In sommige gevallen is er onderscheid tussen het moment waarop buitenlandse dividenden,
interest of royalty’s in Nederland in de belastingheffing worden betrokken en het
moment waarop de andere Mogendheid een bronbelasting inhoudt over die dividenden,
interest of royalty’s. Deze situatie kan zich voordoen als op grond van goed koopmansgebruik
winstneming moet plaatsvinden, terwijl de daadwerkelijke inkomsten pas later toevloeien.
In dat geval is er nog geen sprake van (betaalde) inkomsten in de zin van het van
toepassing zijnde verdrag of het Bvdb 2001. In het jaar waarin de inkomsten op grond van goed koopmansgebruik in aanmerking
worden genomen, is verrekening daarom nog niet mogelijk.
Op het moment dat over de daadwerkelijke inkomsten buitenlandse bronbelasting is ingehouden,
is vervolgens in veel gevallen geen volledige verrekening mogelijk van deze ingehouden
bronbelasting doordat de voor de berekening van de 2e limiet in de grondslag van dat jaar betrokken buitenlandse inkomsten onvoldoende
zijn. In dat jaar is immers voor deze inkomsten geen sprake van in de Nederlandse
winst begrepen dividenden, interest en royalty’s, omdat deze inkomsten in het eerdere
jaar al in de winst waren begrepen op grond van goed koopmansgebruik. Daarom tellen
zij in het jaar waarin buitenlandse bronbelasting is ingehouden dus niet meer mee
als kwalificerende inkomsten in de zin van de 2e limiet.
Ik acht het voorgaande ongewenst als het gehele bedrag van dergelijke inkomsten in
Nederland belast is en bovendien, bezien over de totale duur, het bedrag van de (netto)
inkomsten voldoende is om de daarover ingehouden bronbelasting te kunnen verrekenen.
Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur met betrekking tot de verdragen en het Bvdb 2001 en onder toepassing van de volgende systematiek goed dat in het boekjaar van inhouding
van buitenlandse bronbelasting een vermindering van belasting wordt verleend die overeenkomt
met het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend als de heffing van Nederlandse
belasting en de inhouding van de buitenlandse bronbelasting in hetzelfde boekjaar
had plaatsgevonden.
Systematiek
Voor deze goedkeuring geldt de volgende systematiek: Het bedrag dat zou meetellen
als kwalificerende inkomsten in de zin van de 2e limiet, als hierover heffing van Nederlandse belasting en inhouding van de buitenlandse
bronbelasting in hetzelfde boekjaar had plaatsgevonden, wordt doorgeschoven naar het
boekjaar waarin de buitenlandse bronbelasting is ingehouden.
Voorbeeld
Een bv met een boekjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar koopt op 1 mei van jaar
1 een nieuw uitgegeven obligatie voor € 1.000 a pari. De obligatie geeft jaarlijks,
op 30 april, recht op een couponrente van 6%, oftewel € 60 couponbetaling. De aan
de rente toe te rekenen kosten bedragen in dit voorbeeld nihil. Overigens ontplooit
de bv geen andere activiteiten. Het Vpb-tarief bedraagt 25%. Op 30 april van jaar
2 ontvangt de bv de eerste couponbetaling. Hierop wordt 20% bronbelasting ingehouden.
Uitwerking
In jaar 1 moet de bv op basis van goed koopmansgebruik € 40 tot haar winst rekenen.
Dit is 8/12 deel van de couponbetaling die in jaar 2 zal plaatsvinden. Dit deel geldt
niet als kwalificerend inkomen en de bv kan dus in jaar 1 geen bronbelasting verrekenen,
omdat op dit deel (nog) geen bronbelasting is ingehouden. Dat gebeurt immers pas bij
de couponbetaling in jaar 2.
In jaar 2 moet de bv € 60 tot haar winst rekenen. Dit is € 20 (4/12 deel) van de couponbetaling
die in jaar 2 heeft plaatsgevonden en € 40 (8/12 deel) van de couponbetaling die in
jaar 3 zal plaatsvinden. Slechts de € 20 geldt als kwalificerend inkomen, omdat op
dit deel bronbelasting is ingehouden. Op de € 40 is dit (nog) niet gebeurd. Dat gebeurt
pas bij de couponbetaling in jaar 3.
In jaar 2 bedraagt de 1e limiet € 12. Dit is de ingehouden bronbelasting van 20% op de couponbetaling van
€ 60 in jaar 2.
De 2e limiet bedraagt zonder goedkeuring € 5. Dit is het Vpb-tarief (25%) vermenigvuldigd
met het kwalificerend inkomen in jaar 2 (€ 20). Met goedkeuring bedraagt de 2e limiet € 15, omdat door de goedkeuring het kwalificerende inkomen in jaar 2 wordt
verhoogd met het deel van de couponbetaling van jaar 2 dat toerekenbaar is aan jaar
1. Dit deel zou immers meetellen als kwalificerend inkomen als de inhouding van de
bronbelasting op dit deel ook in jaar 1 had plaatsgevonden.
Verrekenbaar is de laagste van de twee limieten, dus € 12.
In jaar 3 bedraagt de 1elimiet weer € 12 en de 2e limiet door de goedkeuring weer € 15, zodat ook in jaar 3 kan worden verrekend. Bij
elkaar kan over jaar 1 t/m 3 het totale bedrag aan bronbelasting ad € 24 worden verrekend.
Het bedrag van de winstneming op grond van goed koopmansgebruik mag in de situatie
dat (nog) geen feitelijke betaling heeft plaatsgevonden, net als onder toepassing
van de afzonderlijke methode, overigens ook niet worden meegenomen bij de toepassing
van de zogenoemde gezamenlijke methode voor de bepaling van de verrekening van de
buitenlandse bronbelasting op andere dividend-, rente- of royalty-ontvangsten. Van
een betaling door een inwoner van een andere staat aan een inwoner van Nederland in
de zin van de verrekeningsbepalingen is immers geen sprake.