Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025

[Regeling vervalt per 30-09-2027.]
Geraadpleegd op 05-06-2025.
Geldend van 02-06-2025 t/m heden

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 22 mei 2025, nr. 2025-0000305917, houdende regels met betrekking tot de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • adres: adres als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 zoals laatst gewijzigd bij Verordening (EU) 2023/1315, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2023, L 167);

  • bovenlokale onderneming: iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent, waarvan de activiteit invloed kan hebben op het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie;

  • economische eigendom: het krachtens een rechtsverhouding gerechtigd zijn tot alle rechten en bevoegdheden ten aanzien van een goed, met uitzondering van het recht op levering, en het gehouden zijn om alle verplichtingen ten aanzien van dat goed voor zijn rekening te nemen en daarmee het volledige risico van waardeverandering of tenietgaan van het goed te dragen, zonder dat het goed geleverd is;

  • eigenaar: eigenaar, eigenaar van het economische eigendom, erfpachter of opstalhouder van maatschappelijk vastgoed die niet in eigendom is van de Staat der Nederlanden.

  • eigendom: eigendom, economische eigendom, erfpachtrecht of opstalrecht van maatschappelijk vastgoed die niet in eigendom is van de Staat der Nederlanden;

  • energieadviseur: onderneming die bedrijfsmatig onderzoek doet naar en adviseert over mogelijke te nemen verduurzamingsmaatregelen en die niet werkzaam is bij de eigenaar van het maatschappelijk vastgoed;

  • energie-etiketteringverordening: verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198/1);

  • energielabel: energielabel als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en die is vastgesteld volgens de eisen van NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021;

  • energieprestatie: berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting;

  • gebouwde onroerende zaak: gebouwde onroerende zaak of gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan die staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres of één gebouwde onroerende zaak die staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen;

  • hoge energieprestatie: hoge energieprestatie van het gebouw, afhankelijk van de aanwezige gebruiksfuncties, als bedoeld in bijlage 4;

  • integraal verduurzamingsproject: project met een hoge duurzaamheidsambitie op basis van een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P;

  • gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

  • Kaderbesluit: Kaderbesluit BZK-subsidies;

  • maatregelen voor de verbetering van energie-efficiëntie in het gebouw: de maatregelen onder codes C, E, F en L en de maatregelen D.4, D.5, D.6, D.7 en D.10 uit de maatregelenlijst van bijlage 3;

  • maatschappelijk vastgoed:

    • a. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een provincie, een gemeente, een waterschap of een veiligheidsregio;

    • b. schoolgebouw;

    • c. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een uit ’s Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in hoofdstuk 1, titel 3, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of hoofdstuk 1, titel 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • d. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een zorgaanbieder met een in bijlage 2, onderdeel A, opgenomen SBI-code;

    • e. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een culturele instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling of in eigendom van een culturele instelling gelieerd aan een instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling;

    • f. monument;

    • g. gebouwde onroerende zaak met een publieksfunctie in eigendom van kerkgenootschappen, stichtingen, verenigingen of coöperaties met een in bijlage 2, onderdeel B, opgenomen SBI-code, waaronder in elk geval behoort een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis of gemeenschapscentrum; of

    • h. sportaccommodatie;

  • minister: Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

  • monument: gebouwde onroerende zaak of deel van een gebouwde onroerende zaak die is ingeschreven als:

    • a. rijksmonument in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

    • b. gemeentelijk monument in een gemeentelijk erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.16 van de Erfgoedwet; of

    • c. provinciaal monument in een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet;

  • onderdeel van een gebouw: technisch bouwsysteem of onderdeel van de bouwschil;

  • portefeuilleroutekaart: een handelingsplan van eigenaren van maatschappelijk vastgoed met te nemen maatregelen om de CO2-uitstoot te verminderen;

  • primaire energie: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;

  • projectkosten: kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel, gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid, inclusief kosten voor indexering, sloop en lood- en asbestverwijdering;

  • publieksfunctie: gebouwde onroerende zaak die openbaar toegankelijk is voor het publiek of bedoeld is voor gemeenschappelijk gebruik;

  • reguliere de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2023, L 2023/2831);

  • residentiële ventilatie-eenheid: elektrisch toestel uitgerust met ten minste één waaier, één motor en een kast, dat bedoeld is om in een gebouw of een deel van een gebouw vervuilde lucht door buitenlucht te vervangen:

    • a. met een maximaal debiet van niet meer dan 250 m3/h; of

    • b. met een maximaal debiet tussen 250 en 1.000 m3/h, die volgens de producent uitsluitend voor residentiële ventilatie bedoeld is;

  • SBI-code: code van de Standaard Bedrijfsindeling zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek waarmee de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf wordt weergegeven in het handelsregister;

  • schoolgebouw: uit ’s Rijks kas bekostigde gebouwde onroerende zaak, waar onderwijs wordt gegeven, van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • slimme meter: elektronisch systeem dat het energieverbruik kan meten, meer informatie levert dan een traditionele meter, en data kan doorgeven en ontvangen middels een vorm van elektronische communicatie;

  • sportaccommodatie: gebouwde onroerende zaak die kwalificeert als sportaccommodatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Subsidieregeling BOSA, gebruikt voor amateursport als bedoeld in artikel 4 van de Subsidieregeling BOSA, in eigendom van:

    • a. een openbaar lichaam genoemd in onderdeel a van de definitie van maatschappelijk vastgoed; of

    • b. een amateursportorganisatie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, eerste en tweede lid, van de Subsidieregeling BOSA;

  • Unienorm: Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • verduurzamingsmaatregel: maatregel die aantoonbaar direct leidt tot energiebesparing of reductie van koolstofdioxide-emissies, niet zijnde een gedragsmaatregel.

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft tot doel eigenaren van bestaand maatschappelijk vastgoed te stimuleren om te investeren in ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen of een integraal verduurzamingsproject ten behoeve van het verbeteren van de energieprestatie of energie-efficiëntie van maatschappelijk vastgoed en bouwwerken op hetzelfde perceel die het doel van het maatschappelijk vastgoed ondersteunen.

Artikel 3. Activiteiten waarvoor een subsidie kan worden verstrekt

De minister kan aan een eigenaar van bestaand maatschappelijk vastgoed op aanvraag subsidie verstrekken voor een investering in maatregelen bestaande uit:

  • a. ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen die zijn opgenomen in bijlage 3 van deze regeling; of

  • b. een integraal verduurzamingsproject.

Artikel 4. Aanvraagperiode en wijze van indienen

  • 1 Een aanvraag voor een subsidie kan worden ingediend van 2 juni 2025 tot en met 31 oktober 2025 of tot en met de dag waarop het subsidieplafond wordt bereikt.

  • 2 Een aanvraag voor een subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 3 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09:00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17:00 uur zijn ontvangen.

Artikel 5. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1 Het subsidieplafond bedraagt € 121.500.000 voor aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel a.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt € 283.500.000 voor aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel b.

  • 3 Voor zover de aanvraag het voor die subsidie geldende subsidieplafond overschrijdt, of als dat subsidieplafond al volledig aangewend is, kunnen vanaf 1 oktober 2025:

    • a. aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel a, gebruik maken van het subsidieplafond als bedoeld in het tweede lid, en

    • b. aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel b, gebruik maken van het subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6. Staatssteun

  • 1 Een subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.

  • 2 Een subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door artikelen 38 bis, 41 en 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door artikel 38 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.

  • 5 Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.

Artikel 7. Openbaarmaking van gegevens over steunverlening

  • 1 De minister publiceert binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, als de subsidie aan een project meer bedraagt dan € 100.000.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Hoofdstuk 2. Subsidie voor (combinaties van) verduurzamingsmaatregelen

Artikel 8. Subsidiabele kosten

  • 1 Een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, kan worden verleend voor:

    • a. de projectkosten van een verduurzamingsmaatregel of een combinatie van maximaal drie verduurzamingsmaatregelen als bedoeld in bijlage 3 welke voortkomen uit een advies als bedoeld in onderdeel b, voor investeringen in bestaand maatschappelijk vastgoed;

    • b. de advieskosten, bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.1, A.3 of A.5, ook als deze zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag, hoewel kosten van het opstellen van een portefeuilleroutekaart of kosten van het opstellen van een energieadvies in het kader van het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed zijn uitgezonderd van subsidiëring; of

    • c. de kosten voor het opstellen en registeren van een energielabel, als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1, na de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen, bedoeld in onderdeel a.

  • 2 De advieskosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, komen alleen voor subsidie in aanmerking, als een aanvraag voor verstrekking van subsidie voor verduurzamingsmaatregelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is ingediend.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder maatschappelijk vastgoed ook begrepen bouwwerken op hetzelfde perceel die het doel van het maatschappelijk vastgoed ondersteunen.

Artikel 9. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, bedraagt 20% van de kosten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, met een minimumbedrag van € 5.000 per aanvraag en een maximumbedrag van € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak.

  • 2 In afwijking van de artikelen 4, eerste lid, en 6, vierde lid, van het Kaderbesluit kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten die op grond van een andere regeling zijn gesubsidieerd of gefinancierd, behalve in het geval van bovenlokale ondernemingen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie een maximumbedrag van € 300.000 per onderneming als de steun wordt gerechtvaardigd door de reguliere de-minimisverordening, en kan dit maximumbedrag naar beneden worden bijgesteld als de ontvanger eerder steun op grond van die verordening heeft ontvangen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder gebouwde onroerende zaak ook begrepen bouwwerken op hetzelfde perceel die het doel van het maatschappelijk vastgoed ondersteunen.

Artikel 10. Aanvraagvereisten

  • 1 In aanvulling op artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, ten minste:

    • a. het adres of de kadastrale aanduiding van het maatschappelijk vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een verklaring dat de aanvraag betrekking heeft op investeringen in verduurzamingsmaatregelen in maatschappelijk vastgoed;

    • c. een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.1 of A.3, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag;

    • d. de hoogtes van de andere subsidies, als andere subsidies voor dezelfde activiteiten zijn verstrekt;

    • e. een verklaring waaruit blijkt dat of de onderneming een bovenlokale onderneming is, als de aanvraag betrekking heeft op een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;

    • f. een formulier dat aantoont dat de sportaccommodatie voor minimaal 50% van het oppervlakte en minimaal 50% van de tijd bestemd is en gebruikt wordt voor amateursport, als een stichting of vereniging een sportaccommodatie ter beschikking stelt maar de locatie van de accommodatie in het omgevingsplan niet de enkelbestemming ‘sport’ heeft; en

    • g. het bondsnummer van het NOC*NSF of een registratienummer van het Platform Ondernemende Sportaanbieders van de stichting of vereniging die amateursport aanbiedt of van de amateursportorganisaties die gebruikmaken van de sportaccommodatie, als een stichting of vereniging amateursport aanbiedt of een sportaccommodatie ter beschikking stelt.

  • 2 In afwijking van artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, in plaats van een gespecificeerde begroting de offertes van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd bevatten.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, als deze gerechtvaardigd wordt door de algemene groepsvrijstellingverordening of de reguliere de-minimisverordening:

    • a. een verklaring dat niet eerder subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt;

    • b. een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan op basis van de reguliere de-minimisverordening, als de subsidieaanvraag of een deel ervan op grond van de reguliere de-minimisverordening wordt gerechtvaardigd; en

    • c. een verklaring dat het pakket met maatregelen zal voldoen aan de vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 In afwijking van het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, als de subsidie wordt gerechtvaardigd door de algemene groepsvrijstellingsverordening, een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.5, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag.

Artikel 11. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit, wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, af voor zover:

    • a. de activiteiten zullen worden verricht in maatschappelijk vastgoed dat niet is gelegen in Nederland;

    • b. het maatschappelijk vastgoed na het uitvoeren van de maatregelen een andere bestemming dan maatschappelijk vastgoed krijgt;

    • c. reeds een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, van deze regeling of van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed is verstrekt, of aangevraagd en nog niet afgewezen;

    • d. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten door een bestuursorgaan van de Staat, tenzij de subsidie een lening betreft;

    • e. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten en subsidiëring op grond van artikel 3, onderdeel a, zou leiden tot een totale subsidie, exclusief leningen, van meer dan 50% van de kosten van deze activiteiten, of een totale subsidie, inclusief leningen, van meer dan 100% van de kosten van deze activiteiten;

    • f. de subsidie betrekking heeft op een bovenlokale onderneming of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, tenzij de subsidie gerechtvaardigd wordt door de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • g. sprake is van een onderneming die inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig is in Nederland en in aanmerking komt voor aftrekposten en fiscale regelingen;

    • h. de subsidie wordt aangevraagd voor de projectkosten en energielabelkosten bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a en c, als de bijbehorende activiteiten zijn uitgevoerd voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • i. de subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds vastgestelde Europese regelgeving;

    • j. de subsidie wordt aangevraagd voor erkende maatregelen of het installeren van een energiebeheerssysteem voor maatschappelijk vastgoed ter voldoening aan de energiebesparingsplicht, bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • k. de subsidie wordt aangevraagd voor maatschappelijk vastgoed of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, tenzij het maatschappelijk vastgoed in eigendom is van een zorgaanbieder;

    • l. de subsidie wordt aangevraagd voor een gebouw of gedeelte daarvan, waarvan een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht, en dat niet beschikt over een geldig energielabel, of als voor dat gebouw subsidie wordt aangevraagd voor de energielabelkosten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c;

    • m. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw dat niet beschikt over ten minste energielabel C, tenzij de energielabel C-verplichting niet van toepassing is ingevolge artikelen 3.87 en 3.87a van het Besluit bouwwerken leefomgeving of het kantoorgebouw ingevolge deze artikelen van de verplichting is uitgezonderd;

    • n. de subsidie staatssteun bevat, tenzij deze wordt gerechtvaardigd door de reguliere de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • o. op grond van artikel 3, onderdeel a, van deze regeling of van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed:

      • 1°. voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed reeds tweemaal eerder of tijdens dezelfde aanvraagperiode een subsidie is verstrekt; of

      • 2°. voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed reeds een subsidie is aangevraagd maar nog niet vastgesteld of afgewezen.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, die gerechtvaardigd wordt door de de-minimisverordening af voor zover:

    • a. op een andere manier reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten;

    • b. de onderneming het vastgoed gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten; of

    • c. de subsidie het steunplafond overschrijdt uit artikel 3, tweede lid, van de reguliere de-minimisverordening, van 300.000 euro over een periode van drie jaar.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, die gerechtvaardigd wordt door de algemene groepsvrijstellingsverordening af voor zover:

    • a. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten;

    • b. de onderneming het vastgoed gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten;

    • c. de onderneming een onderneming in moeilijkheden betreft als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. maatregelen voor de verbetering van energie-efficiëntie in het gebouw worden gesubsidieerd en de maatregelen:

      • 1. één type onderdeel van een gebouw betreffen en niet gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 10%; of

      • 2. niet gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%.

Artikel 12. Subsidieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 21 van het Kaderbesluit, is de subsidieontvanger verplicht:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen 24 maanden na de subsidieverlening te realiseren; en

    • b. voor subsidies van meer dan € 25.000: de minister te informeren wanneer de activiteiten zijn verricht waarvoor de subsidie is verstrekt, op de in de verleningsbeschikking aangegeven wijze.

  • 2 Indien de uitvoering van de activiteiten binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger eenmaal met ten hoogste twaalf maanden verlengen.

  • 3 De subsidieontvanger dient iedere gas- of elektriciteitsaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998 waar de subsidie betrekking op heeft te koppelen aan een slimme meter, indien dat nog niet is gedaan.

  • 4 Indien de aanvraag betrekking heeft op maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd en dat beschikt over een gasaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet, dienen de activiteiten ten minste te leiden tot de vervanging van de aansluiting op gas.

  • 5 Artikel 19 van het Kaderbesluit is niet van toepassing op een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a.

Artikel 13. Bevoorschotting en betaling

  • 1 De minister keert bij subsidiebedragen vanaf € 25.000 een voorschot uit van 70% van het verleende bedrag.

  • 2 Het voorschot wordt in één keer betaald.

Artikel 14. Vaststelling

  • 1 De minister stelt een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, die minder dan € 25.000 bedraagt direct vast conform artikel 16, tweede lid, onderdeel a van het Kaderbesluit.

  • 2 De minister stelt een subsidie vanaf € 25.000 als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, vast nadat de aanvrager een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aan de minister heeft verstrekt.

  • 3 Uit de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, bedoeld in het tweede lid, blijkt:

    • a. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • c. dat een energielabel is afgegeven na het uitvoeren van de maatregelen indien dat een onderdeel is van de gesubsidieerde activiteiten is; en

    • d. indien het een subsidie als bedoeld in artikel 12, vierde lid betreft, dat de aansluiting op gas binnen de gestelde termijn is vervangen.

  • 4 Een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.

Hoofdstuk 3. Subsidie voor integrale verduurzamingsprojecten

Artikel 15. Subsidiabele kosten

  • 1 Een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kan worden verleend voor:

    • a. de projectkosten die betrekking hebben op een van de integrale verduurzamingspakketten als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P, welke voortkomen uit een advies als bedoeld in onderdeel b, die leiden tot het verbeteren van de energieprestatie van bestaand maatschappelijk vastgoed;

    • b. de advieskosten, bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.2 of A.3, ook als deze zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag, hoewel kosten van het opstellen van een portefeuilleroutekaart van subsidiëring zijn uitgezonderd; of

    • c. de kosten voor het opstellen en registeren van een energielabel, als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1, na de uitvoering van de werkzaamheden van het integraal verduurzamingspakket, bedoeld in onderdeel a.

  • 2 De advieskosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, komen alleen voor subsidie in aanmerking als een aanvraag voor verlening van subsidie voor projectkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is ingediend.

Artikel 16. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, bedraagt 30% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten en ten minste € 25.000 per aanvraag en ten hoogste € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.3, wordt uitgevoerd.

  • 2 De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, bedraagt 40% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten en ten minste € 25.000 per aanvraag en ten hoogste € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.2 of P.4, wordt uitgevoerd.

  • 3 Het percentage bedoeld in het tweede lid wordt verlaagd met tien procentpunten, indien de aanvraag een bovenlokale onderneming betreft maar geen kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, die geen kleine of middelgrote onderneming is.

  • 4 Indien de aanvraag een bovenlokale onderneming betreft of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, wordt het subsidiepercentage met 5 procentpunten verlaagd, indien de steun ziet op slechts één type onderdeel van een gebouw.

  • 5 In aanvulling op het eerste en tweede lid kan hetzelfde percentage worden gesubsidieerd van de kosten, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, als dat van de projectkosten.

  • 6 In afwijking van de artikelen 4, eerste lid, en 6, vierde lid, van het Kaderbesluit kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten die op grond van een andere regeling zijn gesubsidieerd of gefinancierd, behalve in het geval van bovenlokale ondernemingen.

  • 7 De maximale projectkosten die voor de subsidie in aanmerking komen bedragen per labelsprong € 220 exclusief btw per m2 gebruiksoppervlakte indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.2, wordt uitgevoerd.

Artikel 17. Aanvraagvereisten

  • 1 In aanvulling op de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, ten minste:

    • a. het adres of de kadastrale aanduiding van het maatschappelijk vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. de geregistreerde handelsnaam van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel, indien van toepassing;

    • c. een verklaring dat de aanvraag betrekking heeft op investeringen in maatschappelijk vastgoed;

    • d. een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.2 of in het geval van monumenten A.3, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag;

    • e. een beschrijving van het maatregelenpakket waar de aanvraag betrekking op heeft met een onderbouwing van de potentiële energiebesparing of potentiële reductie van koolstofdioxide-uitstoot;

    • f. een verklaring waaruit blijkt of de onderneming wel of geen bovenlokale onderneming is, als de aanvraag betrekking heeft op een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;

    • g. de hoogtes van de andere subsidies, als andere subsidies voor dezelfde activiteiten zijn verstrekt;

    • h. een verklaring dat de subsidie niet wordt gebruikt om producten die onder de energie-etiketteringverordening vallen, en niet voldoen aan de eis van artikel 7, tweede lid, van die verordening, aan te schaffen of daarop een gebruiksrecht te verkrijgen;

    • i. een formulier dat aantoont dat de sportaccommodatie voor minimaal 50% van het oppervlakte en minimaal 50% van de tijd bestemd is en gebruikt wordt voor amateursport, als een stichting of vereniging een sportaccommodatie ter beschikking stelt maar de locatie van de accommodatie in het omgevingsplan niet de enkelbestemming ‘sport’ heeft; en

    • j. het bondsnummer van het NOC*NSF of een registratienummer van het Platform Ondernemende Sportaanbieders van de stichting of vereniging die amateursport aanbiedt of van de amateursportorganisaties die gebruikmaken van de sportaccommodatie, als een stichting of vereniging amateursport aanbiedt of een sportaccommodatie ter beschikking stelt.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, als deze wordt aangevraagd voor een bovenlokale onderneming, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming:

    • a. een verklaring dat niet eerder subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt;

    • b. een verklaring dat het pakket met maatregelen zal voldoen aan de vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan op basis van de reguliere de-minimisverordening, als een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b of c, wordt aangevraagd; en

    • d. de groottecategorie van de onderneming, te weten klein of middelgroot in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening, ofwel een grote onderneming als deze buiten de categorieën klein of middelgroot valt, als een subsidie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, wordt aangevraagd.

Artikel 18. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit, wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, af voor zover:

    • a. de activiteiten zullen worden verricht in maatschappelijk vastgoed dat niet is gelegen in Nederland;

    • b. het maatschappelijk vastgoed na het uitvoeren van de maatregelen een andere bestemming dan maatschappelijk vastgoed krijgt;

    • c. sprake is van een onderneming die inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig is in Nederland en in aanmerking komt voor aftrekposten en fiscale regelingen;

    • d. de subsidie wordt aangevraagd voor de projectkosten en energielabelkosten bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a en c, als de bijbehorende activiteiten zijn uitgevoerd voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • e. de subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds in werking getreden Europese regelgeving of, in het geval van bovenlokale ondernemingen, reeds vastgestelde Unienormen;

    • f. de subsidie wordt aangevraagd voor erkende maatregelen of het installeren van een energiebeheerssysteem voor maatschappelijk vastgoed ter voldoening aan de energiebesparingsplicht, bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • g. de subsidie wordt aangevraagd voor maatschappelijk vastgoed of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, tenzij het maatschappelijk vastgoed in eigendom is van een zorgaanbieder;

    • h. de subsidie wordt aangevraagd voor een gebouw of gedeelte daarvan, waarvan een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht, en dat niet beschikt over een geldig energielabel, of als voor dat gebouw subsidie wordt aangevraagd voor de energielabelkosten, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder c;

    • i. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw dat niet beschikt over ten minste energielabel C, tenzij de energielabel C-verplichting niet van toepassing is ingevolge artikelen 3.87 en 3.87a van het Besluit bouwwerken leefomgeving of het kantoorgebouw ingevolge deze artikelen van de verplichting is uitgezonderd;

    • j. de subsidie staatssteun bevat en niet kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 38 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening of door de reguliere de-minimisverordening met inachtneming van de cumulatiebepalingen van artikel 8, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • k. reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 3, onderdeel b, van deze regeling of van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed;

    • l. reeds subsidie op grond van deze regeling of de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed is aangevraagd voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed en deze nog niet is afgewezen, ingetrokken of vastgesteld;

    • m. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten door een bestuursorgaan van de Staat, tenzij de subsidie een lening betreft; of

    • n. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten en subsidiëring op grond van artikel 3, onderdeel b, zou leiden tot een totale subsidie, exclusief leningen, van meer dan 50% van de kosten van deze activiteiten, of een totale subsidie, inclusief leningen, van meer dan 100% van de kosten van deze activiteiten.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, als de subsidie betrekking heeft op een bovenlokale onderneming is of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, af voor zover:

    • a. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten;

    • b. de gekozen maatregelen niet gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%;

    • c. de onderneming een onderneming in moeilijkheden betreft als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • d. de onderneming het vastgoed gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten.

Artikel 19. Subsidieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 21 van het Kaderbesluit, is de subsidieontvanger verplicht:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt uit te voeren binnen 36 maanden na de subsidieverlening; en

    • b. de minister te informeren wanneer de activiteiten zijn verricht waarvoor de subsidie is verstrekt, op de in de verleningsbeschikking aangegeven wijze.

  • 2 Indien de uitvoering van de activiteiten binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onder a, buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger eenmaal met ten hoogste twaalf maanden verlengen.

  • 3 De subsidieontvanger die een integraal verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.2, uitvoert dient de energielabels te laten opstellen en te laten registreren zoals aangegeven in de beschrijving van het pakket.

  • 4 De subsidieontvanger dient iedere gas- of elektriciteitsaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998 waar de subsidie betrekking op heeft te koppelen aan een slimme meter, indien dat nog niet is gedaan.

  • 5 Als de subsidie betrekking heeft op een bovenlokale onderneming is of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming dienen de gekozen maatregelen gezamenlijk te leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%.

  • 6 Indien de aanvraag betrekking heeft op maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd en dat beschikt over een gasaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet, dienen de activiteiten ten minste te leiden tot de vervanging van de aansluiting op gas.

  • 7 Artikel 19 van het Kaderbesluit is niet van toepassing op een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b.

Artikel 20. Bevoorschotting en betaling

  • 1 De minister keert een voorschot uit van 70% van het verleende bedrag.

  • 2 Het voorschot wordt in één keer betaald.

Artikel 21. Vaststelling

  • 1 De minister stelt een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, vast nadat de aanvrager een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aan de minister heeft verstrekt.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

  • 3 Uit de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, bedoeld in het eerste lid, blijkt:

    • a. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • c. dat een energielabel is afgegeven na het uitvoeren van de maatregelen indien dat een onderdeel is van de gesubsidieerde activiteiten; en

    • d. indien het betreft een subsidie als bedoeld in artikel 19, zesde lid, dat de aansluiting op gas binnen de gestelde termijn is vervangen.

  • 4 Een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 22. Overgangsrecht

Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel 23. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 2 juni 2025 en vervalt met ingang van 30 september 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn aangevraagd of verstrekt.

Artikel 24. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

M.C.G. Keijzer

Bijlage 1. behorende bij artikel 1 van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025

Energieadvies

Een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed door middel van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen en bestaande uit een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van de energieprestatie zijn vastgelegd.

Deze rapportage bevat in ieder geval:

  • 1. een technische en functionele beschrijving van het maatschappelijk vastgoed;

  • 2. een overzicht van de energiehuishouding van het maatschappelijk vastgoed van de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag;

  • 3. een overzicht van mogelijke energiebesparings- en verduurzamingsmaatregelen en een kwantificering van de beoogde energiebesparing of koolstofdioxide-emissiereductie;

  • 4. een inschatting van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten (energielastenverlichting);

  • 5. voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende aanvullende eisen:

    • i. inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar; en

    • ii. een helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen.

Bijlage 2. behorende bij artikel 1 van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025

A. In aanmerking komende SBI-codes van zorgaanbieders

86.10

Ziekenhuizen en geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting

86.10.1

Universitair medische centra

86.10.2

Algemene ziekenhuizen

86.10.3

Categorale ziekenhuizen

86.10.4

Geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting

86.21

Praktijken van huisartsen

86.22

Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde)

86.22.1

Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde of psychiatrie)

86.22.2

Praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg

86.23

Tandartspraktijken

86.23.1

Praktijken van tandartsen

86.23.2

Praktijken van tandheelkundig specialisten

86.9

Paramedische praktijken en overige gezondheidszorg zonder overnachting

86.91

Praktijken van verloskundigen en paramedici

86.91.1

Praktijken van verloskundigen

86.91.2

Praktijken van fysiotherapeuten

86.91.3

Praktijken van psychotherapeuten, psychologen en pedagogen

86.91.9

Overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie en psychologie) en alternatieve genezers

86.92.1

Gezondheidscentra

86.92.2

Arbobegeleiding en re-integratie

86.92.3

Preventieve gezondheidszorg (geen arbobegeleiding)

86.92.4

Medische laboratoria, trombosediensten en overig behandelingsondersteunend onderzoek

86.92.5

Ambulancediensten en centrale posten

86.92.9

Samenwerkingsorganen op het gebied van gezondheidszorg en overige gezondheidszorgondersteunende diensten

87.10

Verpleeghuizen

87.20

Huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten

87.30

Huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten en verzorgingshuizen

87.30.1

Huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten

87.30.2

Verzorgingshuizen

87.90

Jeugdzorg en maatschappelijke opvang met overnachting

87.90.1

Jeugdzorg met overnachting en dagverblijven voor jeugdzorg

87.90.2

Maatschappelijk opvang met overnachting

88.10

Maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting gericht op ouderen en gehandicapten

88.10.1

Thuiszorg

88.10.2

Welzijnswerk voor ouderen

88.10.3

Ondersteuning en begeleiding van gehandicapten

88.99

Ambulante jeugdzorg, maatschappelijk werk en advies en lokaal welzijnswerk

88.99.1

Ambulante jeugdzorg

88.99.2

Maatschappelijk werk

88.99.3

Lokaal welzijnswerk

88.99.9

Overig maatschappelijk advies, gemeenschapshuizen en samenwerkingsorganen op het gebied van welzijn

47.73

Apotheken

B. In aanmerking komende SBI-codes

85.52.2

Kunstzinnige vorming van amateurs (geen dansscholen)

88.91

Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

90.01.1

Beoefening van podiumkunst

90.04.1

Theaters en schouwburgen

91.01

Culturele uitleencentra en openbare archieven

91.01.1

Openbare bibliotheken

91.01.2

Kunstuitleencentra

91.01.9

Overige culturele uitleencentra en openbare archieven

91.02.1

Musea

91.03

Monumentenzorg

91.04

Dieren- en plantentuinen; natuurbehoud

91.04.1

Dieren- en plantentuinen, kinderboerderijen

93.11.1

Zwembaden

93.15.2

Roei-, kano-, zeil- en surfsport e.d.

94.91.1

Religieuze organisaties

94.91.9

Overige levensbeschouwelijke organisaties

94.92

Politieke organisaties

94.99.1

Gezelligheidsverenigingen

94.99.2

Hobbyclubs

94.99.6

Overige ideële organisaties (rest)

94.99.7

Overige belangenbehartiging (rest)

Bijlage 3. behorende bij artikel 1 van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025

Adviezen

Eén van de volgende adviezen moet ten grondslag liggen aan de aanvraag voor een subsidie op grond van deze regeling. Deze adviezen tellen niet als maatregel.

A. Advies

A.1

Energieadvies

Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing

en bestaande uit: een rapport, opgesteld door een energieadviseur, met daarin opgenomen een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van het maatschappelijk vastgoed, volgens de voorwaarden van bijlage 1.

Een portefeuilleroutekaart en een energieadvies via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed gelden ook als energieadvies op voorwaarde dat ze voldoen aan de voorwaarden uit bijlage 1 of worden aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen.

A.2

Maatwerkadvies

Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing

en bestaande uit: maatwerkadvies conform de BRL9500-MWA-U of de BRL9500-04, opgesteld door een gecertificeerd EP-U-maatwerkadviseur. Het maatwerkadvies conform de BRL9500-MWA-U moet geregistreerd zijn in EP-Online.

Een portefeuilleroutekaart wordt gelijkgesteld aan een maatwerkadvies mits deze voldoet aan de voorwaarden uit bijlage 1 of wordt aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen. Portefeuilleroutekaarten van de zorgsector moeten daarnaast op directieniveau zijn vastgesteld en opgesteld conform de formats van het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg. De zorgsector bestaat uit organisaties met een SBI-code die begint met 86, 87 of 88. Voor andere sectoren moeten portefeuilleroutekaarten op directieniveau zijn vastgesteld en naast het gebouw waar subsidie voor wordt aangevraagd nog minimaal 19 andere gebouwen omvatten.

A.3

Duurzaam monumentenadvies

Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing voor monumenten

en bestaande uit: maatwerkadvies uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen, met dien verstande dat daarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige monumentale waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden.

Voor subsidies tot en met € 25.000 moet minimaal niveau 2-advies worden uitgevoerd. Voor subsidies hoger dan € 25.000 moet minimaal niveau 3-advies worden uitgevoerd.

A.5

Energieadvies met NTA 8800-berekening

Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing

en bestaande uit: een rapport, opgesteld door een energieadviseur, met daarin opgenomen een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van het maatschappelijk vastgoed, volgens de voorwaarden van bijlage 1, met dien verstande dat het energieverbruik per vierkante meter van vóór de verduurzaming en het geschatte gebruik van na de verduurzaming wordt berekend met geattesteerde software die voldoet aan de bepalingsmethodiek van de NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021.

Een portefeuilleroutekaart en een energieadvies via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed gelden ook als energieadvies op voorwaarde dat ze voldoen aan de voorwaarden uit bijlage 1 of worden aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen. Daarnaast moet het energieverbruik per vierkante meter van vóór de verduurzaming en het geschatte gebruik van na de verduurzaming worden berekend met geattesteerde software die voldoet aan de bepalingsmethodiek van de NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021.

Integrale verduurzamingspakketten

P. Integrale verduurzamingspakketten

P.1

Integraal met Maatwerkadvies

Bestemd voor: energieprestatieverbetering van bestaande gebouwen

en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Maatwerkadvies (A.2) dat leidt tot een verbetering van ten minste drie labels en minimaal tot label B, waarbij het energielabel is vastgesteld volgens de bepalingsmethodiek van NTA 8800, opgesteld na 1 januari 2021.

Het maatregelenpakket is gebaseerd op een Maatwerkadvies dat voor aanvang van de werkzaamheden is afgegeven en het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening. Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een referentielabel bepaald. Na afloop van de werkzaamheden wordt een definitief label bepaald en geregistreerd.

Toelichting: Gedeelten van bouwwerken met als gebruiksfunctie een industriefunctie kunnen niet met dit verduurzamingspakket worden verduurzaamd, omdat voor de industriefunctie geen energielabel kan worden bepaald (volgens de vereiste bepalingsmethodiek).

P.2

Integraal met Maatwerkadvies tot een hoge energieprestatie

Bestemd voor: energieprestatieverbetering van bestaande gebouwen, tot een hoge energieprestatie

en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Maatwerkadvies (A.2) dat leidt tot een verbetering van ten minste drie labels en tot een hoge energieprestatie (ook wel renovatiestandaard genoemd) van het gebouw conform bijlage 4, waarbij het energielabel is vastgesteld volgens de bepalingsmethodiek van NTA 8800, opgesteld na 1 januari 2021.

Het maatregelenpakket is gebaseerd op een Maatwerkadvies, dat voor aanvang van de werkzaamheden is afgegeven en het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening.

Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een referentielabel bepaald. Na afloop van de werkzaamheden wordt een definitief label bepaald en geregistreerd.

Toelichting: Gedeelten van bouwwerken met als gebruiksfunctie een industriefunctie kunnen niet met dit verduurzamingspakket worden verduurzaamd, omdat voor de industriefunctie geen energielabel kan worden bepaald (volgens de vereiste bepalingsmethodiek).

P.3

Integrale aanpak verduurzaming monumenten met 20% energiebesparing

Bestemd voor: het verlagen van het energieverbruik van bestaande monument

en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Duurzaam monumentenadvies (A.3). Een niveau 3-advies is vereist.

Het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening.

De gekozen maatregelen moeten gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%.

P.4

Integrale aanpak verduurzaming monumenten met 60% energiebesparing

Bestemd voor: het verlagen van het energieverbruik van bestaande monument

en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Duurzaam monumentenadvies (A.3). Een niveau 3-advies is vereist.

Het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening.

De gekozen maatregelen moeten gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 60%.

Maatregelen

De energie-etiketteringverordening bepaalt dat als producten een Europees energielabel hebben, slechts de twee hoogste labelcategorieën waarin producten op de markt zijn mogen worden gesubsidieerd. Deze eis geldt ook voor de producten die op grond van deze maatregelenlijst worden aangevraagd. Dit is waar mogelijk aangegeven in de maatregellijst.

C. Thermische schil

De bestaande thermische schil is de isolerende laag aan de buitenzijde van het gebouw. Hij wordt gevormd door de bouwkundige constructies die de verwarmde ruimten omhullen en die hiermee het gebouw afscheiden van de buitenomgeving, bodem of aangrenzende onverwarmde ruimten.

C.1

Isolerende beglazing

Bestemd voor: beglazing in de bestaande thermische schil

en bestaande uit: meervoudig glas met een vacuüm- of gasgevulde spouw of panelen in het kozijn met een warmte-doorlatingscoëfficiënt met een maximale Ug-waarde (W/m2K) van 0,8 of een isolerende deur, (eventueel) een kozijn.

Alleen glazen, panelen of deuren die op de ISDE – Meldcodelijst Hoogrendementsglas staan mag worden toegepast.

Toelichting: De Meldcodelijst Hoogrendementsglas van de ISDE kunt u hier vinden: www.rvo.nl/isde . Het indicatieve subsidiebedrag op de maatregelenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling.

C.2

Isolatie voor dak, gevel en vloer, van bestaande constructies

Bestemd voor: verbetering van de isolatie van de bestaande thermische schil

en bestaande uit:

a. isolatiematerialen op het dak waarbij de warmteweerstand van het totaal aan isolatiematerialen (Riso,tot) ten minste 6,3 m2K/W bedraagt; of

b. isolatiematerialen voor vloer of wand waarbij de warmteweerstand van het totaal aan isolatiematerialen (Riso,tot) ten minste 4 m2K/W bedraagt.

Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Meldcodelijst Isolatiematerialen staan mogen worden toegepast.

Als voor lokaal gespoten PIR of PUR wordt gekozen als het type isolatiemaatregel voor vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, dan moet dit zijn aangebracht met een fluorkoolwaterstofverbindingen (HFK)-vrij blaasmiddel.

Toelichting: De Meldcodelijst Isolatiematerialen van de ISDE kunt u hier vinden: www.rvo.nl/isde . Het indicatieve subsidiebedrag op de ISDE Meldcodelijst heeft betrekking op de ISDE, niet op de Regeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed.

C.3

Kierdichting

Bestemd voor: het afdichten van kieren

en bestaande uit: kierdichtingsmateriaal en een blowerdoortest conform NEN 2686 of NEN-EN-ISO 9972. De kierdichtheid mag ten hoogste een Qv;10;kar-waarde hebben van 0,4 l/sm2 conform de NEN 2686.

D. Verwarmen, koelen, ventileren

D.1

Warmtepomp(boiler) kleiner of gelijk aan 70kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen of verwarming van tapwater

en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepomp(boiler) met een maximaal thermisch vermogen van 70kW die is opgenomen in de ISDE Meldcodelijst Warmtepompen, (eventueel) een bronsysteem, (eventueel) een bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) een restwarmte-opslagvat, (eventueel) een geïntegreerd opslagvat, (eventueel) een afgiftenet en (eventueel) een geluiddempende omkasting voor de buitenunit.

De warmtepomp(boiler) als verwarmingstoestel dient ten minste energielabel A++ te hebben. De warmtepompboiler als warm tapwaterbereider dient ten minste een energie-efficiëntieklasse A+ te hebben.

Indien een opslagvat wordt aangeschaft dat valt onder het energielabelsysteem voor warmwatertanks (op grond van gedelegeerde verordening (EU) 812/20131), moet deze minstens energielabel A hebben.

Toelichting:

De ISDE Meldcodelijst Warmtepompen is beschikbaar op www.rvo.nl/isde . Het indicatieve subsidiebedrag op de apparatenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling.

(Thermisch) vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kilowatt, conform Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013.2

Zie ook www.wkotool.nl voor meer informatie.

D.2

Warmtepomp groter dan 70kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen

en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepomp met een thermisch vermogen groter dan 70kW per stuk, (eventueel) een bronsysteem, (eventueel) een bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) een restwarmte-opslagvat, (eventueel) een afgiftenet en (eventueel) een geluiddempende omkasting voor een buitenunit).

Indien een opslagvat wordt aangeschaft dat valt onder het energielabelsysteem voor warmwatertanks (op grond van gedelegeerde verordening (EU) 812/20131), moet deze minstens energielabel A hebben.

Toelichting:

(Thermisch) Vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kilowatt, conform gedelegeerde verordening (EU) nr. 811/2013.2

Zie ook www.wkotool.nl voor meer informatie.

D.3

Lucht/lucht warmtepomp groter dan 20kW

Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen

en bestaande uit: een lucht/lucht warmtepomp met een nominaal thermisch vermogen van de buitenunit >20 kW en (eventueel) een geluiddempende omkasting.

De warmtepomp dient een seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming SCOP ≥ 4,0 voor de buitenunit te hebben, bij nominaal thermisch vermogen en een stookseizoen ‘A’ = average, gemeten conform NEN-EN 14825:2022.

D.4

Luchtdicht maken van bestaande luchtkanalen van luchtverdeelsysteem

Bestemd voor: het luchtdicht maken van bestaande luchtkanalen die bestemd zijn voor het transporteren van toe- of afvoerlucht in een gebouw

en bestaande uit: een luchtkanaal van een ventilatiesysteem waarbij het ventilatiesysteem minimaal voldoet aan luchtdichtheidsklasse (LUKA) C of maximaal ATC 3.

D.5

Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht

en bestaande uit:

a. luchtbehandelingskast voorzien van een warmtewisselaar ten behoeve van warmteterugwinning met een thermisch rendement (ηt) van minimaal 78%, een maximaal drukverlies van 230 Pa over de warmtewisselaar en een maximale luchtsnelheid van 1,6 m/s in de kast.

b. luchtbehandelingskast voorzien van een warmtewisselaar ten behoeve van warmteterugwinning en voorzien van het huidige Eurovent label A, of beter, in wintercondities.

Luchtbehandelingskasten voor zwembaden zijn uitgesloten onder deze code.

Indien een residentiële ventilatie-eenheid wordt aangeschaft dient deze minstens energielabel A te hebben. Alleen ventilatoren met een debiet van maximaal 1.000 m3/h kunnen onder het begrip residentiële ventilatie-eenheid vallen.

D.6

Luchtbehandelingskast met ingebouwde warmtepomp (niet hybride) voor zwembaden

Bestemd voor: het ontvochtigen, ventileren en verwarmen van zwembaden

en bestaande uit: een luchtbehandelingskast, voorzien van een warmtepomp, een warmteterugwinningsysteem met een rendement van ten minste 73%, automatische regeling en (eventueel) een warmtewisselaar voor het verwarmen van zwembadwater (badwatercondensor).

D.7

Infrarood verwarmingspaneel met bewegingssensor en thermostaat

Bestemd voor: het plaatselijk verwarmen van binnenruimtes met een gemiddelde hoogte van ten minste 4 meter, badkamers of kleedruimtes

en bestaande uit: elektrische infraroodpanelen, een bewegingssensor en een thermostaat.

D.10

Warmteterugwinning uit douchewater

Bestemd voor: het terugwinnen van warmte uit (douche)water

en bestaande uit: een warmtewisselaar die is aangesloten op de douchewaterafvoer of douchebak met geïntegreerde douchewaterwarmtewisselaar

E. Verlichting

E.1

LED-belichtingssysteem voor podium- of theaterbelichting

Bestemd voor: podium- of theaterbelichting

en bestaande uit: spot- of floodlightarmaturen, lichtbronnen en een (DMX) driver.

E.3

Sportveldverlichting

Bestemd voor: sportveldverlichting

en bestaande uit: LED-armaturen en lichtbronnen met een specifieke lichtstroom van ten minste 120 lm/W, (eventueel) met een voorziening voor dynamische lichtschakeling (per armatuur of mast te schakelen, of een regelbare lichtopbrengst), (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal.

F. Overige energiebesparing

F.1

HR-elektromotor

Bestemd voor: een elektromotor

en bestaande uit: een elektromotor die voldoet aan minimaal de IE5 efficiency-klasse, overeenkomstig de NEN-EN-IEC 60034-30-standaard.

H. Duurzame Energie

H.1

Zonnecollectorsysteem voor verwarmen

Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht

en bestaande uit: een zonnecollectorsysteem, een regeleenheid, (eventueel) een (rest)warmtebuffer in of op het gebouw of perceel.

H.2

PV (fotovoltaïsche) of PVT (fotovoltaïsche thermische) panelen

Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht of opwekking van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen

en bestaande uit:

a. panelen met fotovoltaïsche zonnecellen of een samenstelling van zonnewarmtecollector en panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 15 kW en maximaal 100 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, (eventueel) stroom/spanningsomvormer. Inclusief vervanging van bestaande dakisolatie (minimaal het dakoppervlak onder de PV / PVT panelen), door dakisolatie zoals genoemd in maatregel C.2 of bij monumenten L.3, en vervanging van bestaande dakbedekking.

b. panelen met fotovoltaïsche zonnecellen of een samenstelling van zonnewarmtecollector met panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 15 kW en maximaal 100 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, (eventueel) stroom/spanningsomvormer. Inclusief een opslagsysteem voor elektriciteit, zoals genoemd in H.3.

H.3

Energieopslag

a. Opslag zelfopgewekte duurzame energie

Bestemd voor: de opslag van zelfopgewekte duurzame energie

en bestaande uit: een accu of batterij, regeltechniek en een verdeelstation.

De kosten voor veiligheidsmaatregelen komen niet in aanmerking.

b. Opslag zelfopgewekte duurzame energie en uitwisseling met andere percelen

Bestemd voor: de opslag van zelfopgewekte duurzame energie en energieopslag voor en uitwisseling met andere percelen

en bestaande uit: een accu of batterij, regeltechniek en een verdeelstation.

De kosten voor veiligheidsmaatregelen en kosten buiten het eigen perceel komen niet in aanmerking.

Toelichting:

Alternatieven naast Lithium-Ion als opslagmedium zijn bijvoorbeeld:

a. Zout(water),

b. Water,

c. Gesteente,

d. Staalslakken, of

e. Phase Change Material (PCM).

H.4

Aansluiting warmte- of koudenet (BAK kosten)

Bestemd voor: de aansluiting op een warmte- of koudenet

en bestaande uit: aansluiting van een warmte- of koude afnemer en een distributieleiding, gerealiseerd door een warmteleverancier.

De kosten vanaf de uitkoppeling van het distributienet tot en met de afleverset komen in aanmerking.

Inpandige kosten, na de afleverset, voor een warmte- of koudenetaansluiting komen onder deze code niet in aanmerking.

Verzwaren van een warmtenetaansluiting komt niet in aanmerking onder deze code.

Als verduurzaming wordt gerechtvaardigd op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, moet sprake zijn van energie-efficiënte stadsverwarming of koeling. Dit betekent dat het warmte- of koudenet een systeem moet zijn dat ten minste 50% hernieuwbare energie, 50% restwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt.

H.6

Zonnewarmtecollector voor sportvelden

Bestemd voor: het verzamelen van warmte door middel van een collectorsysteem onder sportvelden voor het gebruik van het verwarmen van water of lucht dat in het maatschappelijk vastgoed wordt gebruikt

en bestaande uit: Zonnewarmtecollectorsysteem onder sportvelden, regeleenheid, warmtebufferen (eventueel) koppeling aan water of verwarmingsinstallatie.

K. Energielabel

K.1

Opstellen en registreren energielabel

Bestemd voor: het opstellen en registeren van een energielabel

en bestaande uit: een geldig en definitief energielabel bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en die is vastgesteld volgens de eisen van NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021, geregistreerd in EP-online.

L. Monumenten

Het inpassen van energiebesparende maatregelen in een gebouwd monument vraagt om een zorgvuldige aanpak met respect voor de aanwezige monumentale waarden. Het hangt van het individuele monument af of bepaalde maatregelen wel of niet realiseerbaar zijn. Ook kunnen bouwfysische eigenschappen van het monument van invloed zijn op de mogelijkheid tot het toepassen van verduurzamingsmaatregelen. Veel monumenten hebben bijvoorbeeld geen spouwmuur en derhalve zal isolatie daarvan niet mogelijk zijn. In de regel is voor het toepassen van verduurzamingsmaatregelen een omgevingsvergunning nodig aangezien het gaat om wijziging van een beschermd (gemeentelijk, provinciaal of rijks-)monument. De gemeente beoordeelt bij de aanvraag daarvan of de verduurzamingsmaatregelen mogelijk zijn in relatie tot de monumentale waarde van het desbetreffende monument.

L.1

Isolerende beglazing

monumentenglas en binnen- of buitenvoorzetramen

Bestemd voor: het vervangen of plaatsen van isolerende beglazing of glascombinaties in de thermische schil

en bestaande uit: isolerend glas met een totale warmte-doorlatingscoëfficiënt van maximaal 3,0 W/m2K. Dit kan meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde spouw zijn, gelaagd glas of voorzetbeglazing.

Toelichting: deze maatregel geldt alleen voor het vervangen van het glas. Kozijnen en deuren zijn uitgesloten.

L.2

Kierdichting

Bestemd voor: het afdichten van kieren

en bestaande uit: kierdichtingsmateriaal en een blowerdoortest conform NEN 2686 of NEN-EN-ISO 9972 waarmee wordt aangetoond dat aan klasse 2, goed (energiezuinig bouwen), wordt voldaan, met een Qv;10-waarde tussen 0,3 en 0,6 dm3/s.m2, conform de NEN 2686.

L.3

Isolatie voor gevel, vloer, dak van bestaande constructies

Bestemd voor: verbetering van de isolatie van de bestaande thermische schil

en bestaande uit:

a. isolatiemateriaal voor dak en gevel waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rtotaal) = Σ(d/λ) ten minste 2,5 m2K/W bedraagt; of

b. spouwmuurisolatie waarbij de warmteweerstand R met ten minste 1,1 m2K/W toeneemt; of

c. vloerisolatie waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rtotaal) = Σ(d/λ) ten minste 3,5 m2K/W bedraagt.

Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Maatregelenlijst isolatie staan mogen worden toegepast.

Kiest u bij het type isolatiemaatregel vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, voor het isolatiemateriaal lokaal gespoten PIR of PUR? Dan moet dit zijn aangebracht met een fluorkoolwaterstofverbindingen (HFK)-vrij blaasmiddel.

Toelichting:

Het indicatieve subsidiebedrag op de ISDE Maatregelenlijst isolatie heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling.

L.4

Bodemisolatie

Bestemd voor: aanpassing van de bestaande thermische schil met bodemisolatie

en bestaande uit: isolatiemateriaal op de bodem van de kruipruimte met een warmteweerstand R van ten minste 3,5 m2K/W (eventueel) in combinatie met hoogwaardige vloerisolatie (als onderdeel van de begane grondvloer).

L.5

Energiezuinig ventilatiesysteem

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht

en bestaande uit: een luchtbehandelingskast met warmtewisselaar of CO2-gestuurde ventilatie.

Indien de luchtbehandelingskast valt onder het energielabelsysteem voor residentiële ventilatie-eenheden, dient deze minstens energielabel A te hebben. Alleen ventilatoren met een debiet van maximaal 1.000 m3/h kunnen onder het begrip residentiële ventilatie-eenheid vallen.

1 Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239/83)

2 Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239/1)