minste € 125.000,– en ten hoogste € 2.200.000,– beschikbaar.

  • 2 Per project in Caribisch Nederland is een bedrag van ten minste € 125.000,– en ten hoogste € 500.000,– beschikbaar.

Artikel 5. Subsidieplafond

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is een bedrag van ten hoogste € 40.000.000,– beschikbaar.

Artikel 6. Penvoerder

  • 1 Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend door een penvoerder, niet-zijnde een gemeente, een provincie of een openbaar lichaam, namens een samenwerkingsverband.

  • 2 Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met uitvoering van de daarop betrekking hebbende activiteiten.

Artikel 7. Samenstelling samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit:

  • a. een opleider;

  • b. een overheidsorganisatie; en

  • c. een werkgeversorganisatie.

Artikel 8. Aanvraag subsidie

  • 1 De subsidieaanvraag kan worden ingediend van 15 september 2025 13.00 uur CET tot en met vrijdag 31 oktober 13 uur CET.

  • 2 Aanvragen die buiten de in het eerste lid genoemde periode worden ingediend, worden afgewezen.

  • 3 Een aanvraag wordt afgewezen indien uit de begroting blijkt dat het aangevraagde bedrag onder de € 125.000,– is.

  • 4 Per samenwerkingsverband kan slechts één aanvraag worden ingediend. Eventuele tweede of opvolgende aanvragen voor hetzelfde samenwerkingsverband worden afgewezen.

Artikel 9. In te dienen documenten

  • 1 Een subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe is bekendgemaakt op de website van DUS-I.

Artikel 10. Visiedocument

In het visiedocument beschrijft de aanvrager:

  • a. de ambitie van het samenwerkingsverband ten aanzien van LLO voor laaggeletterden en laagopgeleiden;

  • b. de strategie ten aanzien van het bereiken en de begeleiding van de kandidaten, de betrokkenheid van ervaringsdeskundigen en hoe men het onderwijsaanbod inhoudelijk wil vormgeven;

  • c. de wijze waarop de werkgevers, de laagopgeleide of laaggeletterde werkenden en werkzoekenden in de regio of op het eiland waar het samenwerkingsverband zich op richt, bereikt zullen worden;

  • d. de arbeidsmarkt binnen de regio of op het eiland waar de aanvrager zich met LLO op richt;

  • e. de professionaliseringsopgaven bij docenten en andere betrokken professionals op het gebied van kennis over en bewustzijn van de uitdagingen waar laagopgeleide en laaggeletterde onderwijsdeelnemers mee te maken hebben, die noodzakelijk zijn om de beoogde LLO-organisatie te realiseren;

  • f. de organisatie van de aanvrager en de mate waarin LLO voor laaggeletterden en laagopgeleiden verankerd is dan wel verankerd zal worden in strategie, beleid en uitvoering;

  • g. de verbinding met mogelijke andere groeifondsprojecten in de regio of daarbuiten, en hoe dit al dan niet bijdraagt aan de kwaliteit van het project en hoe dit kan leiden tot projectvoordelen; en

  • h. de wijze waarop de subsidieaanvrager de activiteiten en resultaten na afronding van het project wil verduurzamen en verankeren in de regio.

Artikel 11. Activiteitenplan

Onverminderd artikel 3.4 van de Kaderregeling bevat het activiteitenplan in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • b. een beschrijving hoe deze activiteiten bijdragen aan de na te streven doelstellingen en resultaten en hoe de geleerde lessen uit de eerste twee pilotregio’s hierin meegenomen zijn;

  • c. een activiteitenplanning met daarin de start- en einddatum van het project en een uitgewerkt overzicht van realiseerbare activiteiten in de projectperiode waarin in ieder geval fasering, mijlpalen en beoogde tussentijdse resultaten en eindresultaten zijn opgenomen;

  • d. een beschrijving van de projectorganisatie met een verdeling van de taken waarbij aannemelijk wordt gemaakt dat de subsidieaanvrager in staat is het voorstel binnen de gestelde tijd uit te voeren;

  • e. een analyse van de afbreukrisico’s die het project kunnen vertragen of het behalen van de doelstellingen kunnen belemmeren en een beschrijving van de wijze waarop deze risico’s worden gemitigeerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van eerder geleerde lessen uit de eerste twee pilotregio’s;

  • f. een beschrijving van de lerende aanpak waarmee de voortgang en de uitkomsten van het project worden geëvalueerd en de aanpak indien nodig wordt bijgesteld; en

  • g. een beschrijving van de bijdrage aan de vier landelijke projecten binnen het LLO Collectief, namelijk het landelijk projectleiderschap, de impactmonitor en de twee trajecten voor professionalisering van docenten en professionals.

Artikel 12. Begroting

  • 1 De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, voorzien van een toelichting.

  • 2 De begroting gaat in op de kosteneffectiviteit door inzichtelijk te maken wat de kosten per bereikte kandidaat zijn.

  • 3 Voor het bepalen van de uurtarieven van personen die belast worden met de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt aansluiting worden gezocht bij de Handleiding Overheidstarieven 2025.

  • 4 De begroting wordt ingediend in het hiervoor bestemde format, dat bekend zal worden gemaakt op de website van DUS-I.

Artikel 13. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1 De deelnemers aan een samenwerkingsverband sluiten een overeenkomst die wordt opgesteld met gebruikmaking van het format dat DUS-I hiervoor beschikbaar stelt.

  • 2 De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door alle partijen in het samenwerkingsverband.

  • 3 In de samenwerkingsovereenkomst is in ieder geval vastgelegd:

    • a. de beoogde start- en einddatum van het project;

    • b. dat de penvoerder gemachtigd is om namens het samenwerkingsverband op te treden;

    • c. wat elke partij in het samenwerkingsverband inhoudelijk, organisatorisch dan wel financieel bijdraagt aan het project;

    • d. dat elke partij de intentie heeft om na afloop van het project de samenwerking te verduurzamen;

    • e. dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waar geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij kunnen aansluiten; en

    • f. dat alle partijen in het samenwerkingsverband medewerking verlenen aan de verantwoording van de subsidie en aan de nakoming van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en dat alle gegevens die daarvoor noodzakelijk zijn op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 14. Verdeling van de beschikbare middelen

  • 1 De minister bepaalt de rangschikking van de aanvragen op basis van een onderlinge afweging van de aanvragen.

  • 2 De rangschikking vindt plaats aan de hand van het beoordelingskader dat is opgenomen als bijlage bij deze regeling. Hiervoor geldt hoe meer punten hoe hoger de rangschikking.

  • 3 Om voor subsidie in aanmerking te komen geldt dat minimaal 5 punten moeten zijn toegekend op elk van de criteria van het beoordelingskader.

  • 4 Bij de beoordeling wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate de score op Impact, Kwaliteit en Verankering hoger is, blijkend uit:

    • a. de kwaliteit van het visiedocument en de verbinding met de regio of sector waar de aanvrager zich op richt;

    • b. de ambities van het project met betrekking tot doelstellingen en bereik;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking en het draagvlak waardoor het aannemelijk is dat de doelen van het project behaald worden;

    • d. de kwaliteit van het activiteitenplan waardoor het aannemelijk is dat het project uitvoerbaar en haalbaar is;

    • e. de kwaliteit van de begroting waardoor het aannemelijk is dat het project zo kostenefficiënt mogelijk wordt uitgevoerd en middelen effectief worden ingezet;

    • f. de kwaliteit van de onderbouwing voor de verduurzaming van de activiteiten.

  • 5 De subsidieaanvraag uit Caribisch Nederland met de hoogste score op de rangschikking, krijgt voorrang, ook al heeft deze aanvraag een lagere score dan de aanvraag uit Europees Nederland.

  • 6 Indien het subsidieplafond door toekenning van alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen zou worden overschreden en twee of meer aanvragers een gelijke score hebben gehaald bij de rangschikking van de aanvragen, dan worden deze aanvragen gerangschikt op volgorde van binnenkomst.

  • 7 Per regio wordt aan maximaal één aanvrager subsidie toegekend.

  • 8 In Caribisch Nederland wordt per openbaar lichaam aan maximaal één samenwerkingsverband subsidie toegekend.

  • 9 De minister beslist binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend gelijktijdig op de aanvragen.

Artikel 15. Verplichtingen

Voor de ontvanger van de subsidie gelden de volgende verplichtingen:

  • a. de penvoerder verleent gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van de minister medewerking aan regionale of sectorale bijeenkomsten om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten;

  • b. de penvoerder doet eenmaal per 12 maanden, op in het besluit tot verlening vermelde tijdstippen, verslag van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten aan de minister, met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld.

  • c. de penvoerder verleent gedurende 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verstrekte subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • d. de penvoerder voert een gescheiden boekhouding met betrekking tot de financiering van de activiteiten zoals genoemd in deze regeling, indien de penvoerder en de deelnemende partijen binnen het samenwerkingsverband naast de activiteiten op grond van deze regeling ook economische activiteiten verrichten.

  • e. de penvoerder maakt alle resultaten van activiteiten voor eenieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • f. de penvoerder verleent opdrachten aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan, op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven en houdt zich aan de toepasselijke wet- en regelgeving;

  • g. de penvoerder participeert in de vier landelijke projecten binnen het LLO Collectief, namelijk het landelijk projectleiderschap, de impactmonitor en de twee trajecten voor professionalisering van docenten en andere professionals;

  • h. de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 5 jaren na de vaststelling van de subsidie bewaard.

Artikel 16. Begrotingsvoorbehoud

Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 17. Bevoorschotting

Voor de verleende subsidie wordt een voorschot van 100% gefaseerd verstrekt. Het eerste voorschot bedraagt 30% van het toegekende subsidiebedrag, en wordt uitbetaald uiterlijk 6 weken na ontvangst van de beschikking. Het resterende deel van het subsidiebedrag wordt in gelijke delen uitbetaald, verdeeld over de kwartalen van de activiteitenperiode, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Artikel 18. Verantwoording en besteding subsidie aan bekostigde instellingen

  • 2 De subsidie kan uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

  • 3 De vaststelling van de subsidie vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

Artikel 19. Verantwoording subsidie aan anderen dan bekostigde instellingen

  • 2 Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten verminderd met de gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage indien deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

  • 3 De subsidie kan uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

Artikel 20. Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van de regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 21. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2028.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.L.J. Paul

Bijlage – Beoordelingskader kwalitatieve beoordeling Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden

Deze bijlage behoort bij artikel 14, tweede lid, van de Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden.

Beoordelingskader

Artikel 14, vierde lid, bevat criteria die getoetst zullen worden bij de beoordeling van de rangschikking van de aanvragen. Deze criteria zijn hieronder uitgewerkt in een beoordelingskader. De rangschikking van de aanvraag wordt aan de hand van deze criteria beoordeeld. Voor ieder criterium dienen minimaal 5 punten, van maximaal 10 punten, behaald te worden. 5 punten worden als voldoende beoordeeld. De onderdelen binnen het criterium laten zien hoe dit onderbouwd kan worden. De invulling van de losse onderdelen samen bepaalt het puntenaantal per criterium. De punten per criterium worden vervolgens conform het aangegeven percentage gewogen en bij elkaar opgeteld. Het eindoordeel wordt eveneens een cijfer tussen de 0 en 10 punten. Aan de hand hiervan wordt een ranking bepaald van de projecten van hoog naar laag.

Rekenvoorbeeld:

Criterium

Score

Gewogen score

Impact

7

0,3 x 7 = 2,1

Kwaliteit

5

0,5 x 5 = 2,5

Verankering

8

0,2 x 8 = 1,6

   

Eindoordeel: 6,2

In de regeling zijn naast onderstaande inhoudelijke minimumvereisten ook de minimumvereisten voor het visiedocument, activiteitenplan en de begroting opgenomen. Deze dienen voldoende uitgewerkt te zijn om de minimaal te behalen 5 punten te kunnen ontvangen.

Criterium

Minimumvereisten

Criterium 1: Impact (weging 30%) (10 puntenschaal)

De volgende onderdelen zijn duidelijk onderbouwd:

– Wat de ambitie, visie en strategie is van de aanvrager op het gebied van LLO voor laagopgeleiden en laaggeletterden;

– Hoe de aanvrager laagopgeleide en/of laaggeletterde werkenden en werkzoekenden in de regio of sector gaat bereiken en of hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende doelgroepen zoals moedertaalsprekers en anderstaligen;

– Op basis van een analyse, wat de professionaliseringsopgaven zijn om de beoogde projectdoelen te bereiken;

– de organisatie, borging van het project en strategische verbinding met andere (beleids)sectoren)

Uit de ingediende stukken blijkt:

– Een beschrijving van de ambitie, visie en strategie en de wijze waarop de werkgevers, de laagopgeleide of laaggeletterde werkenden en werkzoekenden in de regio of op het eiland waar de aanvrager zich op richt, bereikt en ondersteund worden;

– Een beschrijving van en analyse hoe het project zicht richt op de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt binnen de regio of op het eiland en hoe het samenwerkingsverband met LLO is vormgegeven. Dit dient te worden gedaan met een overzicht van de relevante partijen die daarbinnen actief zijn, waarvan in ieder geval een opleider, een (semi-)overheidsorganisatie en werkgeversorganisatie. Aanvrager dient toe te lichten hoe samenwerkingsverband tot stand is gekomen, wat de betrokkenheid van ervaringsdeskundigen is, en wat de overwegingen zijn om organisaties wel of niet deel te laten nemen aan het samenwerkingsverband;

– Een plan van aanpak voor professionalisering, voortvloeiend uit de analyse van de professionaliseringsopgave waarbij wordt opgegeven hoe gebruik wordt gemaakt van het reeds bestaande ondersteuningsaanbod.

– Een beschrijving van de organisatie van de aanvrager en de mate waarin LLO voor laaggeletterden en laagopgeleiden verankerd is (of zal worden) in strategie, beleid en uitvoering.

Criterium 2: Kwaliteit (weging 50%) (10 puntenschaal)

De volgende onderdelen zijn duidelijk onderbouwd:

– De inhoudelijke uitwerking van het project, van de organisatie en de uitvoering. De keuzes die zijn gemaakt en de verwachte resultaten.

– De vorm en inhoud van het (toekomstige) onderwijsaanbod en hoe dit voldoet aan de eisen uit artikel 3 van de regeling, de uitvoering van het project in relatie tot het onderwijsaanbod en het te doorlopen ontwikkelproces.

– De samenwerking met interne en externe stakeholders is helder beschreven en in hoeverre er sprake is van een gedragen samenwerking.

– Er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is.

– De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten en is voorzien van een toelichting.

Uit de ingediende stukken blijkt:

– Inhoud: er is door middel van een beschrijving inzichtelijk gemaakt hoe de concrete uitwerking van het project eruit gaat zien, welke stappen in het ontwikkelproces doorlopen worden en hoe een visie en strategie tot stand gaat komen of is gekomen;

– Onderwijsaanbod: er is inzichtelijk gemaakt hoe het onderwijsaanbod ontwikkeld wordt en hoe dit volgens aanvrager bijdraagt aan het bereiken van de deelnemers, het behalen van de doelen van het project en hoe dit in uitvoering wordt gebracht. Aansluiting bij bestaande onderwijsontwikkelingen op het gebied van praktijkleren met de praktijkverklaring, vakvaardigheden of basisvaardigheden kan worden toegelicht;

– Onderwijskwaliteit: er is inzichtelijk gemaakt wat de visie is op de onderwijskwaliteit in het kader van dit project, hoe de betrokkenheid van de doelgroep of ervaringsdeskundigen is georganiseerd, en hoe men de onderwijskwaliteit waarborgt;

– Samenwerking: er is een gedragen samenwerking met relevante partners, waarvan de samenstelling wordt toegelicht. Als er naast het samenwerkingsverband ook andere partijen zijn dan is duidelijk welke rol en inbreng de verschillende partijen in het project brengen. en de betrokkenheid wordt onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van het feit dat dit voortbouwt op bestaande of voorgenomen samenwerkingen in de regio, zoals het Regionaal Beraad, de sectorale ontwikkelpaden en het regionaal Werkcentrum;

– Projectorganisatie: er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is;

– Begroting: de begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten en is voorzien van een toelichting, gaat in op de kosteneffectiviteit en wordt aangeleverd in het hiervoor bestemde format.

Criterium 3: Verankering (weging 20%) (10 puntenschaal)

De volgende onderdelen zijn duidelijk onderbouwd:

– Hoe de projectresultaten van het project duurzaam verankerd worden op strategisch, tactisch en operationeel niveau;

– Hoe het externe werkveld binnen de regio of sector waar de aanvrager zich op richt betrokken blijft worden na afloop van het project;

– Hoe de aanvrager ook na afloop van het project vorm blijft geven aan LLO en de LLO-organisatie.

Uit de ingediende stukken blijkt:

– Een beschrijving van hoe de activiteiten en resultaten verduurzaamd en verankerd worden na afloop van het project, onder andere door een beschrijving van de mate van structurele kennisdeling, de verspreiding van ontwikkeld (leer)materiaal, werkwijzen, methodieken en de continuering van onderlinge werkafspraken;

– Onderbouwing van hoe het samenwerkingsverband wil bijdragen aan het verbinden van basisvaardigheden aan vakvaardigheden voor laaggeletterde en/of laagopgeleide personen;

– Een visie op hoe het externe werkveld binnen de regio waar de aanvrager zich op richt betrokken blijft na afloop van het project;

– Hoe het resultaat qua het bereik van ten minste 200 laaggeletterde en/of laagopgeleide personen per regio in Europees Nederland of ten minste 15 laaggeletterde en/of laagopgeleide personen per eiland in Caribisch Nederland behaald gaat worden en hoe dit in de toekomst na het project voortgezet kan worden.