Besluit bemanning zeeschepen

Geraadpleegd op 24-12-2025.
Geldend van 01-07-2025 t/m heden.

Besluit van 13 maart 2025, houdende bepalingen over het bemannen van zeeschepen (Besluit bemanning zeeschepen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 11 juni 2024, nr. IenW/BSK-2024/153686, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen, het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144) en de bij dat verdrag behorende bindende bijlagen, het op 7 juli 1995 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie (Trb. 2013, 218), het op 23 februari 2006 in Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen en aanhangselen, het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen, Richtlijn (EU)2022/993 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2022 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEU 2022, L 169), Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PbEG 2009, L 124) en Richtlijn (EU) 2017/ 159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25);

Gelet op de artikelen 3, derde lid, 19, zesde lid, 20, derde en vierde lid, 21, derde lid, 23, derde lid, 24, tweede lid, 25, tweede lid, 26, eerste lid, 27, tweede lid, 28, 30, derde lid, 31, vierde lid, 32, zesde lid, 37, tweede lid, 38, derde lid, 42, tweede lid, 46, tweede lid, 48, tweede lid, 55, achtste [Red: lid] , 57, tweede lid, en 84 van de Wet bemanning zeeschepen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 augustus 2024, nr. W17.24.00137/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van [Red: 10 maart 2025] , nr. IenW/BSK-2025/23093, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • andere polaire wateren: polaire wateren, niet zijnde wateren als bedoeld in de voorschriften 2.5 en 2.10 van de Polar-code;

  • beperkte wateren vissersvaartuigen: gebied omvattende alle wateren tot 30 zeemijlen uit de kust, gemeten vanaf de Franse, Belgische, Nederlandse, Duitse en Deense basislijnen, in het zuiden begrensd door de lijn Calais-Dover en in het noorden begrensd door de parallel van 57° Noorderbreedte, alsmede het gebied omvattende alle wateren tot 30 zeemijlen uit de kust, gemeten vanaf de basislijn van Helgoland;

  • bergy wateren: polaire wateren als bedoeld in voorschrift 1.2.1, deel I-A, van de Polar-code;

  • beveiligingstaken: elke functie of werkzaamheid met betrekking tot de beveiliging aan boord van een zeeschip, zoals omschreven in hoofdstuk XI-2 van de bijlage bij het SOLAS-verdrag en de ISPS-code;

  • bijzonder zeeschip: zeeschip dat in het bijzonder is aangepast aan technische ontwikkelingen of een bijzonder type zeeschip of zeeschip ingezet in een bijzonder soort vaart, als bedoeld in artikel IX van de bijlage bij het STCW-verdrag;

  • CFR-nummer: nummer als bedoeld in artikel 2, onderdeel l, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PbEU 2017, L 34);

  • chemicaliëntankschip: tankschip gebouwd en gebezigd voor het vervoer in bulk van vloeibare producten die zijn opgenomen in hoofdstuk 17 van de IBC-code;

  • eerste stuurman: wachtstuurman die in rang volgt op de kapitein en op wie het bevel over het zeeschip komt te rusten indien de kapitein daartoe niet in staat is en die bevoegd is in overeenstemming met de voorschriften II/2 of II/3 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • gekwalificeerd gezel dek: gezel die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift II/5 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • gekwalificeerd gezel machinekamer: gezel die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift III/5 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • gezel elektrotechniek: gezel die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift III/7 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • gezel zeevisvaart: gezel aangesteld in de dekdienst van een vissersvaartuig;

  • hogesnelheidsschip: zeeschip als bedoeld in artikel 7 van het Schepenbesluit 2004;

  • hoofdwerktuigkundige: wachtwerktuigkundige die het hoogst in rang is en die verantwoordelijk is voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het zeeschip en die bevoegd is in overeenstemming met de voorschriften III/2 of III/3 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • hoofdwerktuigkundige zeevisvaart: werktuigkundige die het hoogst in rang is en die verantwoordelijk is voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van een vissersvaartuig;

  • HSC-code: bij resolutie MSC.97(73) van de Maritieme Veiligheidscommissie aangenomen Internationale Code voor de veiligheid van hogesnelheidsschepen (High-Speed Craft Code;

  • IBC-code: bij resolutie MSC.4(48) van de Maritieme Veiligheidscommissie aangenomen Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code);

  • IGC-code: bij resolutie MSC.5(48) van de Maritieme Veiligheidscommissie aangenomen Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code);

  • IGF-code: bij resolutie MSC.391(95) van de Maritieme Veiligheidscommissie aangenomen Internationale Code voor schepen die gas of andere brandstoffen met een laag vlampunt gebruiken (International Code of Safety for Ships Using Gases or Other low-flashpoint fuels);

  • kW: kilowatt;

  • IGF-schip: zeeschip onderworpen aan de IGF-code;

  • ISPS-code: bij resolutie 2 van de Conferentie van verdragsluitende regeringen die partij zijn bij het SOLAS-verdrag op 12 december 2002 aangenomen Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (International Ship and Port Facility Security Code);

  • maritiem officier: officier die in overeenstemming met hoofdstuk VII van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 bevoegd is voor een functie in de dekdienst en de machinekamerdienst en daartoe bevoegd is in overeenstemming met de hoofdstukken II en III van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • Medisch Adviseur Scheepvaart: door Onze Minister aangewezen keuringsarts;

  • officier elektrotechniek: officier die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift III/6 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • olietankschip: tankschip gebouwd en gebruikt voor het vervoer in bulk van aardolie of aardolieproducten;

  • onbeperkte wateren vissersvaartuigen: gebied omvattende beperkte wateren en alle wateren daarbuiten;

  • open polaire wateren: polaire wateren als bedoeld in voorschrift 2.10 van de Polar-code;

  • passagiersschip: zeeschip bestemd of gebezigd voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf passagiers;

  • plaatsvervangend schipper: stuurman die in rang volgt op de schipper en op wie het bevel over het zeeschip komt te rusten indien de schipper daartoe niet in staat is en die bevoegd is in overeenstemming met de voorschriften II/1 of II/3 van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • Polar-code: bij resolutie MSC.385(94) van de Maritieme Veiligheidscommissie aangenomen Internationale Code voor schepen die in polaire wateren varen (International Code for Ships Operating in Polar Waters;

  • polaire wateren: wateren als bedoeld in voorschrift 1, tweede tot en met vierde lid, van de Polar-code;

  • reizen nabij de kust: gebruik van een zeeschip waarvoor nautische en technische ondersteuning vanaf de wal beschikbaar is, als bedoeld voorschrift I/3 van de bijlage bij het STCW-verdrag, in het vaargebied, dat zich uitstrekt tot:

    • 1. de Nederlandse territoriale zee;

    • 2. de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee; of

    • 3. de Nederlandse exclusieve economische zone;

  • ro-ro passagiersschip: passagiersschip met ruimten voor ro-ro lading of ruimten van bijzondere aard, zoals bedoeld in hoofdstuk II-2/A van de bijlage bij het SOLAS-verdrag;

  • scheepsbeveiligingsfunctionaris: zich aan boord bevindende, aan de kapitein verantwoordelijke persoon, dan wel de kapitein zelf, die door de scheepsbeheerder is aangesteld als verantwoordelijke voor de beveiliging van het zeeschip, waaronder begrepen de uitvoering en het onderhoud van het scheepsbeveiligingsplan, en voor het contact met de beveiligingsfunctionaris van de zeescheepvaartonderneming en de beveiligingsfunctionarissen van de havenfaciliteiten;

  • scheepskok: persoon van 18 jaar of ouder in het bezit van een bekwaamheidsbewijs scheepskok, dat ten minste voldoet aan voorschrift 3.2, titel 3, van de bijlage bij het MLC-verdrag.

  • STCW-code: code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden, behorend bij het STCW-Verdrag (Trb. 1996, 249);

  • tankschip: zeeschip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer in bulk van vloeibare producten;

  • tweede werktuigkundige: wachtwerktuigkundige die in rang volgt op de hoofdwerktuigkundige en op wie de verantwoordelijkheid voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het zeeschip komt te rusten, indien de hoofdwerktuigkundige daartoe niet in staat is en die bevoegd is in overeenstemming met de voorschriften III/2 of III/3 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • tweede werktuigkundige zeevisvaart: werktuigkundige die in rang volgt op de hoofdwerktuigkundige en op wie de verantwoordelijkheid voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het vissersvaartuig komt te rusten indien de hoofdwerktuigkundige daartoe niet in staat is als bedoeld in voorschrift I/1, achtste lid, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • vloeibaargastankschip: tankschip gebouwd en gebezigd voor het vervoer in bulk van vloeibaar gemaakt gas of andere producten die zijn opgenomen in hoofdstuk 19 van de IGC-code;

  • voortstuwingsvermogen: totale maximale vermogen, uitgedrukt in kW, dat staat vermeld op certificaten en bijbehorende uitrustingsrapporten en aanhangsels afgegeven in overeenstemming met de Schepenwet;

  • wachtlopend gezel dek: gezel die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift II/4 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • wachtlopend gezel machinekamer: gezel die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift III/4 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • wachtlopend gezel zeevisvaart: gezel die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift II/4 van de bijlage bij het STCW-verdrag, aangesteld op een vissersvaartuig;

  • wachtstuurman: officier die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift II/1 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • stuurman zeevisvaart: officier die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift II/2 of II/4 van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • wachtwerktuigkundige: officier die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift III/1 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • werktuigkundige zeevisvaart: officier die bevoegd is in overeenstemming met voorschrift II/5 van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • wet: Wet bemanning zeeschepen.

Artikel 1.2. Reikwijdte

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing ten aanzien van zeilschepen met een scheepslengte van minder dan 12 meter.

  • 2 Dit besluit is, met uitzondering van artikel 3.5.2 en paragraaf 3.6 niet van toepassing ten aanzien van vissersvaartuigen met een scheepslengte van minder dan 12 meter.

  • 3 De minimumeisen voor een functie aan boord van vissersvaartuigen met een scheepslengte van minder dan 12 meter voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde regels.

Artikel 1.3. Ontheffing ten behoeve van experimenten

Aan een ontheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet worden beperkingen of voorwaarden verbonden die ten minste zien op:

  • a. het specifieke doel van het experiment;

  • b. het nut en de noodzaak van het experiment in relatie tot aantoonbare technologische innovatie;

  • c. de verantwoordelijke voor de uitvoering van het experiment;

  • d. de noodzakelijke operationele eisen ten behoeve van de veilige uitvoering van het experiment;

  • e. de periode waarin het experiment zal plaatsvinden; en

  • f. het moment en de wijze waarop het experiment wordt geëvalueerd.

Hoofdstuk 2. Het bemannen van zeeschepen

Paragraaf 2.1. Bemanningssamenstelling handelsvaart en zeilvaart

Artikel 2.1.2. Aanvraag voor een bemanningscertificaat

  • 1 De scheepsbeheerder dient een aanvraag voor een bemanningscertificaat in bij Onze Minister en voegt daarbij een bemanningsplan voor het betrokken zeeschip of de betrokken zeeschepen.

  • 2 De scheepsbeheerder kan voor een zeeschip meer dan één bemanningssamenstelling voorstellen.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens ten minste in het bemanningsplan worden opgenomen.

  • 4 Een aanvraag kan worden ingediend met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vast te stellen format voor een geautomatiseerd bestand.

Artikel 2.1.3. Bemanningssamenstellingen

  • 1 Onze Minister besluit tot afgifte van een bemanningscertificaat voor het betrokken zeeschip of de betrokken zeeschepen, indien naar zijn oordeel met de voorgestelde bemanningssamenstelling of bemanningssamenstellingen:

    • a. de veiligheid van het zeeschip en de veilige en milieuverantwoorde vaart zijn gewaarborgd;

    • b. de voor de bemanning geldende normen voor arbeids- en rusttijden niet worden overschreden en er rekening is gehouden met de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden;

    • c. aan de eisen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, kan worden voldaan; en

    • d. wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 4, derde lid, van de wet bepaalde.

  • 2 De scheepsbeheerder verstrekt desgevraagd nadere inlichtingen over het bemanningsplan.

  • 3 Onze Minister kan de kapitein raadplegen over de bemanningssamenstelling en het bemanningsplan alvorens te besluiten omtrent de afgifte van een bemanningscertificaat.

  • 4 Onze Minister kan ambtshalve de bemanningssamenstelling of bemanningssamenstellingen van het betrokken zeeschip of de betrokken zeeschepen vaststellen en geeft dienovereenkomstig een bemanningscertificaat af, indien hij van oordeel is dat met de bemanningssamenstelling of bemanningssamenstellingen die door de scheepsbeheerder worden voorgesteld niet of niet geheel kan worden voldaan aan het eerste lid.

  • 5 De scheepsbeheerder verschaft de kapitein een afschrift van het bemanningsplan, dat is voorzien van de eventuele aanvullende gegevens die zijn verstrekt op grond van het derde lid, en dat behoort bij het geldige bemanningscertificaat.

  • 6 Een bemanningscertificaat kan worden afgegeven met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vast te stellen format voor een geautomatiseerd bestand.

Artikel 2.1.4. Bemanningscertificaat

  • 1 Op het bemanningscertificaat worden de kenmerken van het zeeschip en, zo nodig, de bijzonderheden ten aanzien van het gebruik van het zeeschip in relatie tot de bemanning vermeld.

  • 2 Een bemanningscertificaat wordt voor een bepaalde periode van ten hoogste vijf jaar afgegeven.

  • 3 De kapitein draagt er zorg voor dat een kopie van het geldige bemanningscertificaat op een duidelijk zichtbare plaats aan boord van het zeeschip wordt opgehangen.

Artikel 2.1.5. Meerdere bemanningssamenstellingen

Indien voor een zeeschip meer dan een bemanningssamenstelling geldt, worden alle bemanningssamenstellingen duidelijk onderscheiden in het bemanningscertificaat opgenomen.

Artikel 2.1.6. Aantekening scheepsdagboek bemanningssamenstelling of bemanningsplan

Indien voor een zeeschip meer dan een bemanningssamenstelling geldt, tekent de kapitein in het scheepsdagboek aan:

  • a. volgens welke bemanningssamenstelling het zeeschip is bemand; en

  • b. de feiten of omstandigheden die niet in overeenstemming zijn met de gegevens van het bemanningsplan.

Artikel 2.1.7. Wijzigingen gegevens bemanningsplan

  • 1 De scheepsbeheerder meldt aan Onze Minister alle wijzigingen van de gegevens van het bemanningsplan die hij voornemens is door te voeren.

  • 2 Op grond van de nieuwe gegevens beslist Onze Minister of de bemanningssamenstelling overeenkomstig het geldige bemanningscertificaat kan worden gehandhaafd. Zo nodig trekt hij het bemanningscertificaat in en geeft een nieuw bemanningscertificaat af.

Artikel 2.1.8. Intrekken bemanningscertificaat

Onze Minister trekt het bemanningscertificaat in, indien is gebleken dat

  • a. het bemanningsplan onjuiste of onvolledige gegevens bevat, zodanig dat op grond van de juiste of volledige gegevens dit bemanningscertificaat niet zou zijn afgegeven, dan wel

  • b. het zeeschip in strijd met de gegevens in het bemanningscertificaat wordt gebruikt en dit afwijkende gebruik naar zijn redelijk oordeel een andere bemanningssamenstelling noodzakelijk maakt.

Artikel 2.1.9. Bestaande bemanningscertificaat niet meer adequaat

  • 1 Onverminderd artikel 2.1.3, vierde lid, geeft Onze Minister ambtshalve een nieuw bemanningscertificaat af voor een andere bemanningssamenstelling dan waarmee het betrokken zeeschip of de betrokken zeeschepen op grond van het laatst afgegeven bemanningscertificaat is of zijn bemand, indien hem is gebleken dat het voldoen aan het bepaalde in artikel 2.1.3, eerste lid, met dat certificaat niet langer gewaarborgd is.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, nodigt Onze Minister de scheepsbeheerder uit een nieuw bemanningsplan in te dienen.

Artikel 2.1.10. Vrijstellingsregeling nationaliteit kapitein

  • 1 Een regeling als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet bevat ten minste:

    • a. een klachtenprocedure ten behoeve van eerste stuurlieden, respectievelijk eerste maritieme officieren die naar hun oordeel op onjuiste gronden niet zijn aangesteld in de functie van kapitein van een zeeschip;

    • b. de vaststelling van de werkzaamheden van de commissie, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet; en

    • c. de wijze van verkrijging van bij ministeriële regeling aangegeven informatie over de arbeidsmarkt voor Nederlandse zeevarenden, welke jaarlijks vóór 1 oktober aan Onze Minister moet worden verstrekt.

  • 2 Voorafgaand aan de vaststelling of wijziging van een regeling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet pleegt Onze Minister overleg daarover met de werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector koopvaardij, respectievelijk de sector zeegaande waterbouw.

Paragraaf 2.2. Bemanningssamenstelling vissersvaartuigen

Artikel 2.2.1. Bemanningssamenstelling

  • 1 Een vissersvaartuig is ten minste bemand met vissers in de overeenkomstig de in de bij dit artikel behorende tabel vastgestelde functies, bepaald op basis van de scheepslengte en het voortstuwingsvermogen van het vaartuig en het vaargebied waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven.

  • 2 Een visser is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie die hij vervult.

  • 3 Een stuurman-werktuigkundige zeevisvaart als bedoeld in de bij dit artikel behorende tabel kan vervangen worden door een stuurman zeevisvaart en een werktuigkundige zeevisvaart.

    Tabel behorende bij artikel 2.2.1

    Vissersvaartuigen met een scheepslengte van 45 meter of meer met gecombineerde functies

    Vaargebied

    Onbeperkt

    Onbeperkt

     

    Vaargebied

    Onbeperkt

    Onbeperkt

    Scheepslengte

    ≥45 <60

    ≥45 <60

     

    Scheepslengte

    ≥60

    ≥60

    Vermogen[kW]

    ≥1.500 <3.000

    ≥3.000

     

    Vermogen[kW]

    <3.000

    ≥3.000

    Schipper zeevisvaart

    1

    1

     

    Schipper zeevisvaart

    1

    1

    Plv-schipper zeevisvaart

    1

    1

     

    Plv-schipper zeevisvaart

    1

    1

    Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart

    2

    2

     

    Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart

    2

    3

    Wachtlopend gezel zeevisvaart

    2

    2

     

    Wachtlopend gezel zeevisvaart

    2

    2

    Gezel zeevisvaart

    2

    3

     

    Gezel zeevisvaart

    3

    3

    Vissersvaartuigen met een scheepslengte van 45 meter of meer zonder gecombineerde functies

    Vaargebied

    Onbeperkt

    Onbeperkt

           

    Scheepslengte

    ≥45 <60

    ≥60

           

    Vermogen[kW]

    ≥3.000

    ≥3.000

           

    Schipper zeevisvaart

    1

    1

           

    Plv-schipper zeevisvaart

    1

    1

           

    Stuurman zeevisvaart

    2

    2

           

    Werktuigkundige zeevisvaart

    2

    3

           

    Wachtlopend gezel zeevisvaart

    2

    2

           

    Gezel zeevisvaart

    2

    3

           
    Vissersvaartuigen met een scheepslengte van 24 meter tot 45 meter

    Vaargebied

    Beperkt

    Beperkt

    Beperkt

    Onbeperkt

    Onbeperkt

    Onbeperkt

    Onbeperkt

    Scheepslengte

    ≥24 <45

    ≥24 <45

    ≥24 < 45

    ≥24 <45

    ≥24 <45

    ≥24 <45

    ≥24 <45

    Vermogen[kW]

    <750

    ≥750 <1.125

    ≥1.125 <3.000

    <750

    ≥750 <1.125

    ≥1.125 <3.000

    ≥3.000

    Schipper zeevisvaart

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    Plv-schipper zeevisvaart

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    1

    Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart

    1

    1

    1

    1

    1

    Wachtlopend gezel zeevisvaart

    2

    2

    2

    2

    2

    2

    2

    Gezel zeevisvaart

    1

    2

    Vissersvaartuigen met een scheepslengte van minder dan 24 meter

    Vaargebied

    Beperkt

    Onbeperkt

    Beperkt

    Onbeperkt

    Scheepslengte

    >12 <24

    >12 <24

    >12 <24

    >12 <24

    Vermogen[kW]

    <750

    <750

    >750

    >750

    Schipper zeevisvaart

    1

    1

    1

    1

    Plv-schipper zeevisvaart

    1

    1

    1

    1

    Stuurman-Werktuigkundige zeevisvaart

    Wachtlopend gezel zeevisvaart

    1

    2

    2

    2

Artikel 2.2.2. Aanvulling van het aantal bemanningsleden

Bij ministeriële regeling kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers, aanvulling van het aantal bemanningsleden worden voorgeschreven indien de inrichting, de uitrusting, de scheepslengte, het brutotonnage, het voortstuwingsvermogen, de wijze van voortstuwing of de bestemming van het vissersvaartuig daartoe aanleiding geven.

Artikel 2.2.3. Vrijstelling

  • 1 Bij ministeriële regeling kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers, voor bepaalde categorieën vissersvaartuigen met een scheepslengte van minder dan 45 meter, vrijstelling worden verleend van het bepaalde in dit hoofdstuk.

  • 2 Bij het verlenen van een vrijstelling kunnen beperkingen worden opgelegd ten aanzien van:

    • a. de weersomstandigheden waaronder mag worden gevaren;

    • b. het te bevaren vaargebied;

    • c. de categorie vissersvaartuigen;

    • d. de maximale tijd die op zee mag worden doorgebracht.

Artikel 2.2.4. Bemanningscertificaat

  • 1 De scheepsbeheerder van een vissersvaartuig dient een aanvraag in voor een bemanningscertificaat bij Onze Minister.

  • 2 De bemanningssamenstelling op het bemanningscertificaat wordt vastgesteld met in achtneming van artikel 2.2.1.

  • 4 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens ten minste bij de aanvraag worden ingediend.

Artikel 2.2.5. Bemanningsplan

  • 1 De scheepsbeheerder van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 45 meter of meer kan in afwijking van artikel 2.2.4 een aanvraag voor een bemanningscertificaat bij Onze Minister indienen op grond van artikel 2.1.2.

Paragraaf 2.3. Bemanningslijst

Artikel 2.3.1. Opmaken bemanningslijst

  • 1 Alvorens een zeeschip voor de eerste maal naar zee vertrekt en vervolgens met tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden wordt een bemanningslijst opgemaakt.

  • 2 Bij elke wijziging in de bemanningssamenstelling wordt een bemanningslijst opgemaakt.

  • 3 Een exemplaar van de bemanningslijst wordt door de kapitein aan boord bewaard en een exemplaar van de bemanningslijst wordt ten kantore van de scheepsbeheerder in Nederland bewaard en ter beschikking gehouden ten behoeve van het houden van toezicht door de ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving.

  • 4 In afwijking van het derde lid zendt de schipper van een vissersvaartuig een exemplaar van de bemanningslijst vóór het vertrek of onmiddellijk na het vertrek van het vaartuig aan de scheepsbeheerder of zijn vertegenwoordiger aan de wal.

  • 5 De bemanningslijst kan worden opgemaakt met inachtneming van een bij ministeriële regeling vast te stellen format voor een geautomatiseerd bestand.

Artikel 2.3.2. Gegevens bemanningslijst

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat andere gegevens op de bemanningslijst worden vermeld naast de gegevens, genoemd in de bij het bij het FAL-verdrag ingevoerde standaardverklaring.

Artikel 2.3.4. Bewaren bemanningslijst

De scheepsbeheerder bewaart een bemanningslijst, gedurende drie jaar na de vervangingsdatum of geldigheidsdatum.

Paragraaf 2.4. Aanvullende bepalingen bemanning

Artikel 2.4.1. Zeeschepen, niet zijnde vissersvaartuigen

  • 1 De kapitein van een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig, draagt er zorg voor dat voor het ondernemen van een reis en gedurende de reis overeenkomstig hoofdstuk III/10 van de bijlage bij het SOLAS-verdrag voldoende zeevarenden in het bezit van een bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/2, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 aan boord zijn.

  • 2 De kapitein van elk zeeschip dat is uitgerust met snelle hulpverleningsboten draagt er zorg voor dat voor het ondernemen van een reis en gedurende de reis voor iedere snelle hulpverleningsboot ten minste twee zeevarenden beschikbaar zijn die in het bezit zijn van een bekwaamheidsbewijs snelle hulpverleningsboten dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/2, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 2.4.2. Vissersvaartuigen

  • 1 De schipper van een vissersvaartuig draagt er zorg voor dat voor het ondernemen van een reis een voldoende aantal bemanningsleden in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/2, eerste lid, van de bijlage bij het STCW-verdrag.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is een bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen niet vereist op reizen in beperkte wateren vissersvaartuigen.

  • 3 De schipper wijst een visser die in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen aan die de leiding heeft over de te gebruiken groepsreddingmiddelen van een vissersvaartuig.

  • 4 De schipper wijst tevens een visser die in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen aan als plaatsvervanger van de visser, bedoeld in het derde lid.

Artikel 2.4.3. Arts

Op een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig, dat een internationale reis van meer dan 3 dagen maakt met 100 of meer opvarenden, is een arts aanwezig.

Artikel 2.4.4. Scheepskok

  • 1 Aan boord van een zeeschip waarvan de voorgeschreven bemanning uit meer dan 9 personen bestaat, is een scheepskok belast met het beheer en de bereiding van de voeding.

  • 2 Onder scheepskok wordt verstaan een persoon van 18 jaar of ouder in het bezit van een bekwaamheidsbewijs scheepskok dat ten minste voldoet aan voorschrift 3.2, titel 3, van de bijlage bij het MLC-verdrag.

  • 3 Onze Minister kan een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs, door de bevoegde autoriteiten in een verdragspartij afgegeven op grond van het Verdrag inzake het diploma van bekwaamheid als scheepskok, 1946 (Trb. 1951, 24) of van het MLC-verdrag, als gelijkwaardig aan het bekwaamheidsbewijs scheepskok erkennen.

  • 4 Aan boord van een zeeschip waarvan de voorgeschreven bemanning uit minder dan tien personen bestaat, heeft eenieder die in de kombuis levensmiddelen verwerkt een opleiding genoten of instructie gekregen op het gebied van voeding, persoonlijke hygiëne en de behandeling en opslag van levensmiddelen aan boord van zeeschepen.

Artikel 2.4.5. Maritieme radiocommunicatie

  • 1 Aan boord van een zeeschip dat reizen onderneemt buiten het zeegebied A1, zoals omschreven in voorschrift 2, onderdeel 12, van hoofdstuk IV van de bijlage bij het SOLAS-verdrag, is ten minste één zeevarende die als verantwoordelijke van de wacht, bedoeld in sectie A-VIII/2, part 4-1, van de STCW-code of, in geval van een vissersvaartuig, hoofdstuk II, onderdeel 4, van de bijlage bij het STCW F-verdrag, kan optreden in het bezit van een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie, afgegeven in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens het Frequentiebesluit 2013.

  • 2 De kapitein wijst een zeevarende, in het bezit van een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie aan als de verantwoordelijke voor de afhandeling van radioberichtgeving tijdens noodgevallen.

  • 3 Alle andere zeevarenden die als verantwoordelijke van de wacht kunnen optreden zijn ten minste in het bezit van een beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie dat is afgegeven in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens het Frequentiebesluit 2013.

  • 4 Aan boord van een zeeschip dat uitsluitend reizen onderneemt in zeegebied A1, is ten minste één zeevarende die als verantwoordelijke voor de wacht kan optreden in het bezit van het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie, als bedoeld in het derde lid.

Artikel 2.4.6. Communicatievaardigheid zeeschepen, niet zijnde vissersvaartuigen

  • 1 De scheepsbeheerder, niet zijnde de scheepsbeheerder van een vissersvaartuig, draagt er zorg voor dat aan boord te allen tijde manieren beschikbaar zijn voor een doelmatige mondelinge communicatie tussen alle bemanningsleden over veiligheidsaspecten, met name dat boodschappen en instructies tijdig overkomen en juist worden begrepen.

  • 2 De scheepsbeheerder, niet zijnde de scheepsbeheerder van een vissersvaartuig, draagt er zorg voor dat aan boord van zijn zeeschip een werktaal wordt vastgesteld die in het journaal wordt aangetekend.

  • 3 De scheepsbeheerder van een passagiersschip draagt er zorg voor dat een zeevarende die op de alarmrol is aangewezen om de passagiers in kritieke situaties te helpen, duidelijk herkenbaar is en over voor dat doel toereikende communicatieve vaardigheden beschikt, rekening houdend met een relevante en geschikte combinatie van een van de volgende criteria:

    • a. de taal of talen behorende bij de meest voorkomende nationaliteiten van de passagiers die op een bepaalde route worden vervoerd;

    • b. de waarschijnlijkheid dat het vermogen om een Engelse basiswoordenschat te gebruiken voor elementaire instructies kan dienen als een middel om te communiceren met een passagier die hulp nodig heeft, ongeacht of de passagier en de zeevarende een gemeenschappelijke taal gemeen hebben;

    • c. de mogelijke noodzaak om in een noodsituatie via enig ander middel te communiceren, bijvoorbeeld voordoen, handgebaren, of het aanduiden van de plaats waar zich instructies, verzamelplaatsen, reddingsmiddelen of ontsnappingsroutes bevinden, wanneer niet mondeling kan worden gecommuniceerd;

    • d. de mate waarin aan de passagiers in hun moedertaal of -talen volledige veiligheidsinstructies zijn verstrekt;

    • e. de talen waarin de noodinstructies tijdens een noodsituatie of oefening worden omgeroepen, teneinde de passagiers vitale aanwijzingen te geven en het voor de bemanning mogelijk te maken om de passagiers bij te staan.

  • 4 Onverminderd het eerste lid draagt de scheepsbeheerder van een olie- of chemicaliëntankschip of een vloeibaargastankschip er zorg voor dat de kapitein, de officieren en gezellen in staat zijn met elkaar te communiceren in één of meer gemeenschappelijke werktalen.

Artikel 2.4.7. Verklaring communicatievaardigheid zeeschepen, niet zijnde vissersvaartuigen

  • 1 De scheepsbeheerder stelt een verklaring op waarin hij voor ieder onderdeel van artikel 2.4.6 voor zover het desbetreffende onderdeel betrekking heeft op zijn zeeschip, nauwkeurig vermeldt op welke wijze hij ten aanzien van zijn zeeschip uitvoering heeft gegeven aan zijn verplichtingen ingevolge dat artikel.

  • 2 De scheepsbeheerder verschaft de kapitein een exemplaar van de verklaring.

  • 3 De kapitein hangt het exemplaar van de verklaring op in een voor iedereen toegankelijke plaats.

  • 4 De verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

  • 5 In afwijking van het vierde lid heeft de verklaring voor passagiersschepen en ro-ro passagiersschepen een geldigheidsduur van één jaar.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens worden opgenomen in de verklaring.

Artikel 2.4.8. Communicatievaardigheid op vissersvaartuigen

De scheepsbeheerder van een vissersvaartuig draagt er zorg voor dat de schipper en dekofficieren van een vissersvaartuig van 24 meter of meer waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven voor onbeperkt vaargebied vissersvaartuigen, beschikken over toereikende kennis van de Engelse taal, waardoor zij in staat zijn:

  • a. kaarten en andere zeevaartkundige publicaties te gebruiken;

  • b. weerkundige gegevens en berichten met betrekking tot de veiligheid en het gebruik van het vissersvaartuig te begrijpen;

  • c. te communiceren met andere zeeschepen of tussen het vissersvaartuig en de autoriteiten te land;

  • d. de bij resolutie A.918(22) van de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen IMO Standard Marine Communication Phrases te begrijpen en te gebruiken.

Hoofdstuk 3. Vaarbevoegdheden en beroepseisen

Paragraaf 3.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1. Afgifte vaarbevoegdheidsbewijs

  • 1 Een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet wordt door Onze Minister afgegeven indien de aanvrager met de daarvoor benodigde kennisbewijzen, bekwaamheidsbewijzen, beroepseisen of diensttijd aantoont ten minste te voldoen aan de minimumeisen voor de betreffende functie:

    • a. genoemd in paragraaf 3.2 voor zover het functies betreft aan boord van een zeeschip, niet zijnde een zeilschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT of een vissersvaartuig;

    • b. genoemd in paragraaf 3.4 voor zover het functies betreft aan boord van een vissersvaartuig.

  • 2 Een kennisbewijs als bedoeld in het eerste lid of bekwaamheidsbewijs voor de zeilvaart mag ten hoogste 4 jaar voor de afgifte van het aangevraagde vaarbevoegdheidsbewijs zijn afgegeven.

  • 3 Een kennisbewijs of bekwaamheidsbewijs voor de zeilvaart dat meer dan 4 jaar geleden is afgegeven geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs nadat de aanvrager met goed gevolg een bij ministeriële regeling vast te stellen test als bedoeld in sectie A-1/11, onderdeel 3, van de STCW-code heeft afgerond.

Artikel 3.1.2. Geldigheid vaarbevoegdheidsbewijs

  • 1 Een vaarbevoegdheidsbewijs, met uitzondering van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een gezel, is geldig tot ten hoogste vijf jaar na de datum van afgifte.

  • 2 Een vaarbevoegdheidsbewijs voor een gezel is onbeperkt geldig.

  • 3 Een vaarbevoegdheidsbewijs waarvoor de aanvraag tot vernieuwing uiterlijk 3 maanden voor de vervaldatum van het betreffende vaarbevoegdheidsbewijs wordt ingediend, heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum.

Artikel 3.1.3. Vernieuwen vaarbevoegdheidsbewijs

  • 1 Een vaarbevoegdheidsbewijs wordt vernieuwd indien de houder diensttijd heeft opgedaan in een naar het oordeel van Onze Minister relevante functie waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist en die door de houder op grond van de aan hem toegekende bevoegdheden mocht worden vervuld, gedurende ten minste:

    • a. 12 maanden in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing; of

    • b. 3 maanden in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt voor een vaarbevoegdheidsbewijs aangegeven in welke functie of functies de vereiste diensttijd moet zijn opgedaan om in aanmerking te komen voor vernieuwing, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende criteria:

    • a. aan boord van welke categorieën zeeschepen de diensttijd moet zijn opgedaan;

    • b. aan boord van welke grootte, klasse of het voortstuwingsvermogen van zeeschepen de diensttijd moet zijn opgedaan, en

    • c. welke diensttijd, niet opgedaan aan boord van zeeschepen, in aanmerking wordt genomen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de diensttijd in een andere, bij ministeriële regeling vastgestelde, daarmee vergelijkbare functie worden vervuld.

  • 4 De bevoegdheden op een te vernieuwen vaarbevoegdheidsbewijs worden op verzoek van de aanvrager gewijzigd indien de aanvrager aantoont ten minste te beschikken over de daarvoor benodigde kennisbewijzen, beroepseisen of diensttijd.

Artikel 3.1.4. Vernieuwen vaarbevoegdheidsbewijs bij onvoldoende diensttijd

  • 1 Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop die niet op grond van artikel 3.1.3 door Onze Minister kan worden vernieuwd, wordt op verzoek vernieuwd indien de houder voorafgaand aan de aanvraag:

    • a. gedurende ten minste 3 maanden aaneengesloten diensttijd heeft opgedaan voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante functie boven de sterkte voor zover de geldigheid van het te vernieuwen vaarbewijs niet langer dan 5 jaar is verstreken als bedoeld in sectie A-1/11, onderdeel 5, eerste zinsnede, van de STCW-code;

    • b. gedurende ten minste 3 maanden aaneengesloten diensttijd heeft opgedaan voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante maar lagere functie dan waarvoor zijn ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs gold voor zover de geldigheid van het te vernieuwen vaarbewijs niet langer dan 5 jaar is verstreken en in de 30 maanden direct voor het verstrijken van het vaarbevoegdheidsbewijs ten minste 6 maanden diensttijd is opgedaan als bedoeld in sectie A-1/11, onderdeel 5, tweede zinsnede, van de STCW-code;

    • c. met goed gevolg een test als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, heeft afgerond; of

    • d. in het bezit is van een geldig kennisbewijs voor de betreffende functie, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid.

  • 2 Onze Minister geeft op verzoek een tijdelijk vaarbevoegdheidsbewijs af ten behoeve van het opdoen van de diensttijd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 3.1.5. Verloren gegaan vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs

  • 1 Een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs dat verloren is gegaan kan door Onze Minister tegen betaling worden vervangen door een duplicaat, waarvan de einddatum overeenkomt met de einddatum op het originele document.

  • 2 Indien de aanvrager van een duplicaat aanspraak kan maken op vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs, wordt hem desgevraagd met inachtneming van artikel 3.1.1 het vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs afgegeven.

Artikel 3.1.6. Vaarbevoegdheidsbewijs als geautomatiseerd bestand

  • 1 Een vaarbevoegdheidsbewijs kan op verzoek met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vast te stellen format voor een geautomatiseerd bestand worden afgegeven.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in artikel 3.1.1 genoemde bescheiden als geautomatiseerde bestanden.

Artikel 3.1.7. Beperkingen of aanvullingen vaarbevoegdheidsbewijs

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke beperkingen of aanvullingen mogen worden aangebracht op een vaarbevoegdheidsbewijs in verband met de aard van de lading, het soort zeeschip, het brutotonnage, het voortstuwingsvermogen, het type voortstuwing, de scheepslengte of het vaargebied.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kunnen op een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de handelsvaart of zeilvaart dan wel in de zeevisvaart in elk geval de aanvullingen en beperkingen worden opgenomen die bij die functie zijn vermeld in de paragrafen 3.2 tot en met 3.4.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de in het eerste en tweede lid, genoemde aanvullingen dan wel beperkingen op vaarbevoegdheidsbewijzen worden aangebracht.

Artikel 3.1.8. Inhoudelijke beroepseisen

Bij ministeriële regeling worden beroepseisen als bedoeld in de artikelen 23, eerste en tweede lid, 24, eerste lid, en 25, eerste lid, van de wet vastgesteld voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs.

Artikel 3.1.9. Erkenning vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs

  • 1 Onze Minister erkent een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet dat op grond van het STCW-verdrag is afgegeven door of namens een bevoegde autoriteit van een Lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland en met deze Lidstaat of andere staat een officiële verklaring is opgesteld als bedoeld in artikel 6, tweede lid van richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Onze Minister erkent een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet dat op grond van het STCW-verdrag is afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat, niet zijnde een Lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, indien ten aanzien van dat vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 20, tweede tot en met zesde lid, van richtlijn (EU) 2022/993en met deze andere staat een officiële verklaring is opgesteld als bedoeld in voorschrift I/10 van de bijlage bij het STCW-verdrag.

  • 3 Onze Minister erkent een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat die partij is bij het STCW F-verdrag, indien wordt voldaan aan de vereisten van bekwaamheid, afgifte en erkenning, bedoeld in voorschrift 7 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

  • 4 Onze Minister is bevoegd aan de tot het verstrekken en ontvangen van informatie bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, het STCW-verdrag of het STCW F-verdrag, informatie te verstrekken en van deze te ontvangen omtrent de erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs op grond van het STCW-verdrag of het STCW F-verdrag.

  • 5 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overlegd bij een aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs.

Artikel 3.1.10. Vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein of schipper

  • 1 Voor de erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein of schipper op grond van artikel 27, eerste lid, van de wet legt de aanvrager het bekwaamheidsbewijs wetgeving en openbaar gezag over.

  • 2 Zeevarenden in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie van eerste stuurman, plaatsvervangend schipper, hoofdwerktuigkundige, tweede werktuigkundige of eerste maritiem officier dat erkend is op grond van artikel 27, eerste lid, van de wet, nemen voor aanvang van hun dienst aan boord kennis van de voor het in het eerste lid genoemde bekwaamheidsbewijs van belang zijnde maritieme regelgeving. Van deze kennisneming wordt schriftelijk bewijs vastgelegd.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden de beroepseisen vastgesteld voor de verkrijging van het in het eerste lid genoemde bekwaamheidsbewijs.

Artikel 3.1.11. Aanvaarding buitenlands vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs

Onze Minister aanvaardt:

  • a. een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie van gezel dat is afgeven door een staat die als verdragspartij is bij het STCW-verdrag;

  • b. een bekwaamheidsbewijs, niet zijnde een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet, dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte of Zwitserland of door een andere staat die verdragspartij is bij het STCW-verdrag.

Paragraaf 3.2. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening zeeschepen

Artikel 3.2.1. Reikwijdte

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de minimumeisen voor een functie aan boord van een zeilschip van minder dan 500 GT.

Artikel 3.2.2. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een wachtstuurman van een zeeschip

Een wachtstuurman van een zeeschip is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/1, tweede lid, en voorschrift II/3, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.3. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een kapitein of eerste stuurman van een zeeschip

Een kapitein of eerste stuurman van een zeeschip is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/2, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.4. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een kapitein of eerste stuurman van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 3.000 GT

Een kapitein of eerste stuurman van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 3.000 GT is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/2, vierde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.5. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een wachtstuurman van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT

Een wachtstuurman van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/3, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.6. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een kapitein van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT

Een kapitein van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/3, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.7. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een wachtstuurman van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust

  • 1 Een wachtstuurman van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/3, vierde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van onderdelen van sectie-II/3 van de STCW-code overeenkomstig voorschrift II/3, zevende lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.8. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een kapitein van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust

  • 1 Een kapitein van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 GT dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/3, zesde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van onderdelen van sectie-II/3 van de STCW-code overeenkomstig voorschrift II/3, zevende lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.9. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een wachtlopend gezel dek die deel uitmaakt van de brugwacht van een zeeschip

Een wachtlopend gezel dek die deel uitmaakt van de brugwacht van een zeeschip met een brutotonnage van 500 GT of meer, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/4, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.10. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een gekwalificeerd gezel dek van een zeeschip

Een gekwalificeerd gezel dek die deel uitmaakt van de dekdienst van een zeeschip met een brutotonnage van 500 GT of meer, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/5, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.11. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een wachtwerktuigkundige belast met de machinekamerwacht in een bemande machinekamer, of de aangewezen werktuigkundigen, belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer van een zeeschip

Een wachtwerktuigkundige van een zeeschip is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift III/1, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.12. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een hoofdwerktuigkundige of tweede werktuigkundige van een zeeschip

Een hoofdwerktuigkundige of tweede werktuigkundige van een zeeschip is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift III/2, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.13. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een hoofdwerktuigkundige of tweede werktuigkundige van een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie tot 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Een hoofdwerktuigkundige of tweede werktuigkundige van een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie tot 3.000 kW voortstuwingsvermogen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift III/3, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.14. Beroepseisen door een stoomvoortstuwingsinstallatie aangedreven zeeschip

Een hoofdwerktuigkundige, tweede werktuigkundige of eerste maritiem officier aan boord van een zeeschip voorzien van een stoomvoortstuwingsinstallatie is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs stoomvoortstuwing dat ten minste voldoet aan tabel A-III/1, onderdeel 2, van de STCW-code.

Artikel 3.2.15. Beroepseisen door een gasturbinevoortstuwingsinstallatie aangedreven zeeschip

Een hoofdwerktuigkundige, tweede werktuigkundige of eerste maritiem officier van een zeeschip voorzien van een gasturbinevoortstuwingsinstallatie is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs gasturbinevoortstuwing dat ten minste voldoet aan tabel A-III/1, onderdeel 3, van de STCW-code.

Artikel 3.2.16. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een wachtlopend gezel machinekamer die deel uitmaakt van de machinekamerwacht in een bemande machinekamer, of die aangewezen is om dienst te doen belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer van een zeeschip

Een wachtlopend gezel machinekamer die deel uitmaakt van de machinekamerwacht of is aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer van een zeeschip is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift III/4, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.17. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een gekwalificeerd gezel machinekamer in een bemande machinekamer of in een tijdelijk onbemande machinekamer van een zeeschip

Een gekwalificeerd gezel machinekamer in een bemande machinekamer of in een tijdelijk onbemande machinekamer van een zeeschip is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift III/5, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.18. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een officier elektrotechniek van een zeeschip

Een officier elektrotechniek van een zeeschip is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift III/6, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.19. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een gezel elektrotechniek van een zeeschip

Een gezel elektrotechniek van een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift III/7, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.20. Minimumeisen alternatief vaarbevoegdheidsbewijs maritiem officier of eerste maritiem officier van een zeeschip

Een vaarbevoegdheidsbewijs maritiem officier of eerste maritiem officier dat is afgegeven op grond van voorschrift VII/1 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 is gelijkwaardig aan een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie van wachtstuurman, eerste stuurman, kapitein, wachtwerktuigkundige, tweede werktuigkundige of hoofdwerktuigkundige, voor zover dat vaarbevoegdheidsbewijs voldoet aan de eisen voor de desbetreffende, functie, bedoeld in bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.21. Minimumeisen alternatief vaarbevoegdheidsbewijs wachtlopend gezel dek en machinekamer van een zeeschip

Een vaarbevoegdheidsbewijs wachtlopend gezel dek en machinekamer dat is afgegeven op grond van voorschrift VII/1 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 is gelijkwaardig aan een vaarbevoegdheidsbewijs voor een wachtlopend gezel dek of een wachtlopend gezel machinekamer, voor zover dat vaarbevoegdheidsbewijs voldoet aan de eisen voor de desbetreffende, functie, bedoeld in bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.22. Minimumeisen alternatief vaarbevoegdheidsbewijs gekwalificeerd gezel dek en machinekamer van een zeeschip

Een vaarbevoegdheidsbewijs gekwalificeerd gezel dek en machinekamer dat is afgegeven op grond van voorschrift VII/1 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 is gelijkwaardig aan een vaarbevoegdheidsbewijs voor een gekwalificeerd gezel dek of een gekwalificeerd gezel machinekamer, voor zover dat vaarbevoegdheidsbewijs voldoet aan de eisen voor de desbetreffende, functie, bedoeld in bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.2.23. Uitwerking eisen per vaarbevoegdheidsbewijs

Bij ministeriële regeling worden voor elk vaarbevoegdheidsbewijs, genoemd in deze paragraaf, kennisbewijzen, bekwaamheidsbewijzen, diensttijdvereisten en bijzondere of aanvullende beroepseisen vastgesteld waarmee voldaan wordt aan de voor die functie gestelde minimumeisen en die recht geven op een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs voor de betreffende functie.

Paragraaf 3.3. Bijzondere beroepseisen bepaalde scheepstypen

Artikel 3.3.1. Bijzondere beroepseisen olie- of chemicaliëntankschip

  • 1 Een zeevarende aan wie speciale taken en verantwoordelijkheden zijn opgedragen met betrekking tot de lading en de daarbij behorende uitrusting van een olie- of chemicaliëntankschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen dat ten minste voldoet aan voorschrift V/1-1, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige, eerste maritiem officier of zeevarende die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het laden, lossen, de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis, de behandeling van de lading, het reinigen van tanks of andere werkzaamheden met betrekking tot de lading van een olietankschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling olietankschepen voor gevorderden dat ten minste voldoet aan voorschrift V/1-1, vierde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 3 Een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige, eerste maritiem officier of zeevarende die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het laden, lossen, de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis, de behandeling van de lading, het reinigen van tanks of andere werkzaamheden met betrekking tot de lading van een chemicaliëntankschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling chemicaliëntankschepen voor gevorderden dat ten minste voldoet aan voorschrift V/1-1, zesde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 4 Een in het eerste tot en met derde lid bedoeld bekwaamheidsbewijs van een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige, of eerste maritiem officier wordt op verzoek vernieuwd indien de houder:

    • a. in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste 3 maanden heeft dienstgedaan op een bij ministeriële regeling voorgeschreven type tankschip; of

    • b. in bezit is van een bekwaamheidsbewijs ten bewijze van het gevolgd hebben van een passende herhalingstraining die ten minste voldoet aan voorschrift V/1-1 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.3.2. Bijzondere beroepseisen vloeibaargastankschip

  • 1 Een zeevarende aan wie speciale taken en verantwoordelijkheden zijn opgedragen met betrekking tot de lading en de daarbij behorende uitrusting van een vloeibaargastankschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen dat ten minste voldoet aan voorschrift V/1-2, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige, eerste maritiem officier of zeevarende die rechtstreeks verantwoordelijkheid is voor het laden, lossen, de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis, de behandeling van de lading, het reinigen van tanks of andere werkzaamheden met betrekking tot de lading van een vloeibaargastankschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden dat ten minste voldoet aan voorschrift V/1-2, vierde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 3 Een in het eerste en tweede lid bedoeld bekwaamheidsbewijs van een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige of eerste maritiem officier wordt op verzoek vernieuwd indien de houder:

    • a. in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste 3 maanden heeft dienstgedaan op een bij ministeriële regeling voorgeschreven type tankschip; of

    • b. in bezit is van een bekwaamheidsbewijs ten bewijze van het gevolgd hebben van een passende herhalingstraining die ten minste voldoet aan voorschrift V/1-2 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

Artikel 3.3.3. Bijzondere beroepseisen passagiersschip

  • 1 Een zeevarende van een passagiersschip die in overeenstemming met zijn functie of werkzaamheden en verantwoordelijkheden vertrouwd is met noodsituaties aan boord van dat passagiersschip, is in het bezit van een schriftelijk bewijs dat hij geoefend is in familiarisatie voor noodsituaties aan boord van passagiersschepen als bedoeld in voorschrift V/2, vijfde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een zeevarende die in de passagiersruimten van een passagiersschip direct bij de dienstverlening aan passagiers in passagiersruimten is betrokken, is in het bezit van een schriftelijk bewijs dat hij geoefend is in dienstverlening aan passagiers aan boord van dat zeeschip dat ten minste voldoet aan voorschrift V/2, zesde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 3 Een kapitein, officier of zeevarende die in de alarmrol is belast met de hulpverlening aan passagiers van een passagiersschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs dat hij geoefend is in groepsbegeleiding dat ten minste voldoet aan voorschrift V/2, zevende lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 4 Een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige, eerste maritiem officier of zeevarende die in de alarmrol is aangewezen en verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties van een passagiersschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs crisisbeheersing en menselijk gedrag dat ten minste voldoet aan voorschrift V/2, achtste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 5 Een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige, eerste maritiem officier of zeevarende die directe verantwoordelijkheid draagt voor het aan en van boord gaan van passagiers, het laden, lossen of veilig stuwen van de lading of het sluiten van openingen in de romp van een ro-ro-passagierschip, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp dat ten minste voldoet aan voorschrift V/2, negende lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 6 Een zeevarende als bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid toont door middel van schriftelijk bewijs, met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar, aan:

    • a. in de voorgaande periode van 5 jaar ten minste 12 maanden dienst te hebben gedaan op een passagiersschip;

    • b. in de voorgaande periode van 6 maanden ten minste 3 maanden dienst te hebben gedaan op een passagiersschip; of

    • c. met goed gevolg te hebben deelgenomen aan een passende herhalingstraining die ten minste voldoet aan voorschrift V/2, vierde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 7 In plaats van een bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs als bedoeld in het vierde of vijfde lid kan worden volstaan met een aantekening van de door de zeevarende gevolgde training in het krachtens artikel 5, eerste lid, van de wet bij te houden overzicht.

Artikel 3.3.4. Bijzondere beroepseisen IGF-schip

  • 1 Een zeevarende van een zeeschip dat is onderworpen aan de IGF-code is op passende wijze vertrouwd gemaakt met het zeeschip en de uitrusting als bedoeld in voorschrift V/3, derde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een zeevarende die is belast met aangewezen veiligheidstaken die verband houden met de zorg voor, het gebruik van of de noodrespons ten aanzien van de brandstof van een zeeschip dat is onderworpen aan de IGF-code, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs basistraining IGF-code dat ten minste voldoet aan voorschrift V/3, vijfde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 3 Een kapitein, hoofdwerktuigkundige, tweede werktuigkundige, werktuigkundige, maritiem officier, eerste maritiem officier of zeevarende die rechtstreeks is belast met de zorg voor en het gebruik van brandstoffen en brandstofsystemen van een zeeschip dat is onderworpen aan de IGF-code, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF-code dat ten minste voldoet aan voorschrift V/3, achtste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 4 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het tweede of derde lid wordt op verzoek vernieuwd indien de houder aantoont dat hij gedurende vijf jaar voorafgaand aan de vernieuwing ten minste drie maanden relevante diensttijd heeft opgedaan of met goed gevolg heeft deelgenomen aan een passende herhalingstraining die voldoet aan voorschrift V/3, elfde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU)2022/993.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten van zeevarenden die varen op een met gas of brandstof met een laag vlampunt aangedreven zeeschip van minder dan 500 GT, niet zijnde een passagiersschip, bedoeld in de IGF-Code.

Artikel 3.3.5. Bijzondere beroepseisen zeeschip dat in poolwateren vaart

  • 1 Een kapitein, eerste stuurman, wachtstuurman, eerste maritiem officier of maritiem officier van een tankschip of een passagiersschip dat in open polaire wateren vaart is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code, dat ten minste voldoet aan voorschrift V/4, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een kapitein, eerste stuurman of eerste maritiem officier van een zeeschip dat in andere polaire wateren vaart is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining Polar-code, dat ten minste voldoet aan voorschrift V/4, derde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 3 Een wachtstuurman of maritiem officier van een zeeschip dat in andere polaire wateren vaart is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code, als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Een zeevarende van een zeeschip dat in polaire wateren vaart, is bekend met de apparatuur en de werkprocedures opgenomen in het operationeel handboek polaire wateren, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Polar-code.

  • 5 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste en tweede lid is geldig tot ten hoogste 5 jaar na de datum van afgifte.

  • 6 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt op verzoek vernieuwd indien de houder:

    • a. in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van vernieuwing ten minste 2 maanden heeft dienstgedaan in een functie waarvoor het bezit van dat bekwaamheidsbewijs;

    • b. ervaring heeft opgedaan in een relevante functie waarbij de opgedane ervaring als gelijkwaardig kan worden beschouwd als bedoeld in sectie A-I/11, onderdeel 4, onderdeel 2, van de STCW-code; of

    • c. met goed gevolg een training voor het bekwaamheidsbewijs heeft afgerond.

Artikel 3.3.6. Icemaster

  • 1 Een zeevarende die op grond van paragraaf 12.3.2 van de Polar-code is belast met de uitvoering van paragraaf 12.3.1 van de Polar-code is ten minste in het bezit van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs als eerste stuurman of eerste maritiem officier voor het zeeschip waarop gevaren wordt en is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining Polar-code als bedoeld in artikel 3.3.5, tweede lid.

Artikel 3.3.7. Icemaster, tankschip of passagiersschip

  • 1 Artikel 3.3.5, eerste lid, is niet van toepassing op een kapitein, eerste stuurman, wachtstuurman, eerste maritiem officier of maritiem officier van een tankschip of een passagiersschip, dat in open polaire wateren vaart indien hij tijdens de uitoefening van zijn taken wordt geadviseerd door een zeevarende als bedoeld in artikel 3.3.6.

  • 2 Artikel 3.3.5, tweede en derde lid, is niet van toepassing op een kapitein, eerste stuurman, wachtstuurman, eerste maritiem officier of maritiem officier van een tankschip of een passagiersschip dat in bergy wateren vaart, indien hij tijdens de uitoefening van zijn taken wordt geadviseerd door een zeevarende als bedoeld in artikel 3.3.6.

  • 3 Artikel 3.3.5, tweede lid, is niet van toepassing op een kapitein, eerste stuurman of eerste maritiem officier van een tankschip of een passagiersschip dat in andere polaire wateren dan bergy wateren vaart indien hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code, als bedoeld in artikel 3.3.5, eerste lid, en hij tijdens de uitoefening van zijn taken wordt geadviseerd door een zeevarende als bedoeld in artikel 3.3.6.

Artikel 3.3.8. Icemaster, zeeschip, niet zijnde een tankschip of passagierschip

  • 1 Artikel 3.3.5, tweede en derde lid, is niet van toepassing op een kapitein, eerste stuurman, wachtstuurman, eerste maritiem officier of maritiem officier van een zeeschip, niet zijnde een tankschip of een passagiersschip dat in andere polaire wateren vaart met een ijsconcentratie van twee tiende of minder, als bedoeld in voorschrift 12.3.2, onderdelen 4 en 5, van de Polar-code indien hij tijdens de uitoefening van zijn taken wordt geadviseerd door een zeevarende als bedoeld in artikel 3.3.6.

  • 2 Artikel 3.3.5, tweede en derde lid, is niet van toepassing op een kapitein, eerste stuurman of eerste maritiem officier van een zeeschip, niet zijnde een tankschip of een passagiersschip, dat in andere polaire wateren vaart met een ijsconcentratie van meer dan twee tiende, als bedoeld in voorschrift 12.3.2, onderdeel 5, van de Polar-code indien hij tijdens de uitoefening van zijn taken wordt geadviseerd door een zeevarende als bedoeld in artikel 3.3.6 en hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code, als bedoeld in artikel 3.3.5, eerste lid.

Artikel 3.3.9. Bijzondere beroepseisen hogesnelheidschip

  • 1 Een kapitein, hoofdwerktuigkundige, eerste stuurman, tweede werktuigkundige, wachtstuurman, wachtwerktuigkundige, eerste maritiem officier of maritiem officier van hogesnelheidsschip is in het bezit van het bekwaamheidsbewijs type rating HSC-code dat ten minste voldoet aan voorschrift 18.3 van de HSC-code voor het hogesnelheidsschip waarop hij dienstdoet.

  • 2 Een zeevarende als bedoeld in het eerste lid toont door middel van schriftelijk bewijs met tussenpozen van niet meer dan 2 jaar aan in de voorgaande periode van 2 jaar ten minste 6 maanden dienst te hebben gedaan aan boord van het in het bekwaamheidsbewijs genoemde hogesnelheidsschip.

Artikel 3.3.10. Uitwerking eisen per bijzondere beroepseis

Bij ministeriële regeling worden voor elke bijzondere beroepseis genoemd in deze paragraaf bekwaamheidsbewijzen, schriftelijke bewijzen of diensttijdvereisten vastgesteld waarmee voldaan wordt aan de voor die bijzondere beroepseis gestelde minimumeisen en die recht geven op een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs voor die bijzondere beroepseis.

Paragraaf 3.4. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening vissersvaartuigen

Artikel 3.4.1. Reikwijdte

Deze paragraaf bevat de minimumeisen die recht geven op een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs voor een functie van een vissersvaartuig, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Artikel 3.4.2. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen

Een stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/2 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.3. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een schipper en een plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen

Een schipper en een plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/1 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.4. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen

Een stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/4 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.5. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een schipper en e meteren plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen

Een schipper en een plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van 24 meter of meer die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/3 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.6. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen

Een stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/2 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.7. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een schipper en een plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen

Een schipper en een plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in onbeperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/1 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.8. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen

Een stuurman zeevisvaart van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/4 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.9. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een schipper en een plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen

Een schipper en een plaatsvervangend schipper van een vissersvaartuig met een scheepslengte van minder dan 24 meter die vaart in beperkte wateren vissersvaartuigen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/3 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.10. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een wachtlopend gezel zeevisvaart

Een wachtlopend gezel zeevisvaart die deel uitmaakt van de brugwacht van een vissersvaartuig is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/4, tweede lid, van de bijlage bij het STCW-verdrag.

Artikel 3.4.11. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een hoofdwerktuigkundige zeevisvaart of tweede werktuigkundige zeevisvaart van een vissersvaartuig met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3.000 kW voortstuwingsvermogen of meer

Een hoofdwerktuigkundige zeevisvaart of tweede werktuigkundige zeevisvaart van een vissersvaartuig met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3.000 kW voortstuwingsvermogen of meer is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/5 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.12. Minimumeisen vaarbevoegdheidsverlening voor een hoofdwerktuigkundige zeevisvaart of tweede werktuigkundige zeevisvaart van een vissersvaartuig met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van meer dan 750 kW en minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Een hoofdwerktuigkundige zeevisvaart of tweede werktuigkundige zeevisvaart van een vissersvaartuig met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van meer dan 750 kW en minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs dat ten minste voldoet aan voorschrift II/5 van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Artikel 3.4.13. Minimumeisen vaarbevoegdheidsbewijs stuurman-werktuigkundige zeevisvaart

Een stuurman-werktuigkundige zeevisvaart is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs stuurman-werktuigkundige zeevisvaart dat ten minste voldoet aan de eisen voor een functie van schipper of stuurman zeevisvaart en een functie als hoofdwerktuigkundige zeevisvaart of tweede werktuigkundige zeevisvaart.

Artikel 3.4.14. Uitwerking eisen per vaarbevoegdheidsbewijs

Bij ministeriële regeling worden voor elke functie, genoemd in deze paragraaf, kennisbewijzen, bekwaamheidsbewijzen, diensttijdvereisten en aanvullende beroepseisen vastgesteld waarmee voldaan wordt aan de voor die functie in paragraaf 3.4 gestelde minimumeisen en die recht geven op een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs voor die functie.

Paragraaf 3.5. Aanvullende beroepseisen

Artikel 3.5.1. Minimumeisen betreffende veiligheid en instructie over veiligheid

  • 1 Een zeevarende die is belast met taken op het gebied van veiligheid of het voorkomen van verontreiniging, van een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig, krijgt alvorens hij zijn taak aan boord aanvangt instructie in overeenstemming met sectie A-VI/1, paragraaf 1 van de STCW-code en is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/1 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een zeevarende niet zijnde een zeevarende als bedoeld in het eerste lid, krijgt, alvorens hij zijn taak aan boord aanvangt instructie in overeenstemming met sectie A-VI/1, paragraaf 1, van de STCW-code.

  • 3 Een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid is geldig tot ten hoogste 5 jaar na de datum van afgifte.

  • 4 Een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid wordt op verzoek vernieuwd indien de houder met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar aantoont een passende herhalingstraining te hebben gevolgd.

Artikel 3.5.2. Minimumeisen betreffende basistraining in en instructie over veiligheid voor vissers

  • 1 Een visser van een vissersvaartuig is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers dat ten minste voldoet aan voorschrift 1, hoofdstuk III, van de bijlage bij het STCW F-verdrag en artikel 31, onderdeel b, van het C188-verdrag.

  • 2 Een visser als bedoeld in het eerste lid krijgt, alvorens hij zijn taak aan boord aanvangt, voldoende informatie en instructie ten einde:

    • a. met de overige opvarenden over elementaire veiligheidszaken te kunnen spreken, begrip te hebben van de veiligheidssymbolen en de alarmseinen te kennen;

    • b. voldoende bekend te zijn met de aanwezige uitrusting en de bediening ervan, met inbegrip van de te nemen veiligheidsmaatregelen voordat hij de uitrusting gebruikt;

    • c. te weten wat te doen indien:

      • 1°. iemand over boord valt;

      • 2°. vuur of rook wordt ontdekt; of

      • 3°. het sein «brandalarm» of «schip verlaten» wordt gegeven;

    • d. te weten waar de reddingsgordels zich bevinden en hoe deze om te doen;

    • e. alarm te slaan en bekend te zijn met het gebruik van handbrandblussers;

    • f. te weten wat te doen bij een ongeluk voordat hulp wordt ingeroepen;

    • g. de brand- en waterdichte deuren, met uitzondering van die ter afsluiting van openingen in de romp, te kunnen sluiten en openen; en

    • h. te kunnen vaststellen waar de verzamelplaatsen bij het sein «schip verlaten», de plaatsen van inscheping in de reddingmiddelen en de ontsnappingsroutes bij noodgevallen zich bevinden.

  • 3 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste lid is geldig tot ten hoogste 5 jaar na de datum van afgifte.

  • 4 Een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers als bedoeld in het eerste lid wordt op verzoek vernieuwd indien de houder met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar aantoont een passende herhalingstraining te hebben gevolgd.

  • 5 De geldigheidsduur, als bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing tot en met 31 december 2029.

Artikel 3.5.3. Minimumeisen betreffende het gebruik van reddingmiddelen, hulpverleningsboten en snelle hulpverleningsboten

  • 1 Een kapitein, stuurman, werktuigkundige, officier elektrotechniek, maritiem officier of andere zeevarende belast met het gebruik van reddingmiddelen en hulpverleningsboten, niet zijnde snelle hulpverleningsboten, is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/2, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een kapitein, stuurman, werktuigkundige, officier elektrotechniek, maritiem officier of andere zeevarende belast met het gebruik van snelle hulpverleningsboten is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs snelle hulpverleningsboten dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/2, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 3 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste en tweede lid is geldig tot ten hoogste 5 jaar na de datum van afgifte.

  • 4 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt op verzoek vernieuwd indien de houder met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar aantoont een passende herhalingstraining te hebben gevolgd.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op vissers.

Artikel 3.5.4. Minimumeisen betreffende gevorderde brandbestrijdingstechnieken

  • 1 Een kapitein, stuurman, werktuigkundige, officier elektrotechniek, maritiem officier of andere zeevarende die is aangewezen om leiding te geven aan brandbestrijdingsoperaties aan boord van een zeeschip is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/3, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste lid is geldig tot ten hoogste 5 jaar na de datum van afgifte.

  • 3 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste lid wordt op verzoek vernieuwd indien de houder met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar aantoont een passende herhalingstraining te hebben gevolgd.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op vissers.

Artikel 3.5.5. Minimumeisen betreffende medische eerste hulp en medische verzorging

  • 1 Een kapitein of zeevarende die is aangewezen om eerste hulp te verlenen aan boord van een zeeschip is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/4, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 en richtlijn 92/29/EEG.

  • 2 Een kapitein of zeevarende die is aangewezen om medische verzorging aan boord van een zeeschip op zich te nemen is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/4, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 en richtlijn 92/29/EEG en een bekwaamheidsbewijs medische zorg dat ten minste voldoet aan de bekwaamheidsvereisten inzake medische verzorging, bedoeld in voorschrift VI/4, tweede lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 en richtlijn 92/29/EEG.

  • 3 Een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste en tweede lid is geldig tot ten hoogste 5 jaar na de datum van afgifte.

Artikel 3.5.6. Minimumeisen betreffende veiligheidsofficieren van een zeeschip

  • 1 Een zeevarende die is aangesteld als scheepsbeveiligingsfunctionaris is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs scheepsbeveiligingsfunctionaris dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/5, eerste lid, van bijlage I, bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 2 Andere zeevarenden dan zeevarenden als bedoeld in het eerste lid die zijn belast met taken op het gebied van beveiliging zoals aangegeven in het scheepsbeveiligingsplan, zijn in het bezit van een bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/6, vierde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 3 Elke andere zeevarende dan een zeevarende als bedoeld in het eerste en tweede lid is in het bezit van een bekwaamheidsbewijs bewustwording scheepsbeveiliging dat ten minste voldoet aan voorschrift VI/6, eerste lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993.

  • 4 Iedere zeevarende volgt, alvorens zijn taak aan boord te beginnen, een familiarisatietraining in scheepsbeveiliging of krijgt voldoende informatie en instructie om:

    • a. een beveiligingsincident te kunnen rapporteren;

    • b. de procedures bij een beveiligingsdreiging te kunnen volgen; en

    • c. deel te kunnen nemen aan beveiligingsgerelateerde nood- en eventualiteitenprocedures.

  • 5 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op zeevarenden in het bezit van het bekwaamheidsbewijs scheepsbeveiligingsfunctionaris.

  • 7 Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op vissers.

Artikel 3.5.7. Uitwerking eisen per aanvullende beroepseis

Bij ministeriële regeling worden voor elke beroepseis genoemd in deze paragraaf bekwaamheidsbewijzen, schriftelijke bewijzen of diensttijdvereisten vastgesteld waarmee voldaan wordt aan de voor die beroepseis gestelde minimumeisen en die recht geven op een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs voor de betreffende aanvullende beroepseis.

Paragraaf 3.6. Nadere regels medische geschiktheid zeevarenden

Artikel 3.6.1. Model van de geneeskundige verklaring zeevaart

Bij ministeriële regeling wordt het model van de geneeskundige verklaring zeevaart vastgesteld.

Artikel 3.6.2. Medisch onderzoek

  • 1 Ten behoeve van de afgifte van een geneeskundige verklaring zeevaart als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de wet wordt de zeevarende aan een medisch onderzoek onderworpen door een aangewezen of erkende keuringsarts.

  • 2 Indien de keuringsarts twijfels heeft omtrent de medische geschiktheid dan wel wanneer in de medische eisen, bedoeld in artikel 3.6.3, eerste lid, een specialistisch rapport is vereist, verwijst deze arts de zeevarende voor deelonderzoek door naar een specialist.

  • 3 Een geneeskundige verklaring zeevaart wordt afgegeven door een keuringsarts die heeft vastgesteld dat de zeevarende voldoet aan de voor die verklaring van toepassing zijnde medische eisen, bedoeld in artikel 3.6.3, eerste lid.

  • 4 Indien de gekeurde zeevarende gebruik wenst te maken van zijn recht om opnieuw te worden onderzocht, wordt hij onderzocht door een op grond van artikel 32, eerste lid, van de wet als scheidsrechter aangewezen keuringsarts.

  • 5 De in dit besluit bedoelde onderzoeken worden verricht door geneeskundigen die niet de behandelend arts of specialist van de zeevarende zijn.

Artikel 3.6.3. Medische eisen geneeskundige verklaring zeevaart

  • 1 Bij ministeriële regeling worden de medische eisen vastgesteld waaraan een zeevarende moet voldoen om in aanmerking te komen voor een geneeskundige verklaring zeevaart.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden de procedures en andere voorschriften vastgesteld die in acht worden genomen bij elk van de onderzoeken, bedoeld in artikel 3.6.2.

  • 3 Bij de vaststelling van de medische eisen wordt bepaald ten aanzien van welke nieuwe medische eisen een ontheffing als bedoeld in artikel 32, vijfde lid, van de wet kan worden verleend.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister aan een zeevarende ontheffing verlenen van één van de medische eisen indien naar zijn oordeel het niet voldoen aan die medische eis de veiligheid niet nadelig beïnvloedt.

Artikel 3.6.4. Geldigheidsduur geneeskundige verklaring zeevaart

  • 1 Een geneeskundige verklaring zeevaart wordt afgegeven met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaar dan wel een jaar indien het een verklaring met betrekking tot een persoon onder de leeftijd van achttien jaar betreft.

  • 2 Op medische gronden kan de keuringsarts een geneeskundige verklaring zeevaart afgeven voor een kortere duur dan die, genoemd in het eerste lid.

  • 3 De keuringsarts kan voorts een geneeskundige verklaring zeevaart afgeven voor een beperkt vaargebied dan wel met andere in die verklaring te vermelden beperkingen.

Artikel 3.6.5. Verklaring keuringsarts

  • 1 De keuringsarts kan de gekeurde zeevarende tijdelijk of blijvend ongeschikt voor de zeevaart verklaren.

  • 2 De gekeurde zeevarende is:

    • a. tijdelijk ongeschikt, indien op medische gronden wordt verwacht dat hij niet langer dan drie jaar voor de zeevaart ongeschikt zal zijn;

    • b. blijvend ongeschikt, indien op medische gronden wordt verwacht dat hij langer dan drie jaar voor de zeevaart ongeschikt zal zijn.

Artikel 3.6.6. Werkwijze keuringsarts

De keuringsarts die het onderzoek uitvoert, neemt de in artikel 3.6.3, eerste lid, bedoelde medische eisen, de in artikel 3.6.3, tweede lid, bedoelde procedures en andere voorschriften, en voor zover van toepassing, de artikelen 3.6.4 en 3.6.5 in acht.

Artikel 3.6.7. Aanwijzing of erkenning keuringsarts

  • 2 Indien het verzoek is ingediend door een geneeskundige die in het buitenland zijn praktijk houdt, vergewist Onze Minister zich van diens vakbekwaamheid.

  • 3 Onze Minister gaat niet over tot aanwijzing of erkenning van een geneeskundige indien diens onafhankelijkheid ten opzichte van werkgevers, werknemers of hun organisaties niet gewaarborgd is, of ingeval diens professionele kundigheden, praktijkervaring of beroepsuitrusting naar zijn oordeel ontoereikend zijn.

  • 4 Bij het besluit van Onze Minister over de aanwijzing of erkenning worden het aantal al aangewezen of erkende geneeskundigen en de spreiding over het land in relatie tot de regionale of plaatselijke behoefte in aanmerking genomen.

  • 5 De aanwijzing of erkenning als keurend arts wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

  • 6 De aangewezen of erkende keuringsarts is verplicht de door Onze Minister aangewezen nascholingscursussen te volgen. De kosten van deelname komen voor rekening van de betrokken keuringsarts.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aanwijzing en de erkenning van geneeskundigen als keurend arts voor de scheepvaart.

Artikel 3.6.8. Intrekken aanwijzing of erkenning keuringsarts of medisch scheidsrechter

Onze Minister trekt een aanwijzing of erkenning in indien de keuringsarts of medisch scheidsrechter:

  • a. de algemeen geldende medische of ethische normen niet in acht neemt;

  • b. zich bij herhaling niet houdt aan het gestelde in de artikelen 3.6.2 tot en met 3.6.6 of zijn beroepsuitrusting niet toereikend is voor zijn taak als keuringsarts;

  • c. valse of vervalste verklaringen heeft afgegeven;

  • d. niet meer in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, vermeld is als arts;

  • e. onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis;

  • f. anderszins niet meer gerechtigd is de geneeskunst uit te oefenen;

  • g. een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend;

  • h. diens onafhankelijkheid ten opzichte van werkgevers, werknemers of hun organisaties niet langer gewaarborgd is;

  • i. een te gering aantal keuringen heeft verricht om door praktische ervaring zijn bekwaamheid als keuringsarts op peil te houden, of

  • j. heeft verzuimd een voor hem aangewezen nascholingscursus te volgen.

Artikel 3.6.9. Geneeskundige verklaring zeevaart op basis ander onderzoek

  • 1 De Medisch Adviseur Scheepvaart kan op verzoek aan een zeevarende die in het bezit is van een verklaring die gebaseerd is op een ander medisch geneeskundig onderzoek dan bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, een geneeskundige verklaring zeevaart afgeven.

  • 2 De geneeskundige verklaring zeevaart wordt alleen afgegeven als:

    • a. de zeevarende voldoet aan medische eisen die naar zijn oordeel gelijkwaardig zijn aan het geheel van de op grond van artikel 6.3.6, eerste lid, vastgestelde medische eisen;

    • b. de verklaring die gebaseerd is op een ander medisch onderzoek niet langer dan twee jaar voor het verzoek is afgegeven.

Hoofdstuk 4. Werk- en leefomstandigheden

Paragraaf 4.1. Accommodatie, voeding en overige voorzieningen voor zeevarenden

Artikel 4.1.1. Voeding en drinkwater

  • 1 De scheepsbeheerder voorziet de zeevarenden aan boord van een zeeschip kosteloos van voeding en drinkwater van voldoende hoeveelheid, kwaliteit, voedingswaarde en variëteit en rekening houdend met godsdienstige voorschriften en culturele gebruiken, in overeenstemming met de daaraan bij ministeriële regeling gestelde voorschriften.

  • 3 De voorraden voeding en drinkwater en de ruimten en apparatuur voor de opslag, bewerking en bereiding van voeding en drinkwater worden regelmatig door of namens de kapitein geïnspecteerd overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde regels.

  • 4 Degene die aan boord tot taak heeft de voeding voor de zeevarenden te beheren en te bereiden, voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde voorschriften.

Paragraaf 4.2. Certificaat maritieme arbeid en visserij-arbeidscertificaat

Artikel 4.2.1. Afgifte en voorschriften certificaat maritieme arbeid

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. het onderzoek waaraan zeeschepen zijn onderworpen ter verkrijging en verlenging van een certificaat maritieme arbeid of tijdens de geldigheidsduur daarvan, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de frequentie waarmee zij worden verricht;

    • b. de registratie van de bij de inspectie verzamelde onderzoeksgegevens;

    • c. de geldigheid van het certificaat maritieme arbeid en de verlenging van de geldigheidsduur daarvan;

    • d. de voorwaarden voor afgifte van voorlopige certificaten maritieme arbeid;

    • e. regels met betrekking tot de documenten waarmee kan worden aangetoond dat voldaan wordt aan het Aanhangsel A5-1 van het MLC-verdrag.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid te verstrekken gegevens en te overleggen bescheiden; en

    • b. de modellen van het certificaat maritieme arbeid en het voorlopige certificaat maritieme arbeid.

  • 3 Het bepaalde bij of krachtens dit artikel is niet van toepassing op vissersvaartuigen.

Artikel 4.2.2. Vervallen of intrekken certificaat maritieme arbeid

  • 1 Een certificaat maritieme arbeid vervalt, indien:

    • a. een deel van het zeeschip wordt verbouwd waarvoor de krachtens artikel 4.2.1, eerste lid, gestelde voorschriften gelden, of in de inrichting of de uitrusting waarvoor de krachtens artikel 4.2.1, eerste lid, gestelde voorschriften gelden, ingrijpende wijzigingen worden aangebracht;

    • b. het zeeschip een buitenlands zeeschip wordt;

    • c. het tijdvak waarvoor het certificaat geldt, is verstreken;

    • d. het tijdens de geldigheidsduur van het certificaat verplicht gestelde onderzoek niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden, tenzij het gaat om een bij ministeriële regeling omschreven geval;

    • e. het zeeschip van naam verandert of een ander letterteken of nummer krijgt, of

    • f. het zeeschip niet langer wordt beheerd door de scheepsbeheerder vermeld op het certificaat maritieme arbeid.

  • 2 Onze Minister kan een certificaat intrekken, indien blijkt dat:

    • a. de bouw, de inrichting of de uitrusting van het zeeschip waarvoor de krachtens artikel 4.2.1, eerste lid, gestelde voorschriften gelden, in belangrijke mate afwijkt van de gegevens van het certificaat;

    • b. het zeeschip of de scheepsbeheerder niet langer voldoet aan de voor het desbetreffende zeeschip afgegeven verklaring naleving maritieme arbeid en de vereiste corrigerende maatregelen niet zijn getroffen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een certificaat maritieme arbeid in bij die regeling te bepalen gevallen ook vervalt, indien het zeeschip aan zijn oorspronkelijke bestemming wordt onttrokken.

  • 4 De scheepsbeheerder zendt een vervallen of ingetrokken certificaat, niet zijnde een geautomatiseerd bestand, zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.

Artikel 4.2.3. Afgifte en voorschriften visserij-arbeidscertificaat

  • 1 Een visserij-arbeidscertificaat wordt afgegeven indien wordt voldaan aan artikel 41 van het C188-verdrag.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt een opsomming voorgeschreven van de op grond van artikel 41 het C188-verdrag gestelde voorschriften.

Hoofdstuk 5. Tuchtrechtspraak

Artikel 5.1. Ervaringseisen leden tuchtcollege

  • 1 De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet zijn personen:

    • a. aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad van Bachelor op het gebied van het Nederlands recht en tevens de graad van Master op het gebied van het Nederlands recht is verleend; of

    • b. die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het Nederlands recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht hebben verkregen om de titel meester te voeren.

  • 2 Tien leden en acht plaatsvervangende leden hebben gedurende de aan hun benoeming voorafgaande periode van tien jaar ten minste vijf jaar als kapitein of als scheepsofficier aan boord van een ander zeeschip dan een vissersvaartuig gevaren.

  • 3 Vier leden en vier plaatsvervangende leden hebben gedurende de aan hun benoeming voorafgaande periode van tien jaar ten minste vijf jaar als schipper of als scheepsofficier aan boord van een vissersvaartuig gevaren.

  • 4 Voorts worden als plaatsvervangend lid benoemd:

    • a. twee reders;

    • b. twee waterbouwkundigen;

    • c. twee registerloodsen; en

    • d. twee hydrografen.

Artikel 5.2. Ervaringseisen van de secretaris en plaatsvervangende secretarissen tuchtcollege

  • 1 De secretaris en de plaatsvervangende secretarissen zijn personen:

    • a. aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend; of

    • b. die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht heeft verkregen om de titel meester te voeren.

Artikel 5.3. Aanhangig maken klacht

Een verzoek of een klacht wordt schriftelijk of als geautomatiseerd bestand en met redenen omkleed ingediend bij de voorzitter van het tuchtcollege. Een klacht van een belanghebbende vermeldt de naam, het adres en de woonplaats van de klager. Een verzoek en een klacht bevatten voorts ten minste de volgende gegevens:

  • a. de naam en, voor zover bekend, het adres en de woonplaats van de kapitein of de scheepsofficier op wie het verzoek of de klacht betrekking heeft, en indien het verzoek of de klacht betrekking heeft op een scheepsofficier, de functie aan boord van het zeeschip die de scheepsofficier ten tijde van de gewraakte gedraging vervulde;

  • b. de naam en, voor zover bekend, het type van het zeeschip, aan boord waarvan de gewraakte gedraging heeft plaatsgevonden;

  • c. een omschrijving van de gedraging, waarop het verzoek of de klacht betrekking heeft;

  • d. de bezwaren die tegen de gewraakte gedraging zijn gerezen.

Artikel 5.4. Verzending beslissing tuchtcollege

  • 1 De secretaris zendt onverwijld een afschrift van de beslissing van het tuchtcollege:

    • a. bij aangetekende brief en als geautomatiseerd bestand aan de betrokken kapitein of scheepsofficier;

    • b. bij gewone brief en als geautomatiseerd bestand aan Onze Minister en aan de klager.

  • 2 Indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, deelt de secretaris in zijn aangetekende brief en als geautomatiseerd bestand aan de betrokken kapitein of scheepsofficier mede: de datum waarop de schorsing ingaat, de verplichting om zijn vaarbevoegdheidsbewijs vóór die datum in te leveren bij het in artikel 76, eerste lid, van de wet genoemde Centraal register bemanningsgegevens, alsmede de gevolgen van het niet tijdig inleveren van het vaarbevoegdheidsbewijs, bedoeld in artikel 57, vierde lid van de wet.

  • 3 De secretaris zendt een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege alsmede van de aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Paragraaf 6.2. Overgangsbepalingen zeevisvaart

Artikel 6.2.1

In deze paragraaf wordt onder «besluit van 31 januari 2019» verstaan: Besluit van 31 januari 2019 tot wijziging van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart in verband met een modernisering van de bemanningsvoorschriften voor de zeevisvaart, met inbegrip van de uitvoering van verdragsbepalingen vanwege de ratificatie van het STCW F-verdrag (Stb. 2019, 44).

Artikel 6.2.2

Een op grond van artikel 125ff van het Besluit van 31 januari 2019 met een certificaat basisveiligheid voor vissers als bedoeld in artikel 40a van dat besluit gelijkgesteld certificaat geldt als een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers als bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid.

Artikel 6.2.3

Een op grond van artikel 125gg van het Besluit van 31 januari 2019 met het in de artikelen 40, tweede lid, en 117a, eerste en tweede lid, van dat besluit genoemde certificaat reddingmiddel gelijkgesteld certificaat geldt, voor zover het een visser betreft, als een bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen als bedoeld in artikel 3.4.2.

Artikel 6.2.4

Een op grond van artikel 125ii van het Besluit van 31 januari 2019 met een bekwaamheidsbewijs scheepskok als bedoeld in artikel 120, tweede lid, van dat besluit gelijkgesteld diploma geldt, voor zover het een visser betreft, als een bekwaamheidsbewijs scheepskok als bedoeld in artikel 2.4.4, tweede lid.

Paragraaf 6.3. Slotbepalingen

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 maart 2025

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

B. Madlener

Uitgegeven de elfde april 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D.M. van Weel