Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht

Geraadpleegd op 06-06-2025.
Geldend van 01-06-2025 t/m heden

Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht

Samenvatting

Deze aanwijzing schetst het juridisch kader voor de omgang met verschoningsgerechtigd materiaal van geheimhouders als bedoeld in 218 Sv en beschrijft de uitgangspunten die het OM en de onder het gezag van het OM opererende opsporingsinstanties in acht nemen om het professionele verschoningsrecht te waarborgen.

1. Inleiding

Op grond van artikel 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding is verplicht, zich op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. De grondslag van dit professionele verschoningsrecht is het in Nederland geldende algemene rechtsbeginsel dat bij dergelijke geheimhouders het maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, in beginsel moet wijken voor het maatschappelijke belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.

Het professionele verschoningsrecht komt slechts toe aan een beperkte groep van personen, zoals advocaten, notarissen, geestelijken en artsen, die uit hoofde van de aard van hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen aan hen in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd. Het verschoningsrecht van deze personen strekt zich uit tot de wetenschap die zij hebben verkregen in de uitoefening van hun beroep. Dat betekent dat (bijvoorbeeld) een advocaat alleen een verschoningsrecht toekomt in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat. De plicht tot geheimhouding van een professioneel verschoningsgerechtigde geldt niet alleen voor de geheimhouder, maar ook voor het bij de geheimhouder werkzame personeel, dat een afgeleid verschoningsrecht toekomt.

Het Openbaar Ministerie (OM) is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarbij wordt samengewerkt met de onder het gezag van het OM opererende opsporingsinstanties. De officier van justitie heeft het gezag over het opsporingsonderzoek1. Bij de inzet van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen kan de opsporing of het OM in aanraking komen met stukken of gegevens die mogelijk onder het verschoningsrecht van (een) geheimhouder(s) vallen.

Deze aanwijzing schetst in hoofdlijnen het juridisch kader voor de omgang met verschoningsgerechtigd materiaal en beschrijft de uitgangspunten die door het OM en de onder het gezag van het OM opererende opsporingsinstanties in dat verband in acht worden genomen.

Hoofdregel is dat het OM en de onder het OM opererende opsporingsinstanties geen kennis nemen van gegevens die onder het verschoningsrecht vallen. Kennisneming van gegevens die onder het verschoningsrecht vallen is voorbehouden aan de rechter-commissaris. Een filtering van gegevens waarbij kennis moet worden genomen van (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal, moet plaatsvinden onder regie van de rechter-commissaris. Is een adequate filtering mogelijk zonder kennisneming van (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal, dan kan die filtering ook plaatsvinden in opdracht van de officier van justitie.

2. Definities

In de aanwijzing wordt verstaan onder:

  • verschoningsrecht: het professionele verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 Sv;

  • geheimhouder: de personen als bedoeld in artikel 218 Sv;

  • verschoningsgerechtigd materiaal: stukken of gegevens die onder het verschoningsrecht vallen van personen als bedoeld in artikel 218 Sv;

  • officier van justitie: de officier van justitie die het onderzoek leidt;

  • onderzoeksteam: de officier van justitie, de secretaris en het team van opsporingsambtenaren dat onder leiding van die officier van justitie onderzoek doet;

  • geheimhoudersfunctionaris: de opsporingsambtenaar die de rechter-commissaris desgevraagd ondersteunt bij diens werkzaamheden. De als zodanig aangewezen opsporingsambtenaar voert zijn taken onafhankelijk uit, heeft op geen enkele wijze betrokkenheid bij het onderzoek en legt over de werkzaamheden verantwoording af aan de rechter-commissaris;

  • filteren: het (onder)scheiden van (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal van overig materiaal onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie of rechter-commissaris;

  • ontoegankelijk maken: het ontoegankelijk maken van mogelijk verschoningsgerechtigd materiaal voor het onderzoeksteam in afwachting van een beslissing van de officier van justitie of rechter-commissaris;

  • vernietigen: het op zodanige wijze bewerken van gegevens dat deze niet meer kenbaar en bruikbaar zijn voor het onderzoeksteam, geen rol meer kunnen spelen in het opsporingsonderzoek (artikel 5 Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken) en niet kunnen worden verstrekt ten behoeve van een ander opsporingsonderzoek;

  • corpora et instrumenta delicti: voorwerpen, stukken en/of gegevens die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Corpora et instrumenta delicti zijn geen object van het verschoningsrecht.

3. Reikwijdte

Bevoegdheden waarop de aanwijzing van toepassing is

De aanwijzing is van toepassing op twee te onderscheiden situaties waarin het OM en/of een opsporingsinstantie in aanraking kan komen met mogelijk verschoningsgerechtigd materiaal:

De aanwijzing ziet op fysieke stukken en op gegevens die zijn opgeslagen op een gegevensdrager of in een geautomatiseerd werk. Geïntercepteerde communicatie op grond van enkel artikel 126m/126t/126zg Sv of enkel artikel 126l/126s/126zf Sv valt buiten de reikwijdte van deze aanwijzing. Geïntercepteerde communicatie die is verkregen door een combinatie van deze bevoegdheden met de bevoegdheid van artikel 126nba Sv, valt wel binnen de reikwijdte van de aanwijzing.

Deze aanwijzing heeft geen betrekking op een (doorzoeking ter) inbeslagneming onder leiding van de rechter-commissaris onder een geheimhouder of op strafvorderlijk optreden met betrekking tot journalisten.

Redelijk vermoeden

Deze aanwijzing voorziet in regels voor situaties (i) waarin het redelijke vermoeden bestaat dat de opsporing of het OM bij onderzoek aan voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens, zal stuiten op mogelijk verschoningsgerechtigd materiaal of (ii) waarin de opsporing of het OM (hoewel een dergelijk vermoeden ontbrak) tijdens het onderzoek op zodanig materiaal stuit.

Het redelijk vermoeden moet worden gebaseerd op feiten en omstandigheden die objectiveerbaar zijn. Deze aanwijzing voorziet niet in regels voor situaties waarbij in zijn algemeenheid steeds gesteld kan worden dat de mogelijkheid bestaat dat zich in het materiaal dergelijk (potentieel) verschoningsgerechtigd materiaal bevindt. Het is een gegeven dat eenieder op enig moment contacten zal hebben met geheimhouders, zoals de huisarts, tandarts, medisch specialist, psycholoog, notaris of advocaat. Het is daarom goed mogelijk dat gegevensdragers – zoals mobiele telefoons – informatie van deze geheimhouders bevatten. De mogelijke aanwezigheid van dit soort algemene (potentieel) verschoningsgerechtigde informatie leidt niet tot een redelijk vermoeden en verplicht dan ook niet tot het uitvoeren van een filtering.

De stelling dat verschoningsgerechtigd materiaal aanwezig is, moet zodanig worden onderbouwd dat dit een voldoende concrete aanleiding geeft tot zo’n redelijk vermoeden. De enkele bewering, zonder nadere onderbouwing, is daarvoor niet voldoende.

Bij het incidenteel aantreffen van verschoningsgerechtigd materiaal zal afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, ook kunnen worden volstaan met een bevel tot vernietiging van dat incidentele gegeven, zonder dat een nadere filtering wordt uitgevoerd. Echter zodra een redelijk vermoeden bestaat dat bij voortzetting aan het onderzoek naar de voor het onderzoek relevante stukken of gegevens nog meer verschoningsgerechtigd materiaal zal worden aangetroffen, is deze aanwijzing van toepassing.

Indien het hiervoor beschreven redelijke vermoeden bestaat, is de officier van justitie en opsporingsambtenaren niet toegestaan (nader) kennis te nemen van het (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal, tenzij dit wordt gedaan in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris, of met toestemming van de betreffende geheimhouder. Onder het materiaal waarvan geen (nadere) kennis mag worden genomen wordt mede verstaan de niet-inhoudelijke gegevens die deel uitmaken van het (mogelijk) verschoningsgerechtigde materiaal.2

Indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de voorgenomen vordering of inbeslagneming/vastlegging (deels) verschoningsgerechtigd materiaal betreft, moeten de vermoedelijk verschoningsgerechtigde gegevens indien redelijkerwijs mogelijk buiten de toegepaste bevoegdheid worden gelaten. In deze aanwijzing wordt hierna beschreven welke maatregelen daartoe getroffen moeten worden.

4. (Doorzoeking ter) inbeslagneming van stukken en/of vastlegging van gegevens of netwerkzoeking

Onder leiding van (hulp)officier van justitie en/of opsporingsambtenaar

  • 4.1. De (hulp)officier van justitie en/of opsporingsambtenaar zijn in de bij de wet bepaalde gevallen bevoegd tot de uitvoering van een (doorzoeking ter) inbeslagneming en/of een (doorzoeking ter) vastlegging van gegevens die op een plaats van de doorzoeking of op afstand op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd. De inzet van deze dwangmiddelen zal (behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden) niet zijn gericht op het verkrijgen van verschoningsgerechtigd materiaal.

  • 4.2. Bestaat bij aanvang van de doorzoeking het redelijk vermoeden als bedoeld in deze aanwijzing, dan wordt bij de start van de doorzoeking zo mogelijk degene onder wie in beslag wordt genomen, dan wel de eventueel aanwezige geheimhouder, in de gelegenheid gesteld om aan te geven of er stukken of gegevens aanwezig zijn die onder het verschoningsrecht van een geheimhouder vallen. Wordt dat voldoende concreet aangevoerd, of wordt gedurende de doorzoeking gestuit op stukken of gegevens waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het om verschoningsgerechtigd materiaal gaat, dan worden die stukken niet inbeslaggenomen en gegevens niet overgenomen, tenzij:

    • a. de mogelijk verschoningsgerechtigde stukken of gegevens deel uitmaken van een grotere hoeveelheid stukken of gegevens en het redelijkerwijs niet mogelijk is om (gedurende de doorzoeking) voorafgaand aan de inbeslagneming of vastlegging een adequate filtering te maken.

    • b. er ten aanzien van deze stukken of gegevens twijfel bestaat over de toepasselijkheid van het verschoningsrecht en het materiaal mogelijk relevant is voor het onderzoek;

    • c. de officier van justitie ten aanzien van deze stukken of gegevens redenen heeft om aan te nemen dat sprake is van voorwerpen of gegevens die voorwerp uitmaken van het strafbare feit (corpora delicti) of tot het plegen daarvan hebben gediend (instrumenti delicti);

    • d. de officier ten aanzien van deze stukken of gegevens redenen heeft om aan te nemen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waardoor het belang van waarheidsvinding prevaleert boven het belang dat met het verschoningsrecht wordt beschermd;3

    Degene onder wiens leiding de (doorzoeking ter) inbeslagneming of vastlegging wordt uitgevoerd, beslist in voornoemde gevallen over de inbeslagneming/vastlegging.

  • 4.3. In de onder 4.2 a t/m d genoemde gevallen komt het (potentieel) verschoningsgerechtigd materiaal na inbeslagneming/vastlegging niet ter beschikking van het onderzoeksteam. Het materiaal dient op zodanige wijze te worden veiliggesteld dat het onderzoeksteam daar geen kennis van kan nemen. De opsporingsinstantie legt in een proces-verbaal vast op welke wijze dit in het onderhavige geval is gedaan.

Onder leiding van de rechter-commissaris

  • 4.4. Wordt de opsporingsbevoegdheid uitgeoefend door de rechter-commissaris, en bestaat een redelijk vermoeden dat bij de inzet van de opsporingsbevoegdheid verschoningsgerechtigd materiaal zal worden verkregen, welk materiaal redelijkerwijs niet buiten de inzet van de opsporingsbevoegdheid kan worden gelaten, dan wordt daarvan in de vordering aan de rechter-commissaris melding gemaakt. Daarmee wordt de rechter-commissaris in staat gesteld dat te betrekken bij zijn beslissing.

Redelijk vermoeden ontstaat na inbeslagneming/vastlegging

  • 4.5. Het kan voorkomen dat pas na inbeslagneming van stukken of vastlegging van gegevens (ongeacht of deze bij gelegenheid van doorzoeking of op andere wijze zijn verkregen) een redelijk vermoeden ontstaat dat zich tussen deze stukken of gegevens verschoningsgerechtigd materiaal bevindt, omdat:

    • pas op een later moment na de inbeslagneming of vastlegging hiervan concrete mededeling wordt gedaan;

    • het onderzoeksteam op een later moment op verschoningsgerechtigd materiaal stuit en het redelijke vermoeden bestaat dat nog meer verschoningsgerechtigd materiaal zal worden aangetroffen indien het onderzoek naar de stukken of gegevens wordt voortgezet.

In deze gevallen wordt het (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal onverwijld ontoegankelijk gemaakt voor het onderzoeksteam. De opsporingsinstantie vermeldt in een proces-verbaal het aantreffen van (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal en vermeldt daarbij welke wijze de gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt voor het onderzoeksteam. Van het aantreffen van (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal wordt melding gedaan aan de officier van justitie, zonder daarbij mededeling te doen van de inhoud van het aangetroffen materiaal.

Beslissing officier van justitie over gewenste vervolgstappen

  • 4.6. Indien sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in deze aanwijzing, kan de officier van justitie opdracht geven tot (geautomatiseerde) filtering zonder kennisneming (zie hierna paragraaf 4.7) of de rechter-commissaris vorderen de filtering uit te voeren (zie hierna paragraaf 4.9). Het materiaal dient voor het onderzoeksteam ontoegankelijk te blijven totdat het (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal dat zich daarin bevindt, is uitgefilterd.

Filtering in opdracht van de officier van justitie

  • 4.7. Indien het (geautomatiseerd) uitfilteren van (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal mogelijk is zonder dat inhoudelijk kennis wordt genomen van stukken of gegevens waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat zij onder het verschoningsrecht vallen, kan de officier van justitie opdracht geven tot filtering zonder kennisneming. Voor zover ambtshalve bekend is om welke geheimhouder(s) het gaat, kan dat gegeven ten behoeve van de filtering gebruikt worden. De filtering zonder kennisneming wordt uitgevoerd door een functionaris die geen deel uitmaakt van het onderzoeksteam.

    Pas nadat het (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal is uitgefilterd, kan het overige materiaal ter beschikking worden gesteld aan het opsporingsteam ten behoeve van het onderzoek. De functionaris die de filtering heeft uitgevoerd, legt schriftelijk verantwoording af op welke wijze en met gebruik van welke filtercriteria de filtering is uitgevoerd zonder dat daarbij kennis is genomen van (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal. Het (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal wordt op bevel van de officier van justitie vernietigd of, indien het gaat om fysieke stukken/voorwerpen, zo mogelijk geretourneerd aan de beslagene.

  • 4.8. De officier van justitie kan afzien van het bevel vernietiging als bedoeld in paragraaf 4.7, indien:

    • er redenen zijn te controleren of tussen het (geautomatiseerd) uitgefilterd materiaal zich stukken of gegevens bevinden die mogelijk ten onrechte zijn uitgefilterd en voor het onderzoek relevant zouden kunnen zijn (bijvoorbeeld vals positieven of mededelingen van of aan een geheimhouder die niet onder het verschoningsrecht vallen);

    • er redenen zijn om te onderzoeken of tussen de uitgefilterde stukken of gegevens zich mogelijk voorwerpen of gegevens bevinden die voorwerp zijn van het strafbare feit (corpora delicti) of tot het plegen daarvan hebben gediend (instrumenti delicti).

    • er redenen zijn om aan te nemen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waardoor het belang van waarheidsvinding prevaleert boven het belang dat met het verschoningsrecht wordt beschermd;

    In deze gevallen vordert de officier van justitie op grond van artikel 181 Sv dat de rechter-commissaris een beslissing neemt over het uitgefilterde materiaal. Het uitgefilterde (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal wordt daartoe onverwijld, zonder kennisneming en zo mogelijk verzegeld, aan de rechter-commissaris ter beschikking gesteld om ter zake te beslissen. Voor de onderbouwing van deze vordering mag uiteraard geen kennis worden genomen van de uitgefilterde gegevens, ook niet ter beoordeling of het verschoningsrecht hierop van toepassing is. Dit is voorbehouden aan de rechter-commissaris.

Filtering onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris

  • 4.9. Is filtering van het (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal niet mogelijk zonder dat inhoudelijk kennis wordt genomen van stukken of gegevens waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat zij onder het verschoningsrecht vallen, dan doet de officier van justitie een vordering ex artikel 181 Sv bij de rechter-commissaris teneinde onder diens verantwoordelijkheid een filtering uit te (laten) voeren. Al het materiaal waarin zich (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal bevindt wordt onverwijld, zonder kennisneming en zo mogelijk verzegeld, aan de rechter-commissaris ter beschikking gesteld om ter zake te beslissen.

Aantreffen (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal in vrijgegeven stukken of gegevens

  • 4.10. Het kan voorkomen dat in de aan het onderzoeksteam vrijgegeven stukken of gegevens zich (abusievelijk) nog verschoningsgerechtigd materiaal bevindt. In dit geval wordt ten aanzien van dit materiaal gehandeld als beschreven onder 4.5 tot en met 4.9.

Spoedgevallen

  • 4.11. Bij spoedgevallen kan de officier van justitie – na toestemming van de rechter-commissaris – de opsporingsambtenaar opdracht geven onderzoek te doen naar het inbeslaggenomen voorwerp of de vastgelegde gegevens ten aanzien waarvan sprake is van een redelijk vermoeden van aanwezigheid van verschoningsgerechtigd materiaal, zonder daaraan voorafgaand een filtering van dat (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal uit te voeren. Onder ‘spoedgeval’ wordt in dit verband verstaan de situatie waarin het onderzoek aan het materiaal geen uitstel kan lijden omdat anders het leven, veiligheid of de gezondheid van mensen ernstig kan worden geschaad of in gevaar kan worden gebracht.

    Indien bij dat onderzoek wordt gestuit op verschoningsgerechtigd materiaal, mag daarvan geen (nadere) kennis worden genomen. Hieromtrent wordt proces-verbaal opgemaakt. Zo spoedig mogelijk wordt alsnog een filtering gedaan zoals in dit hoofdstuk beschreven.

Afstand van verschoningsrecht

  • 4.12. Indien de geheimhouder ondubbelzinnig en schriftelijk afstand doet van zijn verschoningsrecht, kunnen de stukken of gegevens betreffende die geheimhouder aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld worden.

5. Inzet van (bijzondere) opsporingsbevoegdheden

  • 5.1. De (hulp)officier van justitie en/of opsporingsambtenaar zijn bevoegd tot de inzet van (bijzondere) opsporingsbevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc Sv, en vierde boek, titel X Sv (innovatiewet), alsmede vorderingsbevoegdheden in bijzondere wetten. Afhankelijk van de in te zetten (bijzondere) opsporingsbevoegdheid is een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris vereist. De inzet van deze bevoegdheden zal (behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden) niet zijn gericht op het verkrijgen van verschoningsgerechtigd materiaal.

  • 5.2. Bestaat het redelijk vermoeden dat door de aanwending van de bevoegdheid verschoningsgerechtigd materiaal zal worden verkregen, dan wordt de inzet van de bevoegdheid vormgegeven op een wijze waarmee dat zo veel mogelijk wordt voorkomen. Is dat redelijkerwijs niet mogelijk, dan komt het verkregen (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal niet ter beschikking van het onderzoektsteam. Ten aanzien van het verkregen materiaal wordt gehandeld conform de regels beschreven in 4.6 tot en met 4.12 van deze aanwijzing.

  • 5.3. Wordt een vordering aan de rechter-commissaris gedaan tot het verstrekken van een voor de bevoegdheid vereiste machtiging, en bestaat een redelijk vermoeden dat bij de inzet van de opsporingsbevoegdheid verschoningsgerechtigd materiaal zal worden verkregen, welk materiaal niet buiten de inzet van de opsporingsbevoegdheid kan worden gelaten, dan wordt daarvan in die vordering melding gemaakt. Daarmee wordt de rechter-commissaris in staat gesteld dat te betrekken bij zijn beslissing over de gevorderde machtiging.

  • 5.4. Indien pas na verstrekking of vastlegging van het materiaal een redelijk vermoeden ontstaat dat zich daartussen (mogelijk) verschoningsgerechtigd materiaal bevindt, wordt gehandeld conform de regels beschreven in 4.5 tot en met 4.12 van deze aanwijzing.

  • 5.5. Komt de rechter-commissaris na de selectie tot het oordeel dat sprake is van stukken of gegevens waarvan na een inhoudelijke beoordeling is gebleken dat deze niet onder de bescherming van het verschoningsrecht vallen dan worden deze bij de processtukken gevoegd voor zover de officier van justitie van oordeel is dat deze stukken of gegevens voor het onderzoek van de zaak van betekenis zijn, zonder dat daarvoor nog een afzonderlijke machtiging (ex artikel 126aa lid 2 Sv) van de rechter-commissaris is vereist.

6. Internationale aspecten

Als op basis van een ingekomen rechtshulpverzoek of Europees Opsporingsbevel opsporingsbevoegdheden worden toegepast waarbij opgeslagen gegevens worden verkregen, en er ten aanzien van die gegevens een redelijk vermoeden bestaat dat zich daar verschoningsgerechtigd materiaal tussen bevindt, wordt gehandeld conform deze aanwijzing.

7. Vernietiging

  • 7.1. Aan het bevel vernietiging wordt uitvoering gegeven overeenkomstig het bepaalde in het Besluit bewaren en vernietigen niet gevoegde stukken. De gekozen werkwijze moet zo zijn ingericht dat is verzekerd dat de vernietigde gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen.4 Indien het gaat om fysieke stukken/voorwerpen worden deze zo mogelijk geretourneerd aan de beslagene. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

  • 7.2. Om de zittingsrechter in staat te stellen te beoordelen of aan het onder 7.1 vereiste is voldaan, is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen in het proces-verbaal van vernietiging als bedoeld in art. 4 lid 2 Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. In het bijzonder moet in het proces-verbaal inzicht worden gegeven in de manier waarop is gewaarborgd dat personen die op enigerlei wijze bij het opsporingsonderzoek betrokken (zullen) zijn op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de betreffende gegevens. Indien de filtering heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris, wordt dit proces-verbaal aan de rechter-commissaris toegezonden.

  1. Artikel 132a Sv en artikel 3 Wet op de bijzondere opsporingsdiensten. ^ [1]
  2. Bijvoorbeeld de gegevens die zijn opgenomen in de e-mail header zoals de afzender en ontvanger(s). ^ [2]
  3. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1986/173 en HR 7 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9067, NJ 1986/174. In beginsel dient de geheimhouder in dat geval ten tijde van inbeslagname als verdachte te kunnen worden aangemerkt. HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3369, r.o. 3.12.3 – 3.12.4 en HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6656, r.o. 3.4.1. Dat kan echter ook anders liggen, zie: HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141. Alleen de rechter(-commissaris) kan beslissen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. ^ [3]
  4. HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1257. ^ [4]