5.1. Geschiedenis ERK en wettelijke basis
Anders dan voor rekenen en Papiamentu is er voor Nederlands als vreemde taal (NVT)
geen wettelijk vastgesteld referentiekader voorhanden dat specifiek voor het onderwijs
ontwikkeld is. Om duidelijk te maken wat de achtergrond is van het kader dat voor
deze toetswijzer gebruikt is, beschrijven we kort de geschiedenis van het Europees
Referentiekader (ERK) en de bewerkingen ervan voor onderwijsdoeleinden.
Het ERK voor moderne vreemde talen werd uitgebracht door de Council of Europe en verscheen
in 2001 onder de naam Common European Framework of Reference (CEFR)16. Het doel was om verschillende niveaus in talen in Europa te kunnen vergelijken.
Centraal in het framework stonden descriptoren van de communicatieve vaardigheden
die taalgebruikers op verschillende niveaus moeten beheersen. In 2006 verscheen er
een door de Taalunie verzorgde vertaling onder de titel Europees Referentiekader (ERK).17 Omdat het ERK zich niet specifiek op het onderwijs richtte, werd de vertaling van
de Taalunie door SLO bewerkt voor onderwijsdoeleinden onder de naam Taalprofielen,
aanvankelijk in 200418, waarna een herziening volgde in 2015.19 In de Taalprofielen zijn de 6 beheersingsniveaus die in het ERK worden onderscheiden
(A1 t/m C2, inclusief plusniveaus) gekoppeld aan (sub)vaardigheden. De vaardigheden
zijn: lezen, luisteren, gesprekken voeren, spreken, schrijven. Een subvaardigheid
geeft een specificatie van een taak, bij lezen bijvoorbeeld ‘instructies lezen’ of
‘lezen om informatie op te doen’. In de taalprofielen zijn per niveau aan de descriptoren
van wat een taalgebruiker moet kunnen, ofwel zogenaamde can-do-statements, voorbeeldtaken
gekoppeld. Voor het bepalen van het niveau van een taaluiting/taaltaak zijn tekstkenmerken
zeer belangrijk. Tekstkenmerken geven aan welke kenmerken het taalgebruik bij een
taakuitvoering moet hebben om gerekend te kunnen worden tot een bepaald niveau. Can-do-descriptoren
kunnen dus niet los gezien worden van deze tekstkenmerken.
In 2017 verscheen een herziening van het ERK in de vorm van een supplement met nieuwe
descriptoren, getiteld Provisionary Companion Volume,20 die vervolgens in 2018 vertaald werd door de Taalunie.21 In 2020 werd de definitieve Companion Volume gepubliceerd.22 Op basis van de vertaalde uitgave van de Taalunie (2018)23, die inhoudelijk is afgestemd op de definitieve Companion Volume uit 2020, ontwikkelde
SLO een website waarop de herzieningen van can-do statements zijn opgenomen. De website
heeft een zoekmachine waarmee de can-do statements voor de verschillende (sub)vaardigheden
per niveau opgezocht kunnen worden (https://www.slo.nl/thema/vakspecifieke-thema/mvt/erk/). Op basis van deze website is speciaal voor deze toetswijzer in opdracht van OCW
een overzicht samengesteld van de can-do beschrijvingen voor de taalactiviteiten,
welke is te vinden in de wijziging van het Toetsbesluit PO. 24 Dit overzicht is de onderlegger voor de juridische borging van de doorstroomtoets
voor het onderdeel Nederlands als vreemde taal en vormt tevens als input voor dit
hoofdstuk. Het overzicht is gerangschikt naar modi en taalactiviteiten (bijv. luistervaardigheid,
leesvaardigheid etc.) en bevat de can-do beschrijvingen van de ERK-niveaus A2 en B1.
Het overzicht voorziet niet in can-do beschrijvingen voor strategieën, competenties
en mediation, welke wel zijn te vinden op de eerder genoemde website van de SLO.
5.2. Structuur ERK
5.2.1. Modi, taalactiviteiten en taalstrategieën
Voor Nederlands als vreemde taal worden in het ERK communicatieve taalactiviteiten
onderscheiden, op het gebied van luisteren, lezen, spreken, gesprekken voeren en schrijven.
De taalactiviteiten komen voor in verschillende modi, namelijk: receptief, productief
en interactie.
Naast de taalactiviteiten worden communicatieve taalstrategieën beschreven in het
ERK. Taalstrategieën worden gedefinieerd als de acties die ondernomen worden om de
communicatie beter te laten slagen. Bijvoorbeeld: ‘kan elementaire gevolgtrekking
of voorspellingen maken met betrekking tot de inhoud van een tekst op basis van koppen
en titels’.
De taalactiviteiten zijn dezelfde als de taalvaardigheden c.q activiteiten die doorgaans
in het onderwijs als eerste taal onderscheiden worden en in die context vaak aangeduid
worden als de domeinen van het taalonderwijs. Het gaat in het ERK om de volgende taalactiviteiten
en taalstrategieën:
-
• Modus receptief:
-
○ Lezen (zie paragraaf 5.7.1 en 5.8.1)
-
○ Mondeling (luisteren en kijken) (zie paragraaf 5.7.2 en 5.8.2);
-
○ Communicatieve taalstrategieën (zie paragraaf 5.7.3 en 5.10.4).
-
• Modus productief:
-
○ Spreken (zie paragraaf 5.10.1);
-
○ Schrijven (zie paragraaf 5.10.2);
-
○ Communicatieve taalstrategieën (zie paragraaf 5.10.4).
-
• Modus interactie:
Er is nog een vierde modus: mediation. Bij mediation (zie paragraaf 5.10.5) kan het
gaan om bemiddeling van tekst, van concepten, of van communicatie. Bij mediation (van
communicatie) gaat het om alle taalactiviteiten die de communicatie bevorderen en
vergemakkelijken zoals: schakelen tussen verschillende talen, samenvatten in meertalige
context, uitleggen, vertellen, parafraseren en bemiddelen tussen twee sprekers. Bij
mediation van tekst gaat het om vertalen, aantekeningen maken en dergelijke. Bij mediation
van concepten gaat het om samenwerken in een groep, groepswerk leiden of dialogen
over concepten aanmoedigen. In taalstrategieën is er ten slotte ook een subcategorie
mediation. Hierbij gaat het om strategieën om een nieuw concept uit te leggen, of
om een tekst te vereenvoudigen.
5.2.2. Taalcompetenties
Communicatieve taalcompetenties
Het ERK beschrijft tevens de volgende zogenoemde communicatieve taalcompetenties,
die overigens ook als taalactiviteiten gezien worden (zie paragraaf 5.10.6):
-
• algemeen linguïstisch bereik;
-
• bereik en beheersing van de woordenschat;
-
• grammaticale nauwkeurigheid;
-
• fonologische en orthografische beheersing;
-
• sociolinguïstische trefzekerheid;
-
• flexibiliteit;
-
• het woord nemen;
-
• thematische ontwikkeling;
-
• coherentie en cohesie;
-
• propositionele nauwkeurigheid;
-
• vloeiendheid.
De communicatieve taalcompetenties beschrijven de verschillende aspecten van de taalbeheersing
in de communicatie. Bij algemeen linguïstisch bereik gaat het om het beschikken over
voldoende gevarieerde taal. Bij woordenschat gaat het om de omvang (bereik) en de
passendheid van het woordgebruik (beheersing). Grammaticale nauwkeurigheid en fonologische
(uitspraak) en orthografische beheersing (spelling) spreken voor zich. Sociolinguïstische
trefzekerheid duidt op het beheersen van een breed scala aan taalfuncties en de beheersing
van bijvoorbeeld registers. Van flexibiliteit is sprake wanneer de taalgebruiker in
staat is tot een gevarieerd taalgebruik (woord- en zinsgebruik, stijl e.d.). Het woord
nemen behelst de mate waarin initiatief wordt getoond: bijvoorbeeld eenvoudige technieken
toepassen om een gesprekje te beginnen. Daarnaast gaat het om de mate waarin je ideeën
kunt ordenen (thematische ontwikkeling), samenhang in je teksten kunt aanbrengen (cohesie
en coherentie), en informatie kunt overbrengen c.q. betekenisnuances kunt toepassen.
Vloeiendheid duidt op het gemak waarmee men zich uitdrukt (verstaanbaarheid, uitdrukkingen
hanteren, tempo e.d.).
Meertalige en pluri-culturele competentie
Bij meertalige en pluri-culturele competentie (zie paragraaf 5.10.6) gaat het om het
kunnen inzetten van vaardigheden en kennis in één taal voor het begrijpen van en zich
kunnen uitdrukken in één andere taal.
5.3. Wat toetst de doorstroomtoets po Bonaire bij het terrein Nederlands als vreemde
taal?
In het onderdeel Nederlands als vreemde taal in de doorstroomtoets po Bonaire is in
principe ruimte om alle taalactiviteiten te meten. Enkele taalactiviteiten zullen
conform de eisen in het Toetsbesluit PO verplicht getoetst moeten worden. Dit hoofdstuk beschrijft de minimale inhoudelijke
kwaliteitseisen voor deze wettelijk verplichte taalactiviteiten (paragraaf 5.7); lezen
(inclusief woordenschat) en luisteren. Woordenschat komt in het ERK aan bod bij receptief
communicatieve taalstrategieën en bij communicatieve taalcompetenties onder de noemers
‘bereik’ en ‘beheersing’. Woordenschat is in deze toetswijzer meegenomen als onderdeel
van lezen. Dit betekent dat het aan bod komt in de context van het lezen van teksten.
De als verplicht gekozen taalactiviteiten behoren alle tot de modi receptief mondeling
en schriftelijk taalgebruik. De keuze voor deze taalactiviteiten is ingegeven door
de ingewikkelde positie die het Nederlands als vreemde taal op Bonaire heeft. Er is
sprake van een situatie waarin het Nederlands voor veel leerlingen een vreemde taal
is, die in het po en vo daarnaast (deels) functioneert als instructietaal. Dit betekent
dat de doelen die gekoppeld zijn aan de functie van de taal in het onderwijs met elkaar
verweven zijn. In het ERK staat de beheersing van de taal in het kader van maatschappelijke
redzaamheid centraal. Dit betekent dat er een sterke nadruk op communicatieve vaardigheden
ligt. In het Bonairiaanse onderwijs is het Nederlands als instructietaal ook de taal
waarin leerlingen leren bij andere vakken. Om het onderwijs bij alle vakken goed te
kunnen volgen, moeten leerlingen goed kunnen luisteren naar instructies in het Nederlands,
en in het Nederlands geschreven vakteksten kunnen lezen. Voor het goed begrijpend
en studerend kunnen lezen van vakteksten is de omvang en de diepte van de woordenschat
van leerlingen een belangrijke factor. De keuze voor de verplichte taalactiviteiten
lezen (inclusief woordenschat) en luisteren doet recht aan deze situatie. Op haar
beurt is de begrijpend (en studerend) leesvaardigheid een belangrijke voorspeller
voor schoolsucces. Dit is de reden dat bereik en beheersing van de woordenschat als
verplicht te toetsen taalcompetentie is meegenomen bij leesvaardigheid.
Naast de verplichte taalactiviteiten worden -als richtlijn- de minimale kwaliteitseisen
voor de optionele productieve en interactieve taalactiviteiten beschreven. We geven
beschrijvingen van de taalactiviteiten en van hoe de niveaus in het ERK gedefinieerd
worden en geven zicht op (mogelijke criteria) voor het niveau van de taakuitvoering.
Ook beschrijven we de voor toetsing (mogelijk) relevante taalcompetenties en taalstrategieën,
en de modus mediation. Hierbij tekenen we aan dat in het ERK niet voor alle taalactiviteiten
de niveaus A2 en B1 beschreven zijn. Dit geldt met name voor een aantal communicatieve
taalcompetenties en voor aspecten van mediation.
Hoewel opname van de optionele toetsbare taalactiviteiten in de doorstroomtoets po
Bonaire niet wettelijk verplicht is, zouden naast lezen (inclusief woordenschat) en
luisteren ook het schrijven en spreken en aspecten van de overige genoemde modi en
taalactiviteiten getoetst kunnen worden. In het onderwijsaanbod is er vaak onvoldoende
aandacht voor de productieve vaardigheden schrijven en spreken, terwijl juist deze
productieve taalactiviteiten een beroep doen op complexe taal- en denkvaardigheden
(de zogenaamde hogere-orde vaardigheden) en een belangrijke rol spelen bij het leren
bij andere vakken. Immers, om te laten zien welke kennis en vaardigheden je in welke
mate beheerst is productief mondeling en schriftelijk taalgebruik van wezenlijk belang.
Toetsaanbieders zijn vrij om vanuit deze toetswijzer aan de andere modi en taalactiviteiten
invulling te geven in hun eigen verantwoordingsdocumenten en deze in hun toets op
te nemen. Door ook andere taalactiviteiten op te nemen kan meer recht gedaan worden
aan de onderwijsinhouden voor Nederlands als vreemde taal en aan het evalueren van
de prestaties van leerlingen aan het einde van het basisonderwijs. Uiteraard blijft
het de verantwoordelijkheid van de school om ervoor te zorgen dat de onderdelen die
niet in de doorstroomtoets getoetst worden, door kinderen beheerst worden.
5.6. Opbouw van de beschrijving van de toetsinhouden
In paragraaf 5.7 worden de minimale kwaliteitseisen voor de verplichte taalvaardigheden
en competentie lezen, woordenschat en luisteren beschreven, in paragraaf 5.8 gevolgd
door de toetsinhouden. In paragraaf 5.9 en 5.10 komen de optionele taalvaardigheden
voor het onderdeel Nederlands als vreemde taal aan de orde. Hiervoor geven we een
algemene beschrijving van de taalactiviteiten spreken, schrijven en gespreksvaardigheid
en van de definities ervan op de verschillende ERK-niveaus. We koppelen taaltaken
en sleutelbegrippen uit het ERK hieraan en beschrijven de kwaliteitseisen voor de
toetsing. Voor taalstrategieën, taalcompetenties en mediation geven we een beschrijving
van wat ze behelzen, en doen we uitspraken over de wenselijkheid van het toetsen ervan.
De doorstroomtoets po Bonaire meet welk eindniveau de leerling voor Nederlands als
vreemde taal heeft behaald. Het antwoord op de vraag welk niveau er nodig is aan het
einde van po om het onderwijs in het vo te kunnen volgen, m.a.w. welk niveau de doorstroomtoets
moet meten, is afhankelijk van:
-
• de positie van NVT: is Nederlands de instructie taal vanaf het begin in het primair
onderwijs? Wordt NVT naast Papiamentu onderwezen? Hoe is de urenverdeling in onderwijstijd?
-
• de huidige niveaus: het is van belang dat een toets een reële meting is van het niveau
waar met het onderwijsaanbod naar gestreefd wordt.
Omdat voor beide factoren geldt dat de onderwijssituatie voor NVT op de Bonairiaanse
scholen zeer divers is, heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
besloten met de doorstroomtoets po Bonaire twee beheersingsniveaus te meten: A2 en
B1. Met de beschrijving van toetsinhouden voor deze twee niveaus wordt recht gedaan
aan grote verschillen in prestatieniveau van leerlingen op de verschillende scholen,
als gevolg van de positie van het Nederlands als vreemde taal. Hierbij tekenen we
aan dat er rekening mee gehouden moet worden dat leerlingen voor receptieve en productieve
vaardigheden verschillend kunnen presteren. Een peiling van het niveau van Nederlandse
leerlingen in taalvaardigheid Engels, Duits en Frans toonde verschillen: leerlingen
scoorden hoger op leesvaardigheid dan op schrijfvaardigheid.25
5.7. Minimale inhoudelijke kwaliteitseisen verplichte taalactiviteiten
5.7.1. Receptief leesvaardigheid
Een goede leesvaardigheid is van groot belang voor succes op school, in vervolgopleidingen
en voor het functioneren op de arbeidsmarkt. Net als het schrijven van teksten is
het begrijpend lezen van teksten een complex proces waarbij veel zogenaamde hogere
denkvaardigheden betrokken zijn. Lezen is een actief proces dat een beroep doet op
verschillende denkprocessen, kenniselementen, vaardigheden en attitudes. Een lezer
moet tekst decoderen, de betekenis van woorden kennen, verbanden leggen tussen woorden,
zinnen en alinea's, en de betekenis van een tekst construeren. Daarnaast moet die
de tekststructuur doorzien, zichzelf vragen stellen over de tekst en verbanden afleiden
op grond van diens kennis van het onderwerp en van de wereld om de boodschap of bedoeling
van de schrijver te begrijpen. Ook moet een lezer de informatie uit de tekst integreren
met de aanwezige kennis in diens lange termijngeheugen, het leesproces sturen met
behulp van leesstrategieën, het begrip van de tekst controleren en gemotiveerd zijn
om te lezen.26
De can-do statements in het ERK (Companion Volume) zijn ingedeeld bij verschillende
subcategorieën met taalactiviteiten voor leesvaardigheid. In de doorstroomtoets po
Bonaire voeren de leerlingen de volgende subcategorieën met leesactiviteiten (ofwel
leestaken) uit:
Deze subcategorieën met leesactiviteiten en de uitwerking ervan in can-do statements
zijn een combinatie van leesdoel en het lezen van bepaalde genres met specifieke functies.
Correspondentie lezen wordt in het ERK niet apart gedefinieerd, duidelijk is wel dat het om zowel persoonlijke
als formele correspondentie gaat. Oriënterend lezen wordt gedefinieerd als zoekend lezen: een tekst snel skimmend diagonaal lezen om
te bepalen of verder lezen de moeite waard is, om beter te gaan lezen of een tekst
vluchtig bekijken op zoek naar iets specifieks, bijv. een dienstregeling van bussen
of treinen. Bij lezen ter informatie en argumentatie gaat het om nauwkeurig lezen, het omvat de zorgvuldige bestudering van tekst waarvan
de lezer heeft vastgesteld dat deze relevant is voor het leesdoel. Instructie lezen is het lezen van teksten die je op een heel specifieke manier leest: het gaat om
het opvolgen van instructies in de tekst door handelingen uit te voeren (bijv. de
weg vinden met routebeschrijving, koken op basis van een recept). Instructies lezen
wordt in het ERK gedefinieerd als een speciale vorm van lezen ter informatie.
Leesactiviteiten
De subcategorieën met leesactiviteiten bevatten voor de twee niveaus (A2 en B1) meerdere
can-do statements (variërend van 4 tot 6). Omdat het totaal aantal can-do statements
zeer omvangrijk is (57 voor lezen tot en met niveau B1) is er een keuze gemaakt uit
de te toetsen subcategorieën met leesactiviteiten. In de doorstroomtoets po Bonaire
komen de volgende subcategorieën met leesactiviteiten aan bod:
-
• De leerlingen lezen en maken opdrachten van minimaal 3 van de 4 subcategorieën met
leesactiviteiten:
-
• De leerlingen lezen op één van de niveaus (A2, B1) uit de gekozen subcategorieën met
leesactiviteiten één tekst en maken daarbij opdrachten die betrekking hebben op verschillende
aspecten van leesvaardigheid.
De teksten in de doorstroomtoets po Bonaire voldoen aan de algemene omschrijving (niveau
en onderwerp, zie par. 5.8.1) en aan de sleutelbegrippen bij de subcategorieën met
leesactiviteiten die aan de orde zijn in de schalen van de can-do statements. Ze bepalen
de moeilijkheidsgraad van een tekst c.q. leestaak. De sleutelbegrippen zijn achtereenvolgens:
Deze sleutelbegrippen zijn in deze toetswijzer vertaald naar de volgende drie hoofdkenmerken
en gekoppeld aan de twee niveaus:
| |
A2
|
B1
|
|
Woordgebruik en zinsbouw
|
De tekst bevat hoogfrequente woorden en woorden bekend uit de eigen taal of uit internationaal
verkeer. De zinnen zijn eenvoudig.
|
De tekst bevat eenvoudige en alledaagse woorden.
|
|
Tekstindeling
|
De tekst is helder van structuur. De indeling geeft visuele ondersteuning bij het
begrijpen van de tekst.
|
De tekst is goed gestructureerd.
|
|
Tekstlengte
|
De tekst is kort.
|
De tekst kan langer zijn.
|
Bij de keuze van onderwerpen van de leesteksten worden de criteria ‘vertrouwde, alledaagse
onderwerpen’ en ‘van persoonlijk belang’ nader geduid als ‘passend bij de Caribische
context’. Deze context wordt gekenmerkt door bijvoorbeeld de ligging en geografie
van Bonaire, de meertalige situatie, en door culturele en talige aspecten van het
maatschappelijke verkeer. Te denken valt aan de voorkeur voor indirect taalgebruik,
het bestaan van typisch Bonairiaanse beleefdheidsformuleringen e.d. Hierbij dient
dit selectiecriterium niet al te strikt gehanteerd te worden: leerlingen mogen ook
uitgedaagd worden om hun blikveld te verbreden. Teksten kunnen ook over bijvoorbeeld
Noord- of Zuid-Amerika gaan.
Anders dan de referentiekaders voor rekenen en Papiamentu bevat het ERK voor de genoemde
subcategorieën met leesactiviteiten geen afzonderlijke beschrijving van ‘kenmerken
van de taakuitvoering’. Deze kenmerken geven in deze referentiekaders aan waar de
uitvoering van de taalactiviteit aan moet voldoen om gekwalificeerd te kunnen worden
als een prestatie op een van de verschillende niveaus. Wat een leerling moet kunnen
en weten, is in het ERK af te leiden uit de algemene omschrijvingen van de taalactiviteiten,
uit de beschrijvingen van de can-do statements voor de verschillende niveaus en uit
de hierboven genoemde sleutelbegrippen. Voor een overzicht van de algemene omschrijvingen
en can-do-statements voor de verschillende taalactiviteiten zie de wijziging van het
Toetsbesluit PO.27
5.7.2. Receptief luister- en kijkvaardigheid
Een goede luistervaardigheid is van groot belang voor succes op school en in vervolgopleidingen,
en voor het kunnen functioneren in het persoonlijk en maatschappelijk verkeer. Net
als het lezen van teksten is het begrijpend luisteren naar tekst(en) een complex proces
waarbij veel zogenaamde hogere denkvaardigheden betrokken zijn. Luisteren is een actief
proces dat een beroep doet op verschillende denkprocessen, kenniselementen, vaardigheden
en attitudes. Actief luisteren is niet alleen het horen en begrijpen wat de ander
zegt, maar ook het ‘horen’ en begrijpen van wat niet gezegd wordt. Ook de ander laten
weten dat er geluisterd wordt is belangrijk, net als dat de ander de ruimte krijgt
om te spreken en zich te verduidelijken wanneer dat nodig is. Het luisteren naar een
onbekende taal die weinig verwantschap vertoont met de taal die bekend is, maakt luisteren
nog complexer. Het is lastig om in een reeks van klanken woorden te onderscheiden,
om niet voldoende woorden te kennen, om al luisterend de structuur van tekst(en) en
de samenhang tussen woorden, zinsdelen of zinnen te ontdekken en te onthouden. Dit
laatste, de vluchtigheid van gesproken taal, maakt luisteren extra inspannend: er
kan niet teruggekeken worden in de tekst als de luisteraar wat gemist heeft. Er wordt
dus een groot beroep gedaan op het concentratievermogen van de luisteraar.
De can-do statements in het ERK (Companion Volume) zijn ingedeeld bij verschillende
subcategorieën met taalactiviteiten voor luister- en kijkvaardigheid. In de doorstroomtoets
po Bonaire voeren de leerlingen in de modus receptief luisteren de volgende subcategorieën
met luister- en kijkactiviteiten (ofwel taken) uit:
-
• gesprek tussen andere sprekers begrijpen;
-
• luisteren als lid van een aanwezig publiek;
-
• luisteren naar mededelingen en instructies;
-
• luisteren naar radio en geluidsopnamen;
-
• tv, film en video kijken.
Deze subcategorieën met luister- en kijkactiviteiten en de uitwerking ervan in can-do
statements zijn een combinatie van luisterdoel en het luisteren in bepaalde situaties
(dialoog, monoloog) en naar bepaalde genres met specifieke functies. Het luisteren
met het doel om andere sprekers te begrijpen in gesprekken wordt in het ERK gedefinieerd
als het kunnen volgen van alledaagse sociale uitwisselingen, gesprekken en discussies.
Hierbij gaat het om luisteren tijdens gesprekken als toevallige luisteraar naar een
gesprek tussen twee mensen in de buurt. Het gaat om twee situaties: de eerste is wanneer
twee sprekers in een groepsinteractie in het bijzijn van de gebruiker/leerder met
elkaar praten en de gebruiker/leerder niet rechtstreeks wordt aangesproken. In de
tweede situatie is de gebruiker/leerder een toevallige luisteraar; iemand die toevallig
luistert naar een gesprek tussen twee mensen in de buurt. Beide situaties zijn aanzienlijk
moeilijker dan wanneer de gebruiker/leerder rechtstreeks wordt aangesproken. Bij luisteren
als lid van een aanwezig publiek gaat het om het kunnen volgen van voordrachten, toespraken
en presentaties. Bij luisteren naar mededelingen en instructies is het luisteren gericht
op het verstaan en begrijpen van mededelingen opdrachten, instructies en aanwijzingen.
Luisteren naar radio en geluidsopnamen heeft betrekking op het onderscheiden van belangrijke
informatie in opgenomen passages, nieuwsberichten en interviews. Luisteren naar tv,
film en video kijken, waarbij het gaat om audiovisueel begrip, heeft eveneens betrekking
op het begrijpen van de essenties van nieuwsuitzendingen, maar ook op het bijvoorbeeld
kunnen volgen van de verhaallijn in een film.
Luisteractiviteiten
De subcategorieën met luisteractiviteiten bevatten voor de twee niveaus meerdere can-do
statements (variërend van 4 tot 6). Omdat het totaal aantal can-do statements zeer
omvangrijk is (49 voor luisteren tot en met niveau B1) is er een keuze gemaakt uit
de te toetsen subcategorieën met luisteractiviteiten. In de doorstroomtoets komen
de volgende subcategorieën met luisteractiviteiten aan bod:
-
• De leerlingen luisteren en maken opdrachten van minimaal 4 van de 5 subcategorieën
met luisteractiviteiten:
-
○ gesprek tussen andere sprekers begrijpen;
-
○ luisteren als lid van een aanwezig publiek;
-
○ luisteren naar mededelingen en instructies;
-
○ luisteren naar radio en geluidsopnamen;
-
○ tv, film en video kijken.
-
• De leerlingen luisteren op één van de niveaus (A2, B1) uit de gekozen subcategorieën
met luisteractiviteiten naar één tekst en maken daarbij opdrachten die betrekking
hebben op verschillende aspecten van luistervaardigheid.
De teksten in de doorstroomtoets po Bonaire voldoen aan de algemene omschrijving (niveau
en onderwerp, zie paragraaf 5.8.2) en aan de sleutelbegrippen bij de subcategorieën
met luisteractiviteiten die aan de orde zijn in de schalen van de can-do statements.
Ze bepalen de moeilijkheidsgraad van een tekst c.q. luistertaak. De sleutelbegrippen
zijn achtereenvolgens:
-
• Gesprek tussen andere sprekers begrijpen:
-
○ woorden, zinnen enz. opvangen en met elkaar in verband brengen;
-
○ genoeg oppikken om het onderwerp en veranderingen van onderwerp te herkennen;
-
○ ronologische verloop herkennen (bijv. een verhaal);
-
○ vaststellen of mensen het wel of niet met elkaar eens zijn (argumenten voor en tegen).
-
• Luisteren als lid van een aanwezig publiek:
-
○ gesproken taal volgen, ondersteund door tastbare voorwerpen;
-
○ de mate van aanpassing aan het publiek (spreeksnelheid, aanpassing taalgebruik);
-
○ vertrouwdheid met situatie en onderwerp;
-
○ argumentatie volgen, hoofdpunten onderscheiden.
-
• Luisteren naar mededelingen en instructies:
-
○ aanwijzingen en gedetailleerde instructies begrijpen;
-
○ de hoofdpunten van mededelingen opvangen;
-
○ mate van verstaanbaarheid, van langzaam en duidelijk tot normale snelheid met storingsgeluiden.
-
• Luisteren naar radio en geluidsopnamen:
-
○ concrete informatie oppikken;
-
○ hoofdpunten, essentiële informatie begrijpen;
-
○ belangrijke informatie opvangen;
-
○ stemming, houding en standpunten van spreker herkennen.
-
• Tv, film en video kijken:
-
• in het ERK zijn geen sleutelbegrippen opgenomen voor deze luisteractiviteit. Wel worden
kenmerken van de aan te bieden luisterteksten beschreven.
De drie hoofdkenmerken voor de twee niveaus zijn:
| |
A2
|
B1
|
|
Woordgebruik en zinsbouw
|
Het taalgebruik is eenvoudig. De woorden zijn hoogfrequent, bekend uit eigen taal
of behoren tot internationaal vocabulaire. De zinnen zijn vaak gescheiden door pauzes.
|
Het gaat om ondubbelzinnige standaardtaal. Binnen het vak- en/of interessegebied wordt
complexer taalgebruik wel begrepen.
|
|
Tempo en articulatie
|
De spreker spreekt langzaam en in duidelijk gearticuleerde standaardtaal.
|
Het spreektempo is normaal. De spreker spreekt duidelijk gearticuleerde standaardtaal
(Nederlands of Vlaams).
|
|
Tekstlengte
|
Teksten zijn kort en eenvoudig.
|
Teksten zijn niet al te lang.
|
Voor de verantwoording van de keuze van onderwerpen en de ‘kenmerken van de taakuitvoering’
zie de beschrijving bij receptieve leesvaardigheid uit paragraaf 5.7.1. Er zijn hierin
geen verschillen tussen lezen en luisteren.
5.7.3. Communicatieve taalstrategieën receptief
Er zijn can-do-beschrijvingen voor strategieën die worden toegepast bij de uitvoering
van taalactiviteiten. Strategieën zijn de scharnieren tussen de hulpbronnen (competenties)
van de leerder en datgene wat die daarmee kan doen (communicatieve taalactiviteiten).
Bij de receptieve strategieën gaat het om de categorie: aanwijzingen herkennen en afleiden uit schriftelijke of mondelinge tekst. Ze bevatten dus can-do beschrijvingen voor lezen en voor luisteren. Hierbij gaat
het om: woordbetekenis afleiden uit of herkennen in tekst en gebruik maken van verbindingswoorden
(van tijd, tegenstelling etc.).
5.8. Beschrijving van de toetsinhouden verplichte taalactiviteiten
De beschrijving van de toetsinhouden van het onderdeel NVT in de doorstroomtoets po
Bonaire is ingedeeld naar de modi en taalactiviteiten uit het ERK die in de doorstroomtoets
aan de orde komen:
-
• receptief leesvaardigheid, communicatieve taalstrategieën: leesstrategieën en woordenschat;
-
• receptief luistervaardigheid en communicatieve taalstrategieën: luisterstrategieën.
Per taalactiviteit wordt per niveau de can-do-beschrijving voor de algemene lees-
en luistervaardigheid gegeven. Per taalactiviteit en communicatieve taalstrategie
wordt daarnaast per niveau een can-do beschrijving gegeven. Niet alle can-do beschrijvingen
zijn uitgewerkt. Er is een keuze gemaakt voor die can-do beschrijvingen die als het
meest passend beoordeeld zijn, gegeven:
-
• het niveau in relatie tot de stand van zaken in het onderwijs;
-
• wat aan bod komt in de onderwijspraktijk;
-
• wat het meest recht doet aan de Caribische context;
-
• de mogelijkheid om passende c.q. bruikbare teksten te vinden.
Bij leesvaardigheid komen alle subcategorieën met leesactiviteiten aan bod, behalve
lezen als vrijetijdsbesteding. In de schalen van de can-do’s van lezen als vrijetijdsbesteding
staat beschreven welke fictie- en non-fictieteksten leerlingen moeten begrijpen op
de verschillende niveaus. De can-do’s beschrijven de omvang en structuur van teksten,
de complexiteit van de taal, de aanwezigheid van illustraties en verschillende teksttypen
zoals artikelen en korte verslagen in tijdschriften, stripverhalen of poëzie. In het
ERK gaat het in deze categorie niet om de expliciete doelstellingen van het lees-
en literatuuronderwijs, maar om het belang van het plezier in het lezen van alle soorten
teksten in de vrije tijd voor het leren van een vreemde taal. Het toetsen van vrijetijdslezen
is in deze zin een contradictio in terminis en dat is de reden dat het niet getoetst
wordt in de doorstroomtoets.
5.8.1. Toetsinhouden leesvaardigheid
Algemene omschrijving leesvaardigheid
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan korte, eenvoudige teksten begrijpen over vertrouwde zaken van concrete aard, die
geschreven zijn in veelgebruikte alledaagse of werk gerelateerde taal.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan met voldoende begrip eenduidige, feitelijke teksten lezen over onderwerpen die
betrekking hebben op diens interessegebied.
Correspondentie lezen
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan een simpele persoonlijke brief of e-mail of bericht begrijpen waarin wordt gesproken
over vertrouwde onderwerpen (zoals vrienden of familie) of waarin vragen over deze
onderwerpen worden gesteld.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan eenduidige persoonlijke brieven, e-mails of berichten begrijpen waarin betrekkelijk
gedetailleerd verslag wordt gedaan van gebeurtenissen en ervaringen.
Bereik van de woordenschat
Can-do beschrijving – niveau A2:
Beschikt over voldoende woorden om alledaagse handelingen uit te voeren die betrekking
hebben op vertrouwde situaties en onderwerpen.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Heeft een goed woordenschatbereik met betrekking tot vertrouwde onderwerpen en alledaagse
situaties.
Oriënterend lezen
Leesvaardigheid
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan specifieke informatie vinden in praktische, concrete, voorspelbare teksten (bijvoorbeeld
recepten), mits deze in eenvoudige taal zijn geschreven.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan langere teksten snel doorlezen om gewenste informatie op te sporen, en informatie
verzamelen uit verschillende delen van een tekst of uit verschillende teksten, om
een bepaalde taak uit te voeren.
Bereik van de woordenschat
Can-do beschrijving – niveau A2:
Beschikt over voldoende woorden om primaire levensbehoeften te vervullen.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Heeft een goed woordenschatbereik met betrekking tot vertrouwde onderwerpen en alledaagse
situaties.
Lezen ter informatie en argumentatie
Leesvaardigheid
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan de grote lijnen volgen van een nieuwsbericht over een vertrouwd soort gebeurtenis,
mits de inhoud vertrouwd en voorspelbaar is.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan korte teksten begrijpen over onderwerpen die vertrouwd zijn of betrekking hebben
op actuele kwesties, waarin mensen hun mening geven (bijvoorbeeld kritische bijdragen
aan een onlinediscussieforum of ingezonden brieven).
Bereik van de woordenschat
Can-do beschrijving – niveau A2:
Beschikt over voldoende woorden om primaire levensbehoeften te vervullen.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Heeft een goed woordenschatbereik met betrekking tot vertrouwde onderwerpen en alledaagse
situaties.
Instructies lezen
Leesvaardigheid
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan een eenvoudig recept volgen, vooral als er afbeeldingen zijn om de belangrijkste
stappen te illustreren.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan instructies en procedures in de vorm van een lopende tekst begrijpen, bijvoorbeeld
in een handleiding, mits hij of zij bekend is met het type proces of product.
Bereik van de woordenschat
Can-do beschrijving – niveau A2:
Beschikt over voldoende woorden om primaire levensbehoeften te vervullen.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Heeft een goed woordenschatbereik met betrekking tot vertrouwde onderwerpen en alledaagse
situaties.
5.8.2. Toetsinhouden luister- en kijkvaardigheid
Algemene omschrijving luister- en kijkvaardigheid
Can-do beschrijving – Niveau A2:
Kan genoeg verstaan om te kunnen voldoen aan behoeften van concrete aard, mits er
helder en langzaam wordt gearticuleerd.
Can-do beschrijving – Niveau B1:
Kan directe feitelijke informatie verstaan over gewone alledaagse of werkgebonden
onderwerpen, en daarbij zowel algemene boodschappen als specifieke details herkennen,
mits mensen duidelijk articuleren in een over het algemeen vertrouwde taalvariant.
Gesprek tussen andere sprekers begrijpen
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan korte, eenvoudige sociale uitwisselingen globaal volgen als er zeer langzaam en
duidelijk wordt gesproken.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan het grootste deel van alledaagse gesprekken en discussies volgen, mits deze worden
gevoerd in standaardtaal, of een vertrouwde variant ervan, en er duidelijk wordt gearticuleerd.
Luisteren als lid van een aanwezig publiek
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan de globale strekking begrijpen van een demonstratie of presentatie over een vertrouwd
of voorspelbaar onderwerp, als de boodschap langzaam en duidelijk wordt overgebracht
in eenvoudige taal en er gebruik wordt gemaakt van visuele ondersteuning (bijvoorbeeld
dia's, hand-outs).
Can-do beschrijving – niveau B1
Kan eenduidige, korte voordrachten over vertrouwde onderwerpen globaal volgen, mits
deze worden gehouden in helder gearticuleerde standaardtaal, of een vertrouwde variant
ervan.
Luisteren naar mededelingen en instructies
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan eenduidige mededelingen begrijpen (bijvoorbeeld over een bioscoopprogramma of
sportevenement, een omroepbericht over een vertraagde trein) als ze langzaam en duidelijk
worden uitgesproken.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan omroepberichten op luchthavens en stations en in vliegtuigen, bussen en treinen
begrijpen, mits deze duidelijk gearticuleerd worden met minimale storende achtergrondgeluiden.
Luisteren naar radio en geluidsfragmenten
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan de belangrijkste informatie onderscheiden in korte uitzendingen (bijvoorbeeld
het weerbericht, concertaankondigingen of sportuitslagen mits er duidelijk wordt gesproken).
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan de hoofdpunten verstaan van nieuwsberichten en van eenvoudiger opgenomen materiaal
over vertrouwde onderwerpen dat betrekkelijk langzaam en helder wordt uitgesproken.
Tv, film en video kijken
Can-do beschrijving – niveau A2:
Kan een commercial of een trailer van of scène uit een film volgen en begrijpt wat
de onderwerpen zijn, mits de beelden het begrip sterk ondersteunen en er duidelijk
en relatief langzaam wordt gesproken.
Can-do beschrijving – niveau B1:
Kan veel films volgen waarin een groot deel van de verhaallijn wordt gedragen door
visuele effecten en actiescènes, en die in heldere en eenduidige taal worden gesproken.
5.10. Toetsinhouden en minimale inhoudelijke kwaliteitseisen optionele taalactiviteiten
5.10.1. Taalactiviteiten productief spreken (monoloog)
Spreekvaardigheid is voor leerlingen een heel complexe taalvaardigheid, zeker wanneer
het gaat om spreken in een vreemde taal. Een spreker moet de klanken leren beheersen,
woordbetekenissen verwerven om voldoende productieve woordenschat te hebben, vervoegingen
en verbuigingen van woorden kennen, en weten hoe zinnen gebouwd worden in een vreemde
taal. Als gevolg hiervan ligt het spreektempo in een vreemde taal lager en worden
er meer fouten gemaakt. Daarnaast moet een spreker ideeën verzamelen en ordenen, formuleren,
tekstkenmerken kennen en toepassen en de tekst afstemmen op doel en publiek. Een extra
complicatie bij spreken is dat de spreker, anders dan de schrijver, nauwelijks mogelijkheden
heeft tot nadenken, terugblikken en reviseren. Bij spreken moet de taalproductie zich
in een korte tijd afspelen. Deze tijdsdruk vergroot de cognitieve druk tijdens de
taakuitvoering.
Algemene communicatieve spreekvaardigheid wordt in het ERK als volgt gedefinieerd:
-
• A2: kan een eenvoudige beschrijving of presentatie geven van mensen, woon- of werkomstandigheden,
dagelijkse routines, voorkeuren of afkeuren en dergelijke, in een korte reeks simpele
frasen en zinnen die als in een lijst met elkaar verbonden zijn;
-
• B1: kan redelijk vloeiend een heldere beschrijving volhouden van verscheidende onderwerpen
binnen diens interessegebied, gepresenteerd als een reeks lineaire punten.
Spreekvaardigheid heeft voornamelijk betrekking op de subcategorie monoloog. De volgende
vijf subcategorieën met taken en de daar bijhorende sleutelbegrippen worden beschreven:
-
• Ervaringen beschrijven:
-
○ Taken: ervaringen vertellen/beschrijven.
-
○ Sleutelbegrippen: type informatie (beschrijving of verhaal), complexiteit van het
taalgebruik.
-
• Informatie geven:
-
○ Taken: uitleg geven.
-
○ Sleutelbegrippen: type informatie (beschrijving voorwerpen, aanwijzingen, instructies),
manier van argumenteren, wijze van formuleren.
-
• Een pleidooi houden:
-
• Openbare mededelingen doen:
-
○ Taken: openbare mededelingen doen in verschillende publieke situaties.
-
○ Sleutelbegrippen: type mededeling (korte mededelingen), verstaanbaarheid.
-
• Een publiek toespreken:
-
○ Taken: geven van een presentatie of houden van een toespraak.
-
○ Sleutelbegrippen: type toespraak (ingestudeerde aankondiging, presentatie), vermogen
om met vragen om te gaan, rekening houden met publiek (B1).
De kwaliteitseisen voor de toetsing van spreken:
-
• De leerlingen voeren uit de 5 minimaal 2 subcategorieën met spreektaken uit. Gelet
op de niveaus die aan de orde zijn (A2, en B1), de positie van Nederlands als vreemde
taal en de Caribische context liggen de subcategorieën met spreektaken ervaringen
beschrijven en informatie geven het meest voor de hand. Voor een overzicht van de
can-do beschrijvingen voor deze subcategorieën met spreektaken verwijzen we naar de
wijziging van het Toetsbesluit PO.28
-
• De subcategorieën met spreektaken worden minimaal beoordeeld op 3 aspecten van de
sleutelbegrippen en criteria uit de can-do beschrijvingen. Lastig hierbij is dat deze
in het ERK weinig gespecificeerd zijn. Het is echter niet onmogelijk om ze voor de
verschillende niveaus nader te specificeren. De ‘complexiteit van het taalgebruik’
bijvoorbeeld bij de subcategorie met spreektaak ‘ervaringen beschrijven’ kan met behulp
van can-do beschrijvingen uit de taalcompetenties nader gespecificeerd worden. Vanuit
een communicatief perspectief, dat recht doet aan de uitgangspunten van het ERK bij
het leren van vreemde talen liggen competenties als: woordenschat (bereik) en sociolinguïstische
trefzekerheid (bijv. het gebruik van beleefdheidsvormen, uitvoeren elementaire taalfuncties),
fonologische beheersing en prosodie (verstaanbaarheid) het meest voor de hand. Bovenal
is de inhoudelijke kwaliteit van belang. Afhankelijk van de taak gaat het om inhoudselementen
als de duidelijkheid van chronologie (bij een verhaal) of de kern van de boodschap
(bij een mededeling). In het algemeen geldt dat de keuze van beoordelingscriteria
gerelateerd moeten zijn aan het genre, en het doel en publiek van de teksten.
-
• Aan de subcategorieën met spreektaken kunnen minimaal de volgende eisen aan de communicatieve
situatie worden gesteld: specificatie van het beoogde publiek, een realistische of
voor leerlingen herkenbare spreektaak (bijvoorbeeld een waar gebeurd verhaal vertellen),
een prettige afnamesetting en een passende spreekduur.
5.10.2. Taalactiviteiten productief schriftelijk (schrijven)
Het schrijven van teksten doet een beroep op veel zogenaamde hogere denkvaardigheden.
Zeker wanneer leerlingen in een vreemde taal moeten leren schrijven is de cognitieve
belasting extra hoog. De woordenschat is bij het schrijven in een vreemde taal beperkter
en de grammatica en spelling wijken af van de taal of talen die leerlingen van huis
uit kennen. Daarnaast moeten leerlingen tijdens het schrijven de hogere orde denkvaardigheden
tegelijkertijd uitvoeren: ideeën verzamelen en ordenen, formuleren, tekstkenmerken
kennen en toepassen, afstemmen op doel en publiek, reviseren. Bij jonge leerlingen
leidt dit tot cognitieve overbelasting. Om deze te verminderen is het heel belangrijk
dat leerlingen met effectieve instructie ondersteund worden bij het schrijven. Dit
helpt hen om te leren om hun aanpak van knowledge telling (idee bedenken, opschrijven,
volgende idee, opschrijven, tekst is klaar als ideeën op zijn) te veranderen in een
effectieve aanpak van knowledge transforming (ideeën verzamelen en evalueren en ze
bewerken in het licht van het doel en het publiek van de tekst). Effectieve ondersteuning
kan bij het toetsen van schrijfvaardigheid gegeven worden met een heldere schrijfopdracht
die duidelijk maakt wat er op de belangrijke aspecten van schrijfvaardigheid van leerlingen
verwacht wordt.
Algemene communicatieve schrijfvaardigheid wordt in het ERK als volgt gedefinieerd:
-
• A2: kan een reeks eenvoudige frasen en zinnen schrijven, verbonden door simpele voegwoorden
als ‘én, ‘maar’ en ‘omdat’;
-
• B1: kan heldere samenhangende teksten schrijven over uiteenlopende vertrouwde onderwerpen
binnen een interessegebied door een reeks kortere, afzonderlijke elementen lineair
met elkaar te verbinden.
De volgende subcategorieën, taken en sleutelbegrippen worden beschreven:
-
• Creatief schrijven:
-
○ Taken: beschrijving van alledaagse voorwerpen en omgeving, beschrijving of vertelling
van persoonlijke ervaringen, dagboek, gedicht, verhaal, recensie over film, boek of
toneelstuk.
-
○ Sleutelbegrippen: typen teksten, complexiteit van taalgebruik (woorden-frasen-tekst),
mate van helderheid, samenhang, structuur en vloeiendheid, volgen van genreconventies.
-
• Schriftelijke verslagen en essays:
-
○ Taken: posters, persoonlijke indrukken, eenvoudige teksten over vertrouwde onderwerpen,
opstellen, verslagen.
-
○ Sleutelbegrippen: inhoud (op hogere niveaus gaat het voornamelijk om formeel schrijven,
eventueel met bronnengebruik), complexiteit van taalgebruik zoals mate van vloeiendheid,
en logische structuur.
-
• Correspondentie (modus schriftelijke interactie):
-
○ Taken: boodschappen en online posts, eenvoudige briefkaart, e-mails, persoonlijke
brieven, reactie op advertenties.
-
○ Sleutelbegrippen: reeksen zeer korte zinnen met eenvoudige woorden, eenvoudige korte
teksten, elementaire brieven met enige detaillering.
-
• Notities, berichten en formulieren (modus schriftelijke interactie):
-
○ Taken: eigen naam, adres, leeftijd op formulier, korte eenvoudige notities, notities
met informatie die van belang is voor direct betrokkenen.
Kwaliteitseisen voor de toetsing van schrijven:
-
• Vanwege het niveau van de schrijfvaardigheid op niveau A2 ‘reeks eenvoudige zinnen
en frasen’, is het wenselijk om alleen op niveau B1 schrijfvaardigheid direct (via
zelf geschreven teksten) te toetsen.
-
• De taken op het niveau A2 voor correspondentie en notities en berichten zijn eveneens
dermate elementair dat directe toetsing niet voor de hand ligt.
-
• Op niveau A2 kan indirecte toetsing (het beoordelen of reviseren van door anderen
geschreven zinnen) vanwege het in het ERK ingeschatte niveau als ‘zinsniveau’ een
goede optie zijn. De zinnen en frasen die de leerlingen moeten beoordelen/ en of reviseren
zijn zogenaamd geschreven door leerlingen van de basisschool. Als beoordelingscriterium
geeft het ERK het gebruik van verbindingswoorden, zoals ‘en’, ‘maar’ en ‘omdat’.
-
• Voor niveau B1 voeren de leerlingen uit zowel de subcategorie creatief schrijven als
uit de subcategorie correspondentie ten minste 2 schrijftaken uit. Voor creatief schrijven
valt te denken aan het schrijven van verhalen. Bij de subcategorie schriftelijke verslagen
en essays ligt op dit niveau het schrijven van verslagen voor de hand. Bij correspondentie
kan gedacht worden aan een e-mail of persoonlijke brief. Bij notities, berichten en
formulieren aan het invullen van een formulier.
-
• De schrijftaken op niveau B1 worden minimaal beoordeeld op 3 aspecten van de sleutelbegrippen
en criteria uit de can-do beschrijvingen. De keuze van beoordelingscriteria is afhankelijk
van de schrijfopdracht waarin het gekozen genre (en de eraan gerelateerde tekstsoort),
de gewenste inhoud en het doel en het publiek van de tekst duidelijk aangegeven worden.
-
• Aan de schrijftaken kunnen minimaal de volgende criteria aan de communicatieve situatie
worden gesteld: een realistische of voor leerlingen herkenbare schrijftaak (bijvoorbeeld
een verhaal schrijven over een gebeurtenis die de schrijver zelf meegemaakt heeft),
een prettige afnamesetting en een passende schrijftijd.
-
• Een goede schrijfopdracht is essentieel voor het naar behoren kunnen uitvoeren van
schrijftaken.29 Een goede schrijfopdracht maakt het volgende duidelijk:
-
○ in welke communicatieve context de tekst functioneert;
-
○ waarover de tekst moet gaan (onderwerp);
-
○ om welke tekstsoort het gaat (bijv. brief, verhaal...etc.);
-
○ wat het doel/de functie is van de tekst;
-
○ wie de lezer(s) is (zijn) van de tekst (publiek);
-
○ aanduiding van inhoudselementen;
-
○ wat de gewenste lengte is van de tekst (ongeveer...woorden).
5.10.3. Taalactiviteiten productief mondelinge interactie (gesprekken voeren)
De grens tussen spreken in monologen of in gesprekken is vaag. Sommige mensen houden
lange monologen tijdens gesprekken en ook de duur van beurten in gesprekken kunnen
flink uiteenlopen. Bij het voeren van gesprekken staat de interactie centraal en het
is dan ook geen wonder dat het ERK gespreksvaardigheid als mondelinge interactie aanduidt.
Het gaat om situaties waarin leerlingen met een of meerdere gesprekspartner(s) in
het hier en nu communiceren, afwisselend de rol van spreker en luisteraar hebben en
op elkaar reageren door in te gaan op elkaars gespreksbijdragen. Het voeren van gesprekken
is voor het leren van een vreemde taal uitermate belangrijk: de directe communicatie
door de aanwezigheid van en interactie met gesprekdeelnemer(s) biedt steun bij actieve
taalproductie die op haar beurt belangrijk is voor het leren van een taal.
Algemene gespreksvaardigheid wordt in het ERK als volgt gedefinieerd:
-
• A2: kan redelijk makkelijk interactief zijn in gestructureerde situaties en korte
gesprekken, mits de ander helpt als dat nodig is. Aangegeven wordt dat het gaat om
eenvoudige routinegesprekken, om simpele en alledaagse taken in voorspelbare situaties.
Het gaat om korte gesprekken waarin de leerling niet in staat is om het gesprek zelf
gaande te houden.
-
• B1:
-
○ kan met enig vertrouwen communiceren over vertrouwde alledaagse en niet-alledaagse
zaken die betrekking hebben op diens belangstellings- en vakgebied. Aangegeven wordt
dat het gaat om informatie uitwisselen, controleren en bevestigen en het uitdrukken
van gedachten over meer abstracte, culturele onderwerpen (films, boeken, muziek).
-
○ kan gebruik maken van een scala van eenvoudige taal om zich te redden in de meeste
situaties die op reis voorkomen.
De volgende subcategorieën, taken en sleutelbegrippen worden beschreven:
-
• Een gesprekpartner begrijpen:
-
○ Taken: alledaagse uitdrukkingen begrijpen die rechtstreeks worden gezegd in heldere,
langzame en herhaalde woorden, standaardtaal begrijpen over vertrouwde onderwerpen,
helder uitgesproken taal in alledaagse conversatie maar zal bij bepaalde woorden moeten
vragen om herhaling.
-
○ Sleutelbegrippen: onderwerp en situatie (van eenvoudig naar complex), manier van spreken
van gesprekspartner, mate waarin gesprekspartner zich aanpast.
-
• Conversatie:
-
○ Taken: deelnemen aan alledaags gesprek over feitelijke dingen en voorspelbaar onderwerp,
zeer korte gesprekken voeren en alledaagse beleefdheidsvormen gebruiken, gesprek beginnen
en gaande houden.
-
○ Sleutelbegrippen: onderwerp en situatie, setting (van eenvoudige uitwisseling tot
flexibel bereik voor sociale doeleinden) en taalfuncties (van begroeten tot dubbelzinnig
en humoristisch taalgebruik).
-
• Informele discussie (met vrienden):
-
○ Taken: voor- en afkeuren aangeven met beperkt repertoire aan uitdrukkingen, met hulp
informatie uitwisselen, alledaagse praktische zaken bespreken.
-
○ Sleutelbegrippen: onderwerpen, vermogen om de discussie te volgen, taalfuncties.
-
• Formele discussie (vergaderingen):
-
○ Taken: mening geven mits om herhaling gevraagd kan worden, beknopt commentaar geven
op gezichtspunten van anderen.
-
○ Sleutelbegrippen: type vergadering, vermogen om discussie te volgen, vermogen tot
bijdrage aan taak.
-
• Doelgerichte samenwerking:
-
○ Taken: eenvoudige aanwijzingen opvolgen, bespreken wat er moet gebeuren, volgen wat
er gezegd wordt al is vragen om herhaling soms nodig.
-
○ Sleutelbegrippen: discussie volgen (van eenvoudige tot gedeelde instructies), actieve
bijdrage aan taak.
-
• Goederen en diensten verkrijgen:
-
○ Taken: om dingen vragen, omgaan met gewone aspecten van dagelijks leven (winkel) en
transacties uitvoeren tijdens reizen. informatie-uitwisseling: vragen stellen en beantwoorden
over jezelf en anderen, beperkte informatie uitwisselen over vertrouwde alledaagse
zaken, informatie uitwisselen over ook niet alledaagse zaken binnen vakgebied.
-
○ Sleutelbegrippen: type situatie, diensten ontvangen (eenvoudige klacht of gevoelige
transactie, genoegdoening eisen).
-
• Interviewen en geïnterviewd worden:
-
○ Taken: rollen bij doktersafspraken, sollicitatiegesprekken, enquêtes, in onderwijscontext
in projecten (B1).
-
○ Sleutelbegrippen: onafhankelijkheid van gesprekspartner, initiatief nemen, uitvoering
(met vragenlijst of flexibel).
-
• Informatie-uitwisseling:
-
• Gebruik van telecommunicatie:
-
○ Taken: korte eenvoudige telefoongesprekken, voor routineboodschappen, voor alledaagse
of professionele doeleinden mits om verduidelijking kan worden gevraagd.
-
○ Sleutelbegrippen: bereik van informatie en transacties, bekendheid van gesprekspartner,
lengte van de uitwisseling.
Kwaliteitseisen voor de toetsing van gespreksvaardigheid:
-
• Gesprekken voeren is een belangrijke vaardigheid voor het leren van een vreemde taal.
Echter, het is lastig betrouwbaar en valide te toetsen. Een probleem is dat het in
gesprekken gaat om gemeenschappelijke prestaties: de kwaliteit van de bijdrage van
een gespreksdeelnemer is afhankelijk van de kwaliteit van de inbreng van een andere
deelnemer. Het is daarnaast uitermate lastig om te bepalen wat een goede en minder
goede reactie is. Dit maakt het nagenoeg onmogelijk om de bijdragen aan een gesprek
individueel te beoordelen. Ook de vluchtigheid van gesprekken en de interactie daarin,
maakt beoordelen lastig. Dit zou ondervangen kunnen worden door filmopnames.
-
• M.b.t de afzonderlijke gesprekstaken geldt dat er bij tweegesprekken een eenzelfde
gesprekspartner kan optreden in de vorm van vooraf ingestudeerde rollen, of in de
vorm van een robot met gebruik van scripts.
-
• Toetsing van gespreksvaardigheid is niet geheel onmogelijk maar vanwege de genoemde
factoren is het uiterst lastig op de niveaus A2 en B1. Daarnaast kent de spreek- en
luistervaardigheid tijdens gesprekken nog vele beperkingen op deze niveaus waardoor
juist het interactieve karakter van gesprekken nog beperkt tot uiting komt: bij veel
can-do beschrijvingen wordt de mogelijkheid tot het bieden van hulp als voorwaarde
genoemd. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat een aantal gesprekstaken niet beschreven
zijn op het niveau A2.
5.10.4. Strategieën
Een strategie kan kort gedefinieerd worden als “een plan van (mentaal) handelen om
een doel te bereiken. Dergelijke plannen kan men zich voorstellen in de vorm van ‘als...dan’-combinaties:
Als ik ...wil bereiken, dan doe ik...”.30 In het ERK worden strategieën gedefinieerd als ‘de acties die ondernomen worden om
de communicatie beter te laten slagen’.
Voor het leren van (vreemde) talen is strategiegebruik heel belangrijk. Ervaren taalleerders
maken al dan niet bewust gebruik van strategieën. Voorbeelden van zulke strategieën
zijn: een schematische opzet voor een artikel dat je gaat schrijven, kennis van andere
talen gebruiken bij het leren van een taal (transfer) en woordbetekenis afleiden uit
de context.
Het ERK bevat geen algemene omschrijving van taalstrategieën voor de verschillende
niveaus gedefinieerd. Wel worden strategieën onderscheiden voor de taalactiviteiten.
Deze zijn ingedeeld in: receptieve strategieën, productieve strategieën, mediation
en strategieën om een tekst te vereenvoudigen.
Bij receptieve strategieën gaat het om het herkennen en afleiden van aanwijzingen
uit tekst (bij lezen) en context (bij luisteren). De can-do beschrijvingen hebben
voornamelijk betrekking op woordenschat en zijn aan bod gekomen bij de verplichte
taalactiviteiten lezen en luisteren. Het gaat daarbij om vaardigheden die je bij het
lezen en luisteren (al dan niet bewust) inzet voor het bereiken van het lees of luisterdoel.
Een voorbeeld van een can-do beschrijving op niveau B1 bij lezen is: kan elementaire
gevolgtrekkingen of voorspellingen maken met betrekking tot de inhoud van een tekst
op basis van koppen en titels.
De productieve strategieën zijn ingedeeld in: planning, compensatie, monitoring en
herstel, interactie, mediation en strategieën om een tekst te vereenvoudigen. Voor
de complexere subcategorieën, zoals planning, monitoring en herstel zijn er veelal
geen can-do beschrijvingen voor het niveau A2 voorhanden.
Kwaliteitseisen voor de toetsing van strategieën:
-
• Het toetsen van strategieën is bijvoorbeeld mogelijk door het gebruik van zelfrapportage
door de taalleerder omdat het om mentale handelingen gaat die niet direct waarneembaar
zijn.
-
• Naast het punt van de zichtbaarheid, lijkt ook de beoordeling van strategiegebruik
lastig. Onderzoekt toont dat strategiegebruik bij het lezen31 en schrijven32 van teksten effectief is, maar er zijn ook taalleerders die zwakke lees- of schrijfstrategieën
gebruiken en toch tot een goed resultaat komen.
-
• Toetsopgaven waarbij strategieën ingezet moeten worden, vragen om een schriftelijke
opbrengst die het strategiegebruik toont. Van de genoemde productieve strategieën
is dit aan de orde bij mediation: strategieën om een nieuw concept uit te leggen en
strategieën om een tekst te vereenvoudigen. Voor A2 zijn er geen can-do beschrijvingen.
5.10.5. Mediation
De vierde modus mediation komt niet in aanmerking voor toetsing op de niveaus A2 en
B1. Hierom volstaan we met een korte beschrijving en argumentatie. Bij mediation gaat
het om bemiddeling van tekst, concepten, of communicatie. Bij mediation (van communicatie)
zijn alle taalactiviteiten in het geding die de communicatie bevorderen en vergemakkelijken
zoals: schakelen tussen verschillende talen, samenvatten in meertalige context, uitleggen,
vertellen, parafraseren en bemiddelen tussen twee sprekers. Bij mediation van tekst
gaat het om specifieke informatie doorgeven, gegevens uitleggen, vertalen, aantekeningen
maken e.d. Bij mediation van concepten gaat het om samenwerken in een groep, groepswerk
leiden of dialogen over concepten aanmoedigen.
Met name bij mediation van tekst is het inzetten van de voordelen van meertalige taalsituaties,
zoals op Bonaire het geval is, aan de orde. Wanneer de beheersing van de te leren
taal (taal A) tekort schiet, kan een andere taal (taal B) ingezet worden om communicatie
mogelijk te maken. Helaas zijn deze can-do beschrijvingen niet valide en betrouwbaar
te toetsen. Het gaat steeds om vaardigheden in beide talen waardoor het onmogelijk
is om de taalprestaties in de vreemde taal te beoordelen.
Ook het toetsen van mediation van communicatie heeft bij het optreden als intermediair
in informele situaties te maken met de inzet van de eigen taal om over te brengen
wat in een andere taal is gezegd.
Bij de subcategorieën ‘pluri-culturele ruimte mogelijk maken’ en ‘communicatie mogelijk
maken in gevoelige situaties’ zijn de can-do beschrijvingen dermate van een algemeen
communicatieve aard dat ze weinig aangrijpingspunten geven voor toetsing. Een voorbeeld
van een can-do beschrijving op het niveau B1 is: ‘kan op een ondersteunende manier
optreden bij cross-culturele ontmoetingen en de gevoelens en verschillende wereldbeelden
van ander leden van de groep herkennen’.
Mediation van concepten is sterk gericht op samenwerking in het algemeen. Het overlapt
voor het aspect taal sterk met wat bij spreken aan bod komt en levert te weinig aanknopingspunten
voor de toetsing van specifieke taalactiviteiten.
5.10.6. Taalcompetenties
Communicatie taalcompetenties
De communicatieve taalcompetenties beschrijven de verschillende aspecten van de taalbeheersing
in de communicatie: algemeen linguïstisch bereik, beheersing en bereik van de woordenschat,
grammaticale nauwkeurigheid, fonologische beheersing, orthografische beheersing, sociolinguïstische
trefzekerheid, flexibiliteit, het woord (de beurt) nemen, thematische ontwikkeling,
coherentie en cohesie, propositionele nauwkeurigheid, en vloeiendheid. Voor een algemene
beschrijving van deze aspecten verwijzen we naar paragraaf 5.1.
De can-do beschrijvingen bij de communicatieve taalcompetenties hebben betrekking
op receptieve en productieve taalactiviteiten en zijn voor de niveaus A2 en B1 beschreven
in het ERK. De can-do beschrijvingen van de communicatieve taalcompetenties vertonen
veel overlap met de can-do beschrijvingen van de taalactiviteiten die al in deze toetswijzer
aan bod gekomen zijn. Deze can-do beschrijving komt ook aan bod bij spreekvaardigheid.
Bereik en beheersing van de woordenschat zijn in deze toetswijzer meegenomen bij leesvaardigheid.
Daarnaast kan het bereik van de woordenschat optioneel apart getoetst worden.
Andere aspecten zoals grammaticale nauwkeurigheid, fonologische en orthografische
beheersing, propositionele nauwkeurigheid beschrijven taalkundige kennis- en vaardigheden
die ondersteunend zijn aan de uitvoering van communicatieve taaltaken. De can-do beschrijvingen
in het ERK geven aan dat de communicatieve functie van taal voorop staat. Omdat het bij het leren van een vreemde taal op de niveaus
t/m B1 onvermijdelijk is dat er grammaticale, fonologische, of orthografische fouten
gemaakt worden, worden deze fouten gezien als passend bij de stadia van taalbeheersing.
Een voorbeeld van een can-do beschrijving voor grammaticale nauwkeurigheid op niveau
B1 is: ‘vertoont over het algemeen een goede grammaticale beheersing hoewel met merkbare
invloed uit de moedertaal. Fouten komen voor, maar het is duidelijk wat die probeert
uit te drukken’.
De aspecten flexibiliteit en het woord (de beurt) nemen vertonen veel overlap met
spreekvaardigheid. Thematische ontwikkeling overlapt met spreek- en schrijfvaardigheid
vanwege de aandacht voor het structureren van teksten. Een voorbeeld van een can-do
beschrijving op A2 niveau is: ‘beschrijving met simpele opsomming’, en op niveau B1:
‘chronologische volgorde in een verhaal’. Coherentie en cohesie hebben eveneens betrekking
op de productieve taalactiviteiten. Het gaat hierbij met name om gebruik van verbindingswoorden
en het aanbrengen van alinea-indelingen. Propositionele nauwkeurigheid heeft betrekking
op het overbrengen van informatie en overlapt met mediation van een tekst. Vloeiendheid
ten slotte gaat over het gemak waarmee een spreker zich kan uitdrukken.
Kwaliteitseisen voor de toetsing van taalcompetenties:
-
• Woordenschat is van belang voor het leren van een vreemde taal. Om een goed beeld
te krijgen van de woordenschat dient het ook apart (los van de context van teksten)
zowel receptief als productief getoetst te worden. Vanwege de ondersteunende functie
van de taalcompetenties die een beroep doen op taalkundige kennis kunnen deze gekoppeld
aan communicatieve taalactiviteiten en als deelaspecten getoetst worden. Hierbij is
zorgvuldige weging van het belang ervan aan de orde.
-
• Voor de taalcompetenties die sterk overlappen met wat aan bod gekomen is bij de receptieve
(verplichte) en optionele (productieve) taalactiviteiten ligt het voor de hand om
die aspecten mee te nemen bij de te ontwikkelen taken die nog niet of slechts impliciet
aan bod gekomen zijn.
Meertalige en pluriculturele competenties
Meertalige en pluriculturele competenties komen niet in aanmerking voor toetsing op
de niveaus A2 en B1. We volstaan met een korte beschrijving en argumentatie.
Bij meertalige en pluriculturele competenties gaat het bij het onderdeel meertalig
begrip om het kunnen inzetten van vaardigheden en kennis in één taal voor het begrijpen
van en zich kunnen uitdrukken in een andere taal. Het verschil met mediation van tekst
is dat het hier gaat om gebruik maken van parallellen tussen verschillende talen (bijvoorbeeld
Haus/huis/house).
Voortbouwen op pluricultureel repertoire gaat over culturele conventies in de communicatie:
verschillende vormen van begroeten, conventies m.b.t lichaamshouding, oogcontact e.d.
Hoewel deze conventies heel belangrijk zijn om te kennen bij het gebruiken van een
vreemde taal, ligt (afzonderlijke) toetsing ervan niet voor de hand. Het zijn vaardigheden
die vanaf niveau B2 het niveau van het respecteren van eenvoudige conventies overstijgt.
Een voorbeeld van een can-do beschrijving op niveau B2 is: ‘kan de standpunten en
gebruiken van diens eigen en andere sociale groepen beschrijven en evalueren en toont
daarbij bewustzijn van de impliciete waarden waarop (voor)oordelen zijn gebaseerd’.