Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028

[Regeling vervalt per 01-01-2029.]
Geraadpleegd op 28-04-2025.
Geldend van 05-04-2025 t/m heden

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp van 26 maart 2025, nr.BZ2514509, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,

Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op subsidiëring van activiteiten gericht op bevordering van internationale handel en innovatiesamenwerking van ondernemingen, gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

  • 1 Aanvragen voor subsidie in het kader van de eerste openstelling van het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 worden ingediend vanaf 2 juni 2025 tot en met 30 september 2025, 15.00 uur Nederlandse tijd.

  • 2 Aanvragen voor subsidie in het kader van de tweede openstelling van het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 worden ingediend vanaf 1 juni 2026 tot en met 30 september 2026, 15.00 uur Nederlandse tijd.

  • 3 Aanvragen voor subsidie in het kader van de derde openstelling van het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 worden ingediend vanaf 1 juni 2027 tot en met 30 september 2027, 15.00 uur Nederlandse tijd.

  • 4 Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 worden ingediend aan de hand van een door de minister beschikbaar gesteld formulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden1.

Artikel 3

  • 1 Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een subsidieplafond van € 1.000.000.

  • 2 Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, een subsidieplafond van € 1.000.000.

  • 3 Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, derde lid, een subsidieplafond van € 1.000.000.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2029 met dien verstande dat het besluit van toepassing blijft subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,

namens deze,

de Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen,

M. Sweers

Bijlage

1. Achtergrond

Ter bevordering van de internationale economische betrekkingen en de buitenlandse handel zijn toegang tot wereldwijde markten, internationale partnerschappen en kennis essentieel. Tevens draagt dit bij aan het Nederlandse verdienvermogen en het ondernemingsklimaat. Internationale handel bevordert wereldwijd wederkerige afhankelijkheid, zorgt voor meer en betaalbaardere producten en stimuleert de overdracht van kennis en samenwerking op internationaal niveau.

Het midden- en kleinbedrijf (mkb) vormt de kern van de Nederlandse economie, is verantwoordelijk voor het merendeel van de werkgelegenheid en levert een belangrijke bijdrage aan onze algehele welvaart. Ondernemingen die actief zijn op de internationale markt vertonen over het algemeen betere prestaties dan de ondernemingen die zich enkel op de binnenlandse markt concentreren. Deze ondernemingen zijn vaak groter, efficiënter, innovatiever, en intensiever in hun kapitaalgebruik.

Teneinde geïnformeerd te zijn over de actualiteiten, noden en ontwikkelingen die Nederlandse ondernemingen ervaren bij internationaal zaken doen, om ondernemingen te ondersteunen op een manier waarmee zowel regionaal als nationaal internationaliseringsbeleid in de praktijk en de uitvoering meer geïntegreerd wordt, en om mkb te helpen internationaliseren, heeft de minister besloten het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 (hierna subsidieprogramma) op te zetten. Met het subsidieprogramma wordt bijgedragen aan de realisatie van het buitenlandse handels- en innovatiebeleid, met een verhoogde focus op de benadering van internationalisering door de regio's2.

Het subsidieprogramma is gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met het Trade Relations programma, uitgevoerd door het Trade and Innovate NL-netwerk (TINL-netwerk), bestaande uit de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen en grote steden (ook wel TINL-partners genoemd). In de afgelopen periode heeft dit netwerk ervaring opgedaan bij het identificeren van relevante mkb-ondernemingen en het bieden van ondersteuning aan deze ondernemingen voor hun internationalisering.

Met gerichte, individuele gesprekken met ondernemingen in de regio kan het TINL-netwerk ondernemingen ondersteunen bij het zetten van stappen in het buitenland.

2. Uitvoerder

De minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken. RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.

3. Begrippen

In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:

  • Minister: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp;

  • Onderneming: een rechtspersoon die economische activiteiten uitvoert; een economische activiteit is iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden;

  • OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen: algemene beginselen voor internationaal ondernemen die het uitgangspunt zijn voor het IMVO-beleid van de Nederlandse regering. De rode draad is het in acht nemen van de ‘regels’ van het land waar een onderneming actief is en verantwoord ketenbeheer. De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor ondernemingen voor zaken zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie. In de OESO-richtlijnen worden deze en andere begrippen nader gedefinieerd en uitgewerkt3.

4. Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 (TRP 2026–2028)

4.1. Doel en doelgroep

Binnen het TINL-netwerk bundelen partners hun krachten om gezamenlijk de internationale handel en innovatiesamenwerking duurzaam te bevorderen, met een focus op een gecoördineerde en proactieve aanpak. Het doel is het succesvol ondersteunen en faciliteren van Nederlandse ondernemingen bij het betreden van internationale markten.

De regionale partners van het TINL-netwerk zijn regionale ontwikkelingsmaatschappijen en de vertegenwoordigers van de drie belangrijkste steden – Amsterdam, Rotterdam en Regio Eindhoven. Naast het ondersteunen van de meest vooruitstrevende Nederlandse ondernemingen, richten zij zich ook op het brede mkb dat zich bezighoudt met innovatie, investering en internationalisering. Hiermee benadrukken zij het inclusieve karakter van hun inspanningen en hun streven naar een brede duurzame economische impact, mogelijk gemaakt door hun sterke ontwikkelingscapaciteiten en nauwe samenwerking met de Rijksoverheid.

Subsidies binnen dit subsidieprogramma zijn gericht op organisaties met een eigen rechtspersoonlijkheid die deel uitmaken van het TINL-netwerk. Om in aanmerking te komen voor subsidie, moet de aanvrager verbonden zijn aan het TINL-netwerk en beschikken over voldoende personele en materiële middelen om de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd te kunnen uitvoeren.

4.2. Adviestraject

Voordat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend dient een verplicht adviestraject te worden doorlopen aan de hand van een daartoe ingediende quick scan. Het adviestraject eindigt met een advies van RVO. De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het staat vrij om na het advies wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als de aanvrager vervolgens besluit om een aanvraag in te dienen is en blijft het altijd de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.

Aangezien met de verwerking van een verzoek om een quick scan vier weken is gemoeid, kunnen quick scans niet later worden ingediend dan vier weken voor sluiting van de aanvraagtermijn van een openstelling.

4.3. Subsidiabele activiteiten

Voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma komen de volgende, op Nederlandse ondernemingen gerichte, activiteiten in aanmerking:

  • a. Minimaal 75% van de activiteiten bestaat uit het fysiek bezoeken van Nederlandse ondernemingen in de regio met een focus op handelsbevordering en internationale innovatiesamenwerking als onderdeel van internationalisering.

  • b. Maximaal 25% van de activiteiten bestaat uit het organiseren en uitvoeren van evenementen, beurzen en (economische) missies met een internationale focus. Deze activiteiten, variërend in omvang en duur, kunnen zowel in Nederland als in het buitenland plaatsvinden.

ad a. Fysieke bezoeken

Het fysiek bezoeken van ondernemers leidt tot een gestructureerde aanpak voor:

  • Het in kaart brengen van het onbenut exportpotentieel en de behoeften van het mkb, inclusief trends, knelpunten en kansen in specifieke markten, sectoren, thema's en waardeketens. Het onderzoekt ook de geboden en gemiste publieke dienstverlening.

  • Het bieden van maatwerkondersteuning aan ondernemingen, zowel via publieke dienstverlening als doorverwijzingen naar private partijen.

  • Het verzamelen en analyseren van data (via een internationaliseringsrapport) over sectoren, ondernemersbehoeften en belemmeringen, die strategisch inzicht geven in mogelijkheden om het mkb export klaar te maken en de publiek-private samenwerking te versterken.

De bezoeken richten zich primair op mkb ondernemingen (tenminste 70% van het totaal aantal te bezoeken ondernemingen op jaarbasis) met gerede producten of diensten (dat wil zeggen gereed om de markt op te gaan), die zich vanuit Nederland (binnen een termijn van drie jaar) internationaal willen positioneren of hun internationale positie structureel willen uitbouwen. Deze ondernemingen moeten aansluiten bij de regionale speerpunten van de TINL-partners en/of de gezamenlijke focus van het TINL-netwerk.

De bezoeken dienen over de volgende categorieën ondernemingen verdeeld te worden:

  • Strategische regionale portfolio ondernemingen (bestaande contacten van TINL-partners): (i) bezoek aan eenzelfde strategische regionale portfolio onderneming kan in twee opeenvolgende jaren hoogstens één keer per jaar voor subsidieverlening in aanmerking komen; (ii) de streefwaarde is dat maximaal 50% van het totaal aantal bezochte ondernemingen op jaarbasis een strategische regionale portfolio onderneming betreft.

  • Ondernemingen die nog niet eerder een TRP-gesprek hebben gehad: (i) bezoek aan een dergelijke onderneming komt in een periode van drie opeenvolgende jaren hoogstens één keer in aanmerking voor subsidieverlening (dit maximum is niet meer van toepassing indien de onderneming een portfolio onderneming wordt); (ii) de streefwaarde is dat minimaal 50% van het totaal aantal bezochte ondernemingen op jaarbasis een onderneming van dit type betreft.

  • Ondernemingen die in het kader van het subsidieprogramma ten behoeve van de cofinanciering (eigen bijdrage) extra worden bezocht (zie hierna in paragraaf 4.5.), waarbij geen minimum of maximum aantal bezochte ondernemingen geldt.

ad b. evenementen, beurzen en (economische) missies met een internationale focus

Voor dit soort activiteiten geldt dat deze bij voorkeur in samenwerking georganiseerd en uitgevoerd worden met andere TINL-partners.

4.4. Looptijd van de activiteiten

De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd hebben een maximale looptijd van één jaar.

4.5. Omvang van de subsidie

De subsidie is per aanvraag maximaal 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 150.000.

Voor het deel van de totale subsidiabele kosten dat niet door de subsidie wordt gedekt, dient de aanvrager zelf middelen aan te wenden, bekend als de eigen bijdrage of cofinanciering. Deze bijdrage mag niet afkomstig zijn van directe of indirecte subsidies of bijdragen vanuit de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

5. Subsidiabele kosten

5.1. Uitgangspunten

Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • kosten moeten redelijk, logisch en noodzakelijk zijn, voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten;

  • kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;

  • de interne kosten worden zonder winstopslag in de begroting opgenomen;

  • kosten worden op redelijkheid getoetst.

5.2. Subsidiabele kosten

Voor de activiteiten onder paragraaf 4.3. onderdeel a geldt:

  • a. Personeelskosten op uurbasis voor 1 op 1 internationaliseringsgesprekken conform de in de begroting aangegeven uurtarieven en uren maar nooit meer dan, gelet op de doelmatige besteding van deze subsidie, het maximale bedrag voor schaal 18 uit de Handleiding Overheidstarieven van het betreffende jaar4. Waarbij geldt:

    • per bezoek zijn ten hoogste subsidiabel kosten voor maximaal 10 uur, inclusief voorbereiding, het bezoek zelf, nazorg, follow-up en administratieve verwerking in Achilles.

    • maximaal 50 uur op jaarbasis voor de inzet van TRP-regiocoördinator.

  • b. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.

Voor de activiteiten onder paragraaf 4.3. onderdeel b gelden de volgende forfaitaire bedragen, tot een maximum van 25% van de totale subsidiabele kosten:

  • Kleine eendaagse events (maximaal 20 deelnemers): personeelskosten van maximaal € 1.875 met maximaal € 1.000 aan kosten derden.

  • Grote eendaagse events (meer dan 20 deelnemers): personeelskosten van maximaal € 4.375 met maximaal € 2.500 aan kosten derden.

  • Meerdaagse events (meer dan 20 deelnemers): personeelskosten van maximaal € 5.625 met maximaal € 4.000 aan kosten derden.

  • Indien er internationale delegaties betrokken zijn voor matchmaking dan geldt er een extra € 1.875 aan maximale personeelskosten.

5.3. Niet-subsidiabele kosten

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;

  • omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is.

6. Aanvraag

6.1. Vereisten

Voordat de aanvrager in het kader van het subsidieprogramma een aanvraag doet, dient deze een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.2. (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).

De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO5.

De aanvraag bevat in ieder geval:

  • Jaarplan in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4, waaronder het totaal aantal bezoeken en een lijst van potentieel betrokken ondernemingen;

  • Begroting van de totale jaarkosten voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Tevens moet de aanvrager verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar de OESO richtlijnen6. Ook dient de aanvrager op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan7. In aanvulling hierop gelden ook de IFC Performance Standards. De aanvrager dient te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven. De aanvrager dient feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen onverwijld te melden bij RVO.

6.2. Herstelperiode

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. De kans dat de aanvraag dan moet worden afgewezen in verband met uitputting van de beschikbare subsidiemiddelen neemt in dit geval toe.

Daarnaast geldt ook dat hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen; dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot afwijzing van de subsidieaanvraag.

Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten.

Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.

7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing, dan wel van overeenkomstige toepassing in geval van aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen, op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma.

De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst. Vanaf het moment dat aannemelijk is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder binnengekomen aanvragen zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen aanvragen aangehouden. Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere aanvragen in behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Tevens wordt beoordeeld of (i) de voorgestelde activiteiten in voldoende mate bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstellingen en (ii) of sprake is van een evenwichtige verdeling over de sectoren van de ondernemingen in nationale en regionale prioriteiten.

8. Afwijzingsgronden

Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in deze beleidsregels of indien het beschikbare budget ontoereikend is.

9. Toezicht

RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid. Dit kan ook een projectbezoek inhouden.

10. Verplichtingen

Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in de beschikking.

Onder deze verplichtingen valt tenminste de verplichting tot rapportage, deelname aan trainingen die door RVO worden georganiseerd en een meldingsplicht. De ontvanger van de subsidie is verplicht om eventuele onmogelijkheden in het nakomen van de subsidieverplichtingen en/of het volledig uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten te melden bij RVO.

11. Administratieve lasten

Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 2% bedraagt.