1. Achtergrond
Ter bevordering van de internationale economische betrekkingen en de buitenlandse
handel zijn toegang tot wereldwijde markten, internationale partnerschappen en kennis
essentieel. Tevens draagt dit bij aan het Nederlandse verdienvermogen en het ondernemingsklimaat.
Internationale handel bevordert wereldwijd wederkerige afhankelijkheid, zorgt voor
meer en betaalbaardere producten en stimuleert de overdracht van kennis en samenwerking
op internationaal niveau.
Het midden- en kleinbedrijf (mkb) vormt de kern van de Nederlandse economie, is verantwoordelijk
voor het merendeel van de werkgelegenheid en levert een belangrijke bijdrage aan onze
algehele welvaart. Ondernemingen die actief zijn op de internationale markt vertonen
over het algemeen betere prestaties dan de ondernemingen die zich enkel op de binnenlandse
markt concentreren. Deze ondernemingen zijn vaak groter, efficiënter, innovatiever,
en intensiever in hun kapitaalgebruik.
Teneinde geïnformeerd te zijn over de actualiteiten, noden en ontwikkelingen die Nederlandse
ondernemingen ervaren bij internationaal zaken doen, om ondernemingen te ondersteunen
op een manier waarmee zowel regionaal als nationaal internationaliseringsbeleid in
de praktijk en de uitvoering meer geïntegreerd wordt, en om mkb te helpen internationaliseren,
heeft de minister besloten het Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028
(hierna subsidieprogramma) op te zetten. Met het subsidieprogramma wordt bijgedragen
aan de realisatie van het buitenlandse handels- en innovatiebeleid, met een verhoogde
focus op de benadering van internationalisering door de regio's.
Het subsidieprogramma is gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met het Trade Relations
programma, uitgevoerd door het Trade and Innovate NL-netwerk (TINL-netwerk), bestaande
uit de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen en grote steden (ook wel TINL-partners
genoemd). In de afgelopen periode heeft dit netwerk ervaring opgedaan bij het identificeren
van relevante mkb-ondernemingen en het bieden van ondersteuning aan deze ondernemingen
voor hun internationalisering.
Met gerichte, individuele gesprekken met ondernemingen in de regio kan het TINL-netwerk
ondernemingen ondersteunen bij het zetten van stappen in het buitenland.
2. Uitvoerder
De minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken.
RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de minister op grond van een aan RVO
verleend mandaat.
3. Begrippen
In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:
-
–
Minister: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp;
-
–
Onderneming: een rechtspersoon die economische activiteiten uitvoert; een economische activiteit
is iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden;
-
–
OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen: algemene beginselen voor internationaal ondernemen die het uitgangspunt zijn voor
het IMVO-beleid van de Nederlandse regering. De rode draad is het in acht nemen van
de ‘regels’ van het land waar een onderneming actief is en verantwoord ketenbeheer.
De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor ondernemingen voor zaken zoals ketenverantwoordelijkheid,
mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie. In de OESO-richtlijnen worden deze
en andere begrippen nader gedefinieerd en uitgewerkt.
4. Subsidieprogramma Trade Relations Programma 2026–2028 (TRP 2026–2028)
4.1. Doel en doelgroep
Binnen het TINL-netwerk bundelen partners hun krachten om gezamenlijk de internationale
handel en innovatiesamenwerking duurzaam te bevorderen, met een focus op een gecoördineerde
en proactieve aanpak. Het doel is het succesvol ondersteunen en faciliteren van Nederlandse
ondernemingen bij het betreden van internationale markten.
De regionale partners van het TINL-netwerk zijn regionale ontwikkelingsmaatschappijen
en de vertegenwoordigers van de drie belangrijkste steden – Amsterdam, Rotterdam en
Regio Eindhoven. Naast het ondersteunen van de meest vooruitstrevende Nederlandse
ondernemingen, richten zij zich ook op het brede mkb dat zich bezighoudt met innovatie,
investering en internationalisering. Hiermee benadrukken zij het inclusieve karakter
van hun inspanningen en hun streven naar een brede duurzame economische impact, mogelijk
gemaakt door hun sterke ontwikkelingscapaciteiten en nauwe samenwerking met de Rijksoverheid.
Subsidies binnen dit subsidieprogramma zijn gericht op organisaties met een eigen
rechtspersoonlijkheid die deel uitmaken van het TINL-netwerk. Om in aanmerking te
komen voor subsidie, moet de aanvrager verbonden zijn aan het TINL-netwerk en beschikken
over voldoende personele en materiële middelen om de activiteiten waarvoor subsidie
wordt gevraagd te kunnen uitvoeren.
4.2. Adviestraject
Voordat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend dient een verplicht adviestraject
te worden doorlopen aan de hand van een daartoe ingediende quick scan. Het adviestraject
eindigt met een advies van RVO. De uitkomst van het adviestraject is niet bindend.
Het staat vrij om na het advies wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als
de aanvrager vervolgens besluit om een aanvraag in te dienen is en blijft het altijd
de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat aan de vereisten om voor
subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.
Aangezien met de verwerking van een verzoek om een quick scan vier weken is gemoeid,
kunnen quick scans niet later worden ingediend dan vier weken voor sluiting van de
aanvraagtermijn van een openstelling.
4.3. Subsidiabele activiteiten
Voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma komen de volgende, op Nederlandse
ondernemingen gerichte, activiteiten in aanmerking:
-
a. Minimaal 75% van de activiteiten bestaat uit het fysiek bezoeken van Nederlandse ondernemingen
in de regio met een focus op handelsbevordering en internationale innovatiesamenwerking
als onderdeel van internationalisering.
-
b. Maximaal 25% van de activiteiten bestaat uit het organiseren en uitvoeren van evenementen,
beurzen en (economische) missies met een internationale focus. Deze activiteiten,
variërend in omvang en duur, kunnen zowel in Nederland als in het buitenland plaatsvinden.
ad a. Fysieke bezoeken
Het fysiek bezoeken van ondernemers leidt tot een gestructureerde aanpak voor:
-
– Het in kaart brengen van het onbenut exportpotentieel en de behoeften van het mkb,
inclusief trends, knelpunten en kansen in specifieke markten, sectoren, thema's en
waardeketens. Het onderzoekt ook de geboden en gemiste publieke dienstverlening.
-
– Het bieden van maatwerkondersteuning aan ondernemingen, zowel via publieke dienstverlening
als doorverwijzingen naar private partijen.
-
– Het verzamelen en analyseren van data (via een internationaliseringsrapport) over
sectoren, ondernemersbehoeften en belemmeringen, die strategisch inzicht geven in
mogelijkheden om het mkb export klaar te maken en de publiek-private samenwerking
te versterken.
De bezoeken richten zich primair op mkb ondernemingen (tenminste 70% van het totaal
aantal te bezoeken ondernemingen op jaarbasis) met gerede producten of diensten (dat
wil zeggen gereed om de markt op te gaan), die zich vanuit Nederland (binnen een termijn
van drie jaar) internationaal willen positioneren of hun internationale positie structureel
willen uitbouwen. Deze ondernemingen moeten aansluiten bij de regionale speerpunten
van de TINL-partners en/of de gezamenlijke focus van het TINL-netwerk.
De bezoeken dienen over de volgende categorieën ondernemingen verdeeld te worden:
-
• Strategische regionale portfolio ondernemingen (bestaande contacten van TINL-partners):
(i) bezoek aan eenzelfde strategische regionale portfolio onderneming kan in twee
opeenvolgende jaren hoogstens één keer per jaar voor subsidieverlening in aanmerking
komen; (ii) de streefwaarde is dat maximaal 50% van het totaal aantal bezochte ondernemingen
op jaarbasis een strategische regionale portfolio onderneming betreft.
-
• Ondernemingen die nog niet eerder een TRP-gesprek hebben gehad: (i) bezoek aan een
dergelijke onderneming komt in een periode van drie opeenvolgende jaren hoogstens
één keer in aanmerking voor subsidieverlening (dit maximum is niet meer van toepassing
indien de onderneming een portfolio onderneming wordt); (ii) de streefwaarde is dat
minimaal 50% van het totaal aantal bezochte ondernemingen op jaarbasis een onderneming
van dit type betreft.
-
• Ondernemingen die in het kader van het subsidieprogramma ten behoeve van de cofinanciering
(eigen bijdrage) extra worden bezocht (zie hierna in paragraaf 4.5.), waarbij geen
minimum of maximum aantal bezochte ondernemingen geldt.
ad b. evenementen, beurzen en (economische) missies met een internationale focus
Voor dit soort activiteiten geldt dat deze bij voorkeur in samenwerking georganiseerd
en uitgevoerd worden met andere TINL-partners.
4.4. Looptijd van de activiteiten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd hebben een maximale looptijd van
één jaar.
4.5. Omvang van de subsidie
De subsidie is per aanvraag maximaal 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum
van € 150.000.
Voor het deel van de totale subsidiabele kosten dat niet door de subsidie wordt gedekt,
dient de aanvrager zelf middelen aan te wenden, bekend als de eigen bijdrage of cofinanciering.
Deze bijdrage mag niet afkomstig zijn van directe of indirecte subsidies of bijdragen
vanuit de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
5. Subsidiabele kosten
5.1. Uitgangspunten
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen
bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
-
– kosten moeten redelijk, logisch en noodzakelijk zijn, voor de uitvoering van de activiteiten
waarvoor de subsidie wordt gevraagd;
-
– kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten;
-
– kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;
-
– de interne kosten worden zonder winstopslag in de begroting opgenomen;
-
– kosten worden op redelijkheid getoetst.
5.2. Subsidiabele kosten
Voor de activiteiten onder paragraaf 4.3. onderdeel a geldt:
-
a. Personeelskosten op uurbasis voor 1 op 1 internationaliseringsgesprekken conform de
in de begroting aangegeven uurtarieven en uren maar nooit meer dan, gelet op de doelmatige
besteding van deze subsidie, het maximale bedrag voor schaal 18 uit de Handleiding
Overheidstarieven van het betreffende jaar. Waarbij geldt:
-
– per bezoek zijn ten hoogste subsidiabel kosten voor maximaal 10 uur, inclusief voorbereiding,
het bezoek zelf, nazorg, follow-up en administratieve verwerking in Achilles.
-
– maximaal 50 uur op jaarbasis voor de inzet van TRP-regiocoördinator.
-
b. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, bijvoorbeeld
door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de
subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.
Voor de activiteiten onder paragraaf 4.3. onderdeel b gelden de volgende forfaitaire
bedragen, tot een maximum van 25% van de totale subsidiabele kosten:
-
– Kleine eendaagse events (maximaal 20 deelnemers): personeelskosten van maximaal € 1.875
met maximaal € 1.000 aan kosten derden.
-
– Grote eendaagse events (meer dan 20 deelnemers): personeelskosten van maximaal € 4.375
met maximaal € 2.500 aan kosten derden.
-
– Meerdaagse events (meer dan 20 deelnemers): personeelskosten van maximaal € 5.625
met maximaal € 4.000 aan kosten derden.
-
– Indien er internationale delegaties betrokken zijn voor matchmaking dan geldt er een
extra € 1.875 aan maximale personeelskosten.
5.3. Niet-subsidiabele kosten
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
6. Aanvraag
6.1. Vereisten
Voordat de aanvrager in het kader van het subsidieprogramma een aanvraag doet, dient
deze een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.2. (advies
naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar
gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar
worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
– Jaarplan in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4, waaronder het totaal
aantal bezoeken en een lijst van potentieel betrokken ondernemingen;
-
– Begroting van de totale jaarkosten voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Tevens moet de aanvrager verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar
de OESO richtlijnen. Ook dient de aanvrager op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen
activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan. In aanvulling hierop gelden ook de IFC Performance Standards. De aanvrager dient
te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven.
De aanvrager dient feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen
onverwijld te melden bij RVO.
6.2. Herstelperiode
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. De kans dat de aanvraag
dan moet worden afgewezen in verband met uitputting van de beschikbare subsidiemiddelen
neemt in dit geval toe.
Daarnaast geldt ook dat hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen
van aanvragen een aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de Minister
geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen; dit in
verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid
en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen. In dat geval
zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld
zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot afwijzing van de subsidieaanvraag.
Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende
onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een
subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan
aanvragen gestelde vereisten.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing, dan wel van overeenkomstige toepassing in geval van
aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen, op de beoordeling van aanvragen en
de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma.
De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst. Vanaf het moment dat aannemelijk
is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder binnengekomen aanvragen
zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen aanvragen aangehouden.
Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere aanvragen in
behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Tevens
wordt beoordeeld of (i) de voorgestelde activiteiten in voldoende mate bijdragen aan
en noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstellingen en (ii) of sprake is
van een evenwichtige verdeling over de sectoren van de ondernemingen in nationale
en regionale prioriteiten.
8. Afwijzingsgronden
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde
in deze beleidsregels of indien het beschikbare budget ontoereikend is.
9. Toezicht
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie
waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid
en doelmatigheid. Dit kan ook een projectbezoek inhouden.
10. Verplichtingen
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in
de beschikking.
Onder deze verplichtingen valt tenminste de verplichting tot rapportage, deelname
aan trainingen die door RVO worden georganiseerd en een meldingsplicht. De ontvanger
van de subsidie is verplicht om eventuele onmogelijkheden in het nakomen van de subsidieverplichtingen
en/of het volledig uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten te melden bij RVO.
11. Administratieve lasten
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken
krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening
gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling
van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt
dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 2% bedraagt.