Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte ter bestrijding van onbemande mobiele objecten

Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 29-04-2025 t/m heden.

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 april 2025, nr. WJZ/ 98207028, tot vaststelling van voorwaarden van afwijkend gebruik frequentieruimte ter bestrijding van onbemande mobiele systemen (Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte ter bestrijding van onbemande mobiele objecten)

De Minister van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie;

Gelet op artikel 3.22, tweede lid, van de Telecommunicatiewet en de artikelen 1.3, eerste lid, 1.4, tweede lid en 2.3, tweede lid, van het Besluit afwijkend gebruik frequentieruimte;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • azimut: hoek van het maximaal uitgestraalde vermogen, geprojecteerd op het horizontale vlak, ten opzichte van het geografische noorden;

  • besluit: Besluit afwijkend gebruik frequentieruimte;

  • eenheid: organiek onderdeel van de politie, van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, of van het Ministerie van Defensie waarbinnen een radiointerventiemiddel voorhanden en aangelegd mag zijn;

  • elevatie: hoek van het maximaal uitgestraalde vermogen ten opzichte van het horizontale vlak;

  • ICNIRP-aanbeveling: ICNIRP guidelines for limiting exposure to electromagnetic fields (100 kHz to 300 GHz): 2020;

  • minister: minister van Economische Zaken;

  • radiointerventiemiddel: apparaat waarvan de inzet tot doel heeft om een onbemand mobiel object tot stoppen te brengen of zodanig te beïnvloeden dat hiermee een dreiging of het gevaar voor de veiligheid wordt afgewend.

Artikel 2. Vrijstelling

Afwijkend gebruik van de frequentieruimte dat voldoet aan de artikelen 3 tot en met 10 is vrijgesteld van de bij of krachtens hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet gestelde verplichtingen.

Hoofdstuk 2. Eisen aan inzet afwijkend gebruik van de frequentieruimte

Artikel 3. Eisen aan en registratie van radiointerventiemiddel

  • 1 Het radiointerventiemiddel voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het gebied waarin het radiointerventiemiddel kan opereren kan apart per frequentie of frequentieband ingeschakeld worden;

    • b. de bandbreedte is instelbaar;

    • c. het effectief uitgestraald zendvermogen van het radiointerventiemiddel inclusief antenneversterking is begrensd tot 16 dBWatt ERP per frequentieband;

    • d. het radiointerventiemiddel voldoet buiten de ingestelde frequentieband(en) aan artikel 3 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016;

    • e. op het radiointerventiemiddel is het doel van het gebruik weergegeven;

    • f. de bij het radiointerventiemiddel behorende antenne(s) is beschreven in de documentatie die bij het radiointerventiemiddel is gevoegd, inclusief de vermelding van de antenneversterking in dBi of dBd;

    • g. indien in werking vertoont het radiointerventiemiddel geen of slechts beperkte degradatie in frequentiestabiliteit, in ieder geval minder dan 0.005% per uur;

    • h. indien het radiointerventiemiddel is ingeschakeld, worden door het radiointerventiemiddel of een extern meetapparaat de volgende gegevens geregistreerd:

      • 1°. de tijd en duur dat het radiointerventiemiddel aan staat;

      • 2°. de instellingen, wijzigingen hiervan en de tijden waarop dit gebeurt;

      • 3°. de gebruikte frequentie of frequenties, bandbreedte en het effectieve zendvermogen; en

      • 4°. de eigen locatie en hoofdoriëntatie van het uitgezonden signaal;

    • i. het radiointerventiemiddel is voorzien van een beveiliging om onbevoegde en onbedoelde inschakeling te voorkomen;

    • j. de inzet van het radiointerventiemiddel blijft binnen de grenzen van de ICNIRP-aanbeveling; en

    • k. de instructies en randvoorwaarden om te voldoen aan de ICNIRP-aanbeveling maken onderdeel uit van de bij het radiointerventiemiddel behorende documentatie.

  • 2 De verantwoordelijke:

    • a. registreert radiointerventiemiddelen die onder diens beheer vallen;

    • b. houdt deze registratie toegankelijk voor de minister; en

    • c. geeft ten behoeve van toezichtsdoeleinden jaarlijks aan de minister door welke eenheden radiointerventiemiddelen in bezit hebben en hoeveel dat er zijn.

  • 3 De registratie van de radiointerventiemiddelen omvat de volgende gegevens:

    • a. merk;

    • b. type;

    • c. serienummer;

    • d. door welke eenheid de apparatuur mag worden gebruikt;

    • e. datum van eerste ingebruikname van het apparaat;

    • f. leverancier van de apparatuur; en

    • g. kalibratiehistorie.

Artikel 4. Registratie vervoer en opslag radiointerventiemiddelen

  • 1 De eenheid houdt van het radiointerventiemiddel een eigen administratie bij ten aanzien van vervoer en opslag.

  • 2 Voor zover het niet-ingebouwde apparatuur betreft wordt deze opgeslagen op een door de verantwoordelijke aangewezen locatie of locaties.

  • 3 De eenheid geeft ten behoeve van toezichtsdoeleinden toegang tot de locatie, genoemd in het tweede lid, aan de minister.

Artikel 5. Kennis ambtenaar

  • 1 De ambtenaar die een radiointerventiemiddel zal configureren of inzetten, heeft:

    • a. met goed gevolg het examen, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, van de Examenregeling frequentiegebruik 2008, of een daaraan gelijkwaardig alternatief, afgelegd;

    • b. een opleiding gevolgd waarin kennis van de ordening van het radiospectrum, van het Nationaal Frequentieplan 2014, van spectrumgebruik en van spectrumgebruikers in Nederland is behandeld, op basis van door de verantwoordelijke opgestelde eisen;

    • c. een opleiding gevolgd waarin specifieke kennis over de radiointerventiemiddelen die bediend of geconfigureerd worden is behandeld, inclusief de eventuele daarbij behorende documentatie; en

    • d. met goed gevolg een praktijktraining voor het in te zetten radiointerventiemiddel of middelen afgelegd.

  • 2 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onderhoudt de in het eerste lid bedoelde kennis en volgt daartoe de benodigde opleiding, en wordt elke twee jaar, na het behalen van het examen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, getoetst op alle onderdelen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6. Registratie aangewezen ambtenaren

  • 1 Ambtenaren die zijn aangewezen door de verantwoordelijke om radiointerventiemiddelen in te zetten, worden geregistreerd. Hierbij worden de volgende gegevens vastgelegd:

    • a. naam of een persoonlijk herleidbare code;

    • b. eenheid;

    • c. datum afronding opleiding;

    • d. datum afronding praktijktraining;

    • e. voor welke apparatuur de ambtenaar bekwaam wordt geacht; en

    • f. datum waarop de ambtenaar getoetst is, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 2 De verantwoordelijke draagt zorg voor de registratie, bedoeld in het eerste lid en houdt deze registratie toegankelijk voor de minister.

Hoofdstuk 3. Voorwaarden aan mogelijke en daadwerkelijke inzet

Artikel 7. Impactanalyse

  • 1 De verantwoordelijke voor de inzet draagt er zorg voor dat een impactanalyse plaatsvindt van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte op andere bij het frequentiegebruik betrokkenen en stelt deze betrokkenen voorafgaand aan de inzet op de hoogte van de voorgenomen inzet, voor zover nationale veiligheid of operationele belangen zich daar niet tegen verzetten.

  • 2 De impactanalyse omvat per voorgenomen inzet de volgende elementen:

    • a. de gegevens genoemd in artikel 9, tweede lid;

    • b. een analyse van de betrokkenen, de gevolgen van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte voor deze betrokkenen en de wijze waarop betrokkenen zijn geïnformeerd.

  • 3 Betrokkenen zijn:

    • a. houders van een vergunning voor het gebruik van frequenties van wie de redelijke verwachting bestaat dat het aan hen vergunde frequentiespectrum getroffen kan worden door het afwijkend gebruik van de frequentieruimte; en

    • b. organisatoren van een evenement van wie het op dat moment aan hen toegestane frequentiegebruik gestoord kan worden door het afwijkend gebruik van de frequentieruimte.

Artikel 8. Opstellen procedures en instructies

  • 1 De verantwoordelijke stelt procedures en instructies op waarin beschreven wordt hoe het radiointerventiemiddel zal worden ingezet.

  • 2 In deze procedures en instructies komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde:

    • a. hoe de beslissing tot het inzetten van afwijkend gebruik van de frequentieruimte tot stand komt; en

    • b. hoe de afweging plaatsvindt of er ook andere middelen kunnen worden ingezet.

  • 3 De verantwoordelijke informeert de minister jaarlijks over deze procedures en instructies.

Artikel 9. Melding aan de minister voorafgaand aan geplande inzet

  • 1 Een geplande inzet van afwijkend gebruik van de frequentieruimte wordt door de verantwoordelijke voorafgaand gemeld aan de minister, vergezeld van de gemaakte impactanalyse.

  • 2 De melding omvat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de naam, dan wel persoonlijk herleidbare code, met eenheid, van de ambtenaar, bedoeld in artikel 6;

    • b. de periode waarbinnen een afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden;

    • c. in welke vorm en op welke wijze afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden;

    • d. de frequentieband of -banden;

    • e. het effectieve zendvermogen;

    • f. de signaalvorm of signaalvormen;

    • g. de gebruikte bandbreedte per frequentieband;

    • h. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de geografische locaties waar de apparatuur kan worden ingezet; en

    • i. het merk en type van het apparaat, met registernummer.

  • 3 Indien het radiointerventiemiddel na de melding in gebruik is geweest, registreert de eenheid de volgende gegevens:

    • a. vermelding van de opdrachtgever;

    • b. de gegevens die het radiointerventiemiddel of het externe meetapparaat, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, heeft geregistreerd; en

    • c. de ambtenaar die het radiointerventiemiddel heeft bediend, dan wel geconfigureerd, de exacte plaats en tijd van gebruik, gebruikte frequentiebanden, toegepast vermogen, azimut en elevatie van de stoorbundel, antennehoogte, en kalibratiedatum.

  • 4 Deze administratie wordt in ieder geval bewaard tot een jaar na de datum van inzet.

  • 5 Indien het gebruik niet overeenstemde met de melding, bedoeld in het tweede lid, meldt de verantwoordelijke aan de minister welke afwijkingen hebben plaatsgevonden.

Artikel 10. Melding na onmiddellijke inzet

  • 1 Artikel 9, eerste lid, is niet van toepassing in het geval van een dreiging waarbij onmiddellijk handelen is vereist. In dat geval wordt zo spoedig mogelijk na de inzet aan de minister gemeld:

    • a. de naam, dan wel persoonlijk herleidbare code, met eenheid, van de ambtenaar, bedoeld in artikel 6;

    • b. gegevens van de ambtenaar die is gekwalificeerd een radiointerventiemiddel te bedienen;

    • c. de periode waarbinnen een afwijkend gebruik van de frequentieruimte heeft plaatsgevonden;

    • d. in welke vorm en op welke wijze afwijkend gebruik van de frequentieruimte heeft plaatsgevonden; en

    • e. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de geografische locaties waar de apparatuur ingezet is.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt binnen 24 uur na de daadwerkelijke inzet aan de minister gemeld:

    • a. motivering waarom een melding vooraf niet mogelijk was; en

    • b. de gegevens van artikel 9, tweede lid.

Artikel 11. Jaarlijkse evaluatie

  • 1 De minister evalueert jaarlijks met de relevante betrokkenen op vertrouwelijke wijze de organisatorische elementen van de inzet en de wijze van informatiedeling omtrent de inzet van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte. De relevante betrokkenen zijn in ieder geval die partijen die genoemd zijn in de gemaakte impactanalyses uit het betreffende jaar, waarbij de inzet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

  • 2 De evaluatie vindt voor het eerst plaats één jaar na de inwerkingtreding van deze regeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 april 2025

De Minister van Economische Zaken,

D.S. Beljaarts